Het Symfonieorkest Vlaanderen speelt tegenwoordig voor uitverkochte zalen. Ooit verging het hen anders. Chef-dirigent Etienne Siebens over gedrevenheid, oude muziek in een eigentijds kleedje en een efficiënte publiekswerking.

Etienne Siebens dirigeert van 24-27/2 het Symfonieorkest Vlaanderen in werk van Luc Brewaeys, Maurice Ravel, Mozart en Beethoven.

De toekomst van het Symfonieorkest Vlaanderen heeft ooit aan een zijden draadje gehangen. Het had in zijn jonge geschiedenis meer creaties verzorgd dan vergelijkbare ensembles. Het maakte onder toenmalig chef-dirigent Fabrice Bollon een dozijn cd’s met verdienstelijke uitvoeringen uit het Vlaamse repertoire die door de internationale vakpers positief werden onthaald. En, het had een pluim gekregen voor zijn gezond zakelijk beleid. Toch was er in 1996 een noodgreep van toenmalig minister van Cultuur Luc Martens (CD&V) nodig om het orkest, tegen het besluit van de adviserende commissie in, van de ondergang te redden. Bij wijze van compromis verzon Martens een overgangsmaatregel: het orkest moest worden gekortwiekt tot een zogenaamd ‘doorstromings-‘ of ‘opleidingsorkest. Zo kregen het ensemble en zijn niet- aflatende manager Dirk Coutigny nog een laatste kans. En die hebben ze gelukkig waargemaakt. Want onder de Britse chef-dirigent David Angus zijn de kwaliteit en geloofwaardigheid van het orkest verder gestegen. Etienne Siebens, eertijds contrabassist, maar sinds jaren leider van het Prometheus Ensemble, nam in oktober de fakkel over. Tijd om het terrein nog verder te cultiveren en stilaan de vruchten te plukken?

‘Het niveauverschil tussen het Symfonieorkest Vlaanderen van vroeger en nu is immens. Daarom heb ik de opdracht ook aanvaard. Toen ik twee jaar geleden door het orkest werd uitgenodigd, ben ik enorm geschrokken van het artistieke niveau en van wat ik met die uitzonderlijk dynamische en gemotiveerde groep op een week tijd kon bereiken. Er heerst een enorm enthousiasme, een gedrevenheid en een wil om in groep iets te presteren.’

Die kwaliteit kenmerkte het orkest jaren geleden ook al. Maar de inzet voor het nieuwe en oudere Vlaamse repertoire lijkt wat afgenomen, en aangepast aan de smaak van de muziekcommissie.

ETIENNE SIEBENS: Programmering is een ontzettend belangrijk aspect bij de ontwikkeling van een orkest. Waarmee hou je rekening bij de samenstelling van een programma? Moet je een of andere solist of dirigent een dienst bewijzen, moet je jukebox spelen voor je publiek, moet je tegemoetkomen aan de eisen van een subsidiedossier? In al die gevallen sla je de bal mis. Je moet zo goed mogelijk kwaliteitsvolle muziek willen brengen. Daarbij dien je je steeds af te vragen hoe belangrijk het programma is in de ontwikkeling van het orkest: wat heeft het orkest nodig om beter te worden, om te groeien? Daar komen in de eerste plaats de klassieken bij te pas: Wolfgang Amadeus Mozart, Ludwig van Beethoven. Maar ook Robert Schumann en Johannes Brahms, die we op een eigentijdse, dus historisch verantwoorde manier moeten kunnen brengen. Daarnaast is ook de hedendaagse muziek noodzakelijk voor de ontwikkeling van de speelstijl en de technische capaciteiten van het orkest.

Het vraagt heel wat kunde van een orkest om die verschillende werelden te combineren. Dat moet ook steeds gebeuren in samenspraak met de zakelijke leiding van het orkest. Er is in de loop der jaren een zeer trouw, toegewijd en ruim publiek opgebouwd. Je kunt niet zomaar een bocht van 180 graden maken, en dan de helft van je publiek verliezen. We willen ook geen goedkope sandwichformules, maar een verstandige opbouw en een omzichtige dosering, zodat het publiek de lijn kan volgen. Maar het hoofdcriterium moet een repertoire zijn dat het orkest helpt verbeteren, technisch en muzikaal. Op de repetities schrikken we bijvoorbeeld niet terug voor grondige toonladderoefeningen en intonatietraining, of verbetering van de strijktechnieken. Zoals de Hongaarse dirigent Ivan Fischer dat zelfs met het absolute topensemble Budapest Festival Orkest nog doet. Na zulke technische repetities is het resultaat onmiddellijk hoorbaar.

