De kaarten in de Congolese oorlog worden herschikt: president Kabila neemt het initiatief in eigen handen.

De prijs van coltan, een in de spitstechnologie zeer gegeerde grondstof, is de jongste maanden op de wereldmarkt weer fors gestegen. De voorbije tien jaar werd het goedje bijna twintig keer duurder. In normale omstandigheden zou dat goed nieuws zijn voor Congo, omdat zo’n evolutie voor steeds stijgende exportinkomsten zorgt. Tenslotte ligt het overgrote deel van de wereldvoorraad aan coltan in Congo’s ondergrond. Maar het land beleeft geen normale tijden. Coltan wordt vooral ontgonnen in het noordoosten van het land, dat militair wordt bezet door Rwanda en Uganda en de door deze landen gecontroleerde rebellenbewegingen. Zij zijn het die met de exportopbrengsten aan de haal gaan. Wat nog erger is, deze winsten motiveren hen allerminst om een eind te maken aan de oorlog, die ze net met deze opbrengsten kunnen blijven financieren.

Alle in de Congolese oorlog betrokken partijen maken zich schuldig aan deze economische roofbouw. Dat geldt zowel voor Rwanda, Uganda en Burundi en hun lokale beschermelingen in de rebellie, als voor Zimbabwe, Angola en Namibië, die het regime in Kinshasa militair bijstaan in de oorlog tegen de invallers. Om het dan nog niet te hebben over de grootschalige corruptie en het kleine (en minder kleine) geprofiteer dat veel van Congo’s rijkdommen doet wegvloeien naar buitenlandse bankrekeningen.

De systematiek van deze roofbouw was al langer bekend (zie Knack van 7 februari) en werd begin vorige week bevestigd in een striemend rapport van de Verenigde Naties (VN). De rapporteurs gaan zelfs zo ver om de Rwandese president Paul Kagame en diens Ugandese collega Yoweri Museveni ei zo na te omschrijven als de ‘peetvaders’ van de economische piraterij. Overigens besteedde het rapport minder aandacht aan de vaak dubieuze economische bedrijvigheid van Kinshasa’s bondgenoten in Congo, omdat daarover nu eenmaal een waas van legitimiteit hangt. Zij sloten immers handelscontracten met de ‘wettige’ Congolese regering. Maar dat neemt niet weg dat ook daarbij sprake is van economisch imperialisme, vooral vanwege Zimbabwe, persoonlijke verrijking en grootschalige roofbouw.

De betrokkenen mogen het VN-rapport wel wegwuiven als vooringenomen en slecht geïnformeerd, het heeft hun internationale positie allerminst versterkt. Rwanda en Uganda realiseren zich meer bepaald maar al te goed dat ze de steun van Washington hebben verloren. De regering van president Bill Clinton bracht altijd veel begrip op voor Rwanda’s zorgen omtrent zijn veiligheid – een gevolg van het schuldgevoel over de westerse lijdzaamheid tegenover de Rwandese genocide van 1994. Dat Rwanda een fors stuk Congo ging bezetten om militaire infiltraties in het eigen grondgebied te beletten, mocht op veel goodwill in de Verenigde Staten rekenen. Met het aantreden van de nieuwe president George Bush, die zo al minder door gewetenswroeging wordt gekweld, is aan dat begrip abrupt een eind gekomen.

OPENING NAAR HET WESTEN

De gewijzigde diplomatieke constellatie brengt het straks twee jaar oude vredesakkoord van Lusaka in een stroomversnelling. Rwanda en Uganda begonnen inderdaad hun troepen van de frontlijnen terug te trekken, terwijl de VN een begin maakte met het uitsturen van waarnemers over het hele grondgebied, al ging dat niet zonder slag of stoot. Een goede week geleden verbood de door Rwanda gesteunde rebellenