Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

Cultheld Lee Hazlewood doorbreekt heel even de anonimiteit om komaf te maken met zijn eigen mythe. De virtuele terugkeer van een hitmaker.

Een jongensdroom is uitgekomen voor Nick Cave. En hij heeft hem nog willen delen ook. De Australiër was dit jaar gevraagd als artistiek directeur van het jaarlijkse Meltdown Festival in de Londense Royal Festival Hall. In vorige afleveringen hadden de populaire BBC-deejay John Peel en Elvis Costello een staalkaart samengesteld van wat volgens hen van onschatbare waarde is in de actuele podiumkunsten. De keuze van Cave liep uiteen van een filmreeks rond Cocteau tot een humornacht met Barry Humphries (Dame Edna). En van de moderne componist Arvo Pärt tot een avond die in het teken stond van de prachtige Amerikaanse verzamelbox “Anthology of American folk music”. De kroon op het werk was evenwel het eerste soloconcert in een kwarteeuw van het Amerikaanse unicum Lee Hazlewood. Hij is de man die dikwijls vergeten wordt als de popmuziek haar lijstje van creatieve genieën opstelt. Misschien heeft het te maken met zijn indrukwekkende hoofd-met-snor dat eerder op een tweedeplansacteur in een Amerikaanse racefilm dan op een rockster lijkt te passen. Of omdat hij altijd weer herleid wordt tot die ene evergreen “These boots are made for walkin'”. Of omdat hij er alles aan doet om zo weinig mogelijk aanwezig te zijn.

Dat teruggetrokken bestaan heeft tijdens het verlopen van de jaren voor een tegenovergesteld effect gezorgd. Het werd een mytisch gegeven dat extra gevoed werd door het volstrekt onvindbaar worden van zijn oeuvre. Net als die andere kluizenaar Captain Beefheart, werd Hazlewood een cultheld die in artistieke kringen almaar vaker over de tong gaat. Die status werd hem in 1995 overduidelijk tijdens een reünietournee met Nancy “Boots” Sinatra. Het was al een behoorlijke tijd geleden dat hij nog de deur was uit geweest en dat was schrikken.

“Het publiek zag er twintig uit”, vertelde Hazlewood vorig jaar in een zeldzaam interview met de New York Times, “Meer nog, ze waren ook twintig. En ze zongen alle teksten uit het hoofd mee. Zelfs al die obscure nummers die nooit door anderen bekend geworden zijn.” Backstage raakte hij aan de praat met iemand die hem vertelde honderd dertig dollar betaald te hebben voor een vinylexemplaar van “The N.S.I.V.P’s (Not so very important people)” (1964). Die woekerprijzen waren enkel en alleen aan de maker te danken. Hazlewood had de rechten behouden op de albums die hij tijdens de jaren zestig en zeventig had gemaakt voor grote platenfirma’s als Mercury en Reprise. Dat maakte dat die labels geen snelle hap konden verdienen door ze op cd uit te brengen.

Hazlewood achtte de vraag onbestaand genoeg om zich daar zelf niet aan te wagen. De hoge prijzen op de verzamelmarkt waren tegelijkertijd een aangenaam compliment en een oproep om daar iets aan te veranderen. Dat laatste kwam goed uit, want zijn gesprekspartner was drummer Steve Shelley van de New Yorkse artrockers Sonic Youth die er als hobby Smells Like Records op na houdt. Een label dat vooral als alibi lijkt te dienen om bevriende groepjes op plaat uit te brengen.

Van het een kwam het ander. Een clash van culturen en generaties werd geboren. Hazlewood gaf toestemming om zijn oude solospullen op Smells Like Records uit te brengen en deed er een nieuw album bovenop. Shelley liet de klok nog even doortikken tot zijn vreemde zakenpartner zeventig was geworden. In april van dit jaar openden “Cowboy in Sweden” (1970) en de met populaire standards gevulde nieuweling “Farmisht, flatulence, origami, ARF !!! and me” een rij van acht heruitgaven.

MET GROOT LEEDVERMAAK

De gevolgen waren meteen merkbaar. De eerste editie is ondertussen onvindbaar geworden en Hazlewood lijkt een bijzonder drukke oude dag tegemoet te gaan. Hij laat het zich alsnog welgevallen. Dat bleek vorig jaar nog toen hij onverwacht opdook in de New Yorkse club Fez, waar die avond de tweemaandelijkse “Loser’s lounge” plaatsvond. Het is een soort van free podium waarbij iedereen die zich geroepen voelt een nummer mag brengen van de artiest die telkens in de kijker wordt geplaatst. De meeste songschrijvers vallen liever dood dan hun werk door de kitschmolen te laten draaien. Niet Lee Hazlewood. Met groot leedvermaak keek hij toe hoe punkers, geflipte crooners en cowboys met zonnebrillen zijn nummers naar de slachtbank brachten. Aan het einde van de bewogen avond stapte hij zelfs het podium op voor een emotionele speech. “Ik ben ondertussen zo oud dat ik alleen nog optreed als ik een hoop geld krijg”, vertelde hij de aanwezigen.