U hebt zich altijd hoofdzakelijk toegelegd op hedendaagse muziek. Sinds enkele jaren werkt u daarbij ook met traditionele orkesten. Voor u kunnen symfonieorkesten dus ook fungeren als instrument voor eigentijdse muziek, in tegenstelling tot wat uw collega’s Jerry Aerts en Philippe Herreweghe wel eens beweerden?

SIEBENS: Jazeker. Kijk, het is niet aan hen, maar aan de componisten om zoiets te bepalen. In de jaren dertig is er onder meer ten gevolge van de economische crisis een evolutie geweest naar muziek voor kleinere ensembles. Denk aan Igor Strawinsky, die in 1913 zijn Sacre schreef voor een immens orkest en amper vijf jaar later zijn Histoire du Soldat voor een tienkoppig ensemble. Maar mensen als Witold Lutoslawski, Magnus Lindberg, Kaija Saariaho, John Adams, of Luc Brewaeys en Luc van Hove doen niets liever dan voor een symfonieorkest componeren: zij beschouwen het symfonieorkest als hun favoriete biotoop.

U werkt behalve met het Symfonieorkest Vlaanderen ook met veel Nederlandse orkesten, zoals het Residentieorkest van Den Haag en het Radiofil. Dat zou een opmerkelijk verschillende werkwijze vergen?

SIEBENS: Dat is ook zo. Om te beginnen heeft in Nederland ieder orkest zijn eigen nest, zijn eigen thuis: een eigen zaal waar het repeteert en zijn klank kan modelleren naar een specifieke akoestiek, waar de accommodatie optimaal is afgestemd op de noden van de groep, waar het orkest een eigen programmalijn en publiek kan opbouwen. Dat zijn over het algemeen ook zeer goede zalen, zelfs die van het Brabants Orkest of van het Orkest van het Oosten. Om nog maar te zwijgen van de Dr. Anton Philipszaal van het Residentie Orkest van Den Haag en uiteraard De Doelen van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en Het Concertgebouw van het Koninklijk Concertgebouworkest in Amsterdam. Daarnaast beschikken de orkesten ook over eigen repetitieruimten en een eigen bibliotheek.

Dat voor het logistieke. Maar ik doelde ook op een andere mentaliteit.

SIEBENS: Er is in het Nederlandse muziekbedrijf doorgaans meer samenhorigheid én meer inzet, in tegenstelling tot het individualisme en scepticisme van bij ons. Je voelt daar meteen de ijver, de drang en de trots om samen iets bijzonders te doen. Dat begint eigenlijk al in de opleidingen aan de conservatoria. Die zijn hier nog altijd meer gericht op de utopie van een solocarrière, die maar voor héél weinig mensen is weggelegd. In Nederland worden de studenten meer voorbereid op het musiceren in een orkest – de dagelijkse praktijk of realiteit van het muziekbedrijf. Die grotere groepsgeest vind je ook terug in de organisatie en de afstemming van de orkesten op elkaar.

Bij ons hebben de orkesten te weinig profiel: ieder doet maar zo’n beetje zijn ding. Terwijl ik verneem dat de orkestintendanten in Nederland regelmatig de koppen bij elkaar steken, en overleggen waar ieder zich mee bezighoudt, en hoe ze het best bij mekaar kunnen aansluiten.

Het Concertgebouw van Brugge wilde destijds wél Jos Van Immerseels historische Anima Eterna in huis halen, maar niet het Symfonieorkest Vlaanderen. Hoe evolueert de samenwerking nu?

SIEBENS: We repeteren nu in een studio in het Concertgebouw, binnenkort hopelijk ook in de zaal. En onze kantoren liggen vlakbij. Het is een schitterende zaal. Ik kan alleen maar hopen dat we er mettertijd onze vaste stek zullen krijgen. Zoals overigens ook deSingel en Flagey een eigen orkest zouden moeten kunnen huisvesten. Het Symfonieorkest Vlaanderen is artistiek enorm geëvolueerd, en kent ook qua publiekstoeloop een groot succes. Onze concerten in Brugge, Gent en Antwerpen zijn de laatste tijd meestal uitverkocht. We moeten regelmatig mensen weigeren.

Waarin ligt het geheim van jullie publiekswerking?

SIEBENS: Dat zou je in de eerste plaats aan intendant Dirk Coutigny moeten vragen. Het is een wisselwerking van een geduldig opgebouwde en eerlijke marketing, een goed evenwicht tussen verkenning en herkenbaarheid in de programmering, en een groot vertrouwen van het publiek in de oprechtheid van wat er op het podium gebeurt. Zelf hou ik er enorm van om in dit orkest met artiesten en niet met bedienden te kunnen werken.

Mijn grote voorbeeld is ook hier weer het Budapest Festival Orkest van Ivan Fischer: hij eist een grote verantwoordelijkheid van zijn musici en een grondige individuele voorbereiding, maar hij is zelf ook nog een echt geëngageerde chef-dirigent. In tegenstelling tot veel van zijn collega’s komt hij niet een minimum aantal producties doen, maar werkt hij al twintig jaar bijna exclusief met zijn orkest – een beetje zoals Bernhard Haitink nog met het Concertgebouworkest in Amsterdam, Herbert von Karajan met de Berliner Philharmoniker, of Evgeny Mravinsky met het Leningrad Philharmonic Orchestra.

Binnenkort brengen jullie vier concerten met een nieuw werk van Luc Brewaeys. Wat verwacht u ervan?

SIEBENS: Het stuk is nog niet klaar. Zoals wel vaker bij hem. De titel Along the shores of lorn verwijst weer naar Oban, een van Lucs favoriete single malt-whisky’s. Verder kan ik er nog weinig over zeggen. Ik hou van Luc als persoon – een flapuit, die altijd rechtuit en eerlijk zijn mening geeft. In zijn muziek hoor je diezelfde spontaniteit en creativiteit. Bovendien is hij een echt vakman. Op het vlak van orkestratie of speelbaarheid zul je bij hem nooit voor verrassingen komen te staan Het is vaak op de rand van het haalbare, maar het is zoals in György Ligeti’s Pianoconcerto, waar de componist in de partituur vermeldt: ‘ Bitte üben, es geht‘ (‘Oefen alsjeblieft, het gaat’).

Voor het orkest zal het zeker een leerrijke uitdaging zijn. Ieder zal op het puntje van zijn stoel moeten zitten en het zal nog een grondige individuele voorbereiding vergen. Als daar ten minste nog tijd voor is.

Tijdens het Ars Musica-festival treedt u aan met uw eigen Prometheus Ensemble, maar eerst nog met het Asko en het Schoenberg Ensemble voor de ‘Here-trilogie’ van Michel van der Aa.

SIEBENS: Michel is ook iemand die ongelooflijk goed weet wat hij wil. Bij Luc apprecieer ik de vrijheid en het spontane, creatieve, explosieve. Michel zit eerder in de traditie van Louis Andriessen: zeer strakke muziek, ragfijn in mekaar gestoken zeer scherp afgelijnd. In zijn trilogie werkt hij met drie verschillende bezettingen en heeft hij heel originele linken gezocht met theater, film en elektronica. Van der Aa is echt een groot talent.

En het werk van Salvatore Sciarrino: ‘Studi per l’intonazione del Mare’…

SIEBENS: Prachtige titel hè! Vorig seizoen hebben we in Ars Musica al enkele werken van Sciarrino uitgevoerd. Toen heb ik toevallig ook dit werk leren kennen. Sciarrino is voor mij de componist van de stilte. Dit stuk heeft hij geschreven voor 100 fluiten, 100 saxen, 4 fluitsolo’s, 4 saxsolo’s, countertenor en slagwerk. Je zult je afvragen hoe je nu met zo’n mammoetbezetting stilte kunt maken? Maar het is echt wonderlijk. Sciarrino is altijd gefascineerd geweest door de oneigenlijke klankproductie van instrumenten, de bijgeluiden. Hij heeft het stuk gecomponeerd voor de heropbouw van de Sint-Franciscusbasiliek van Assisi, na de aardbeving in 2000: een gulle akoestiek, die tonen toevoegt.

Hoe krijgt u zo veel fluiten en saxen bij elkaar?

SIEBENS: Het is een prachtige gelegenheid om de jonge mensen van de muziekacademies eens te laten kennismaken met een van de topmannen uit de hedendaagse muziek. Een ervaring die ze niet rap zullen vergeten.

Welke droom wilt u ten slotte met uw orkest verwezenlijken?

SIEBENS: Ik heb geen dromen, maar wensen. Ik voel een gezonde chemie, een drang om plezierig muziek te maken. We gaan geen grote woorden gebruiken zoals ’toporkest’, enzovoorts. Gewoon ons ding doen, zo professioneel mogelijk en zo goed mogelijk voorbereid. Ik nodig iedereen in elk geval uit om te komen luisteren.

De tijd van het Symfonieorkest Vlaanderen als een zogenaamd opleidings- of doorstromingsorkest ligt ver achter ons. Voor mij bekleedt het orkest nu een leidinggevende positie in Vlaanderen. Het is een dynamisch ensemble. Integer omspringen met muziek, vanuit een gezonde spirit, en op een zo hoog mogelijk niveau muziek maken, daar moet het om gaan.

Door Jo Paumen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content