Waarop hij zich opnieuw zeer vereerd voelde dat er vooral minder bekende nummers waren gebracht. Niet dat hij zijn kaskrakers haat. “Wat jullie over de hits denken, blijft mij eigenlijk eender. Maar de appreciatie voor de obscure dingen streelt mij des te meer. Want dat zijn ook de dingen waar ik persoonlijk van hou.” Het typeert de man volledig. Hazlewood is een semi-ster. Een schaduwfiguur die trends hielp kneden zonder zelf ooit een ster te willen worden. Volgens Shelley is zijn oeuvre evenwel net zo vitaal als dat van Serge Gainsbourg, Scott Walker of de bizarre orkestleider Esquivel. Dat valt enigszins af te lezen uit de zeer uiteenlopende lijst van artiesten die een nummer van Hazlewood op hun repertoire hebben. Slechts weinigen kunnen vertellen dat ze zowel door Petula Clark als Einstürzende Neubauten en Dean Martin op handen gedragen worden.

Hazlewood is altijd een zoeker geweest. Net als Brian Wilson ( The Beach Boys) en Syd Barrett ( Pink Floyd) wou hij manieren vinden om de grenzen van rock-‘n-roll te verleggen. Zonder gek of hyperfanatiek te worden. Zijn composities veegden de lijnen uit tussen country, folk en comedy en werden gevoed door een drang naar kwaliteit. Hazlewood wou rock verder brengen dan drie akkoorden en iemand die op een piano of een gitaar staat te rammen. Van bij de start stelde hij zich in dienst van anderen. De platen onder eigen naam zijn eigenlijk etalages die zijn nummers naar de oren van andere artiesten moesten brengen. Dat hij zo blijft hameren op zijn onbekende nummers, is het verdriet van de middenstander die ziet dat een deel van de waar in de rekken is blijven liggen.

HET VOLLE PROFIJT

Er was aanvankelijk maar weinig dat liet vermoeden dat Hazlewood in het hart van de populaire muziek zou belanden. Hij begon zijn beroepsleven halfweg de jaren vijftig als entertainer bij radiostation KCKY in Arizona. Tussen de platen door interviewde hij typetjes die hij zelf vooraf op band had opgenomen. Tussendoor raakte hij bezeten van de ontluikende rock-‘n-roll en ontdekte hij proefondervindelijk dat hij zelf ook wat in de vingers had. Een lichte vorm van georganiseerde misdaad legde de kiem voor een latere stroomversnelling. Ene Duane Eddy liep regelmatig de deur plat met de vraag of hij de zender kon verlossen van de overvloed aan countryplaten die de platenfirma’s binnengooiden. Hazlewood stak genoeg vinyl onder zijn regenjas om er een nieuwe vriend aan over te houden. En hij haalde Eddy regelmatig de studio in om zijn gitaarkunde te demonstreren.

In 1955 stapt hij in het vak met het countrylabel Viv dat enkele maanden later de hoogste regionen van de Billboardlijsten bereikt met “The fool”.

Hij geeft zijn radiocarrière op en gaat in Los Angeles aan de slag als producer. Met zijn vaste volger Lester Sill pakt hij uit met een resem instrumentale gitaarhits die vorm geven aan de prille boreling die rock-‘n-roll heet. Hij stopte oude makker Duane Eddy met zijn gitaar in een gigantische graansilo die hij naast de studio had laten installeren. Het gevaarte fungeerde als een reuzegrote echokamer die nummers als “Peter Gunn” en “Rebelrouser” een speciale twang-klank meegeeft die verder door het leven zou gaan als de surfgitaar. In de achtergrond kwam de jonge Phil Spector ogen en oren tekort. Hij graaide er het buskruit mee dat als grondstof zou dienen voor zijn fameuze “wall of sound”. Een gevuld geluid met vele lagen, dat onder meer The Ronettes, The Righteous Brothers en Ike & Tina Turner huizenhoog zou katapulteren.

Tijd om een eigen winkel te beginnen. LHI (Lee Hazlewood Industries) ziet het daglicht en verkoopt haar naamgever in de rollen van songschrijver, producer en artiest. De eerste grote klant van de schrijfwerkerij is Dean Martin die meteen het volle profijt haalt uit het nummer “Houston”. De talentenzoeker ontdekt Gram Parsons die kort na de opnamen met de International Submarine Band naar The Byrds vertrekt. De fijne gang van zaken werd abrupt onderbroken door de zogeheten Britse invasie. Hazlewood vond dat The Beatles en de Rolling Stones de klok tien jaar terugplaatsten en overwoog een voortijdig pensioen. Later zou hij zijn mening herzien en verklaren dat de Britse groepen tien jaar vooruit waren op hun tijd.

Het geval Nancy Sinatra schudde hem in 1965 klaarwakker. De jonge diva had tot dan een rij mislukkingen gebaard die zelfs haar beroemde en invloedrijke familie niet in hits kon omzetten. Hazlewood plantte een sexy trekje in haar stem en liet het baden in een country-achtig popmengsel, waarin hij teksten met dubbele en driedubbele betekenissen liet marineren. “Haar stem zat veel te hoog. En dus schreef ik nummers die ze diep en hees kon brengen. Ik wou dat ze zong als een zestienjarig meisje dat aanpapt met veertigjarige vrachtwagenchauffeurs.” Met “These boots are made for walkin'” wandelde het duo linea recta naar de bovenste trede van de hitparade. Hazlewood was op slag verlost van nachtmerries over vendetta’s en mysterieuze afrekeningen.

Pa Frank was fier als een pauw en liet zich door dochterlief in het duet “Somethin’ stupid” meesleuren. Ma Sinatra bemoeide zich met de korte rokjes op de hoesjes. Als het dat maar was. Of wat te denken van de fameuze openingszin “Young woman, share your fire with me…” uit het later door Einstürzende Neubauten hernomen “Sand”. Letters waar Quentin Tarantino en David Lynch hun hele rijk op gebouwd hebben. Nog sterker is het zompige “Some velvet morning” dat overdag referenties aan SM en drugs in de Amerikaanse ether bracht. Hazlewood was immers een meester in camouflage die er handig van profiteerde dat zijn werk als brave en onhippe hitparademuziek werd gecatalogeerd. Rechtstreekse opvolger Lou Reed was even vernuftig, maar werd vanwege de banden met Andy Warhol meteen aan het kruis genageld door de zedenmeesters. “Suikerzoete pop met donkere, suggestieve ondertonen. Dat was mijn ding. De zwaarste klus is zeker en vast ‘Sugar town’ geweest. Het heeft me zeker zeventien miljoen versies gekost om een nummer dat uiteraard over cocaïne gaat zo catchy en eenvoudig te maken dat zesjarigen het konden meezingen.”

ESOTERISCH EN GRAPPIG

Genoeg is genoeg. In het begin van de jaren zeventig wordt de bohémien inHazlewood wakker. Hij reist voortdurend tussen Stockholm, Parijs en Londen en wijdt zich in hoofdzaak aan zichzelf. De eerste uitstoot van zijn nieuwe leven heet “Cowboy in Sweden” (1970) en wordt gemaakt naar aanleiding van een Zweedse televisiespecial waaraan ook de volledig foute George Baker Selection meewerkt. De sessiemuzikanten zijn de heren die later ABBA helpen groot maken. Er volgt nog een trits Scandinavische maaksels die bewijst dat Hazlewood de beste uitvoerder is van zijn eigen werk. De nummers zijn de optelsom en de perfectionering van alles waar hij vandaan komt en wat hij onderweg heeft bijgeleerd. Wat heet: cowboyliederen die drijven op rockabilly en symfonische pop met gitzwarte teksten die tegelijkertijd esoterisch en grappig zijn.

Op zijn vijftigste begint de man aan zijn tweede pensioen en het kluizenaarsbestaan dat hem beetje bij beetje legendarischer maakt. In 1993 is hij er echter weer om de Finse zangeres Anna Hanski te helpen met het album “Gypsies and indians”. Zijn stem heeft duidelijk aan kracht en subtiliteit verloren, maar dat weerhoudt er hem niet van om samen met Nancy Sinatra door de Verenigde Staten, Canada en Zweden te reizen. Het laatste wapenfeit is een plaat met klassiekers waarvoor hij zijn oude makker Al Casey onder de arm neemt. Die publieke vertoningen zijn echter niet meer dan korte schijnbewegingen en rookgordijnen. Net als de geruchten dat hij zich redelijk standvastig in Orlando (Florida) zou gevestigd hebben om dichter bij zijn kinderen en kleinkinderen te kunnen zijn. “Ik verhuis elk jaar”, vertelt hij aan de New York Times, “Zo voorkom ik dat ik te dicht bij andere mensen kom.” Even komaf maken met de mythe en dan weer verder. De anonimiteit verwacht hem elk moment.

Lee Hazlewood, “Cowboy in Sweden” (SLR 030/Smells Like Records)/ Lee Hazlewood “Farmisht, flatulence, origami, ARF !!! and me” (SLR 031/Smells Like Records)

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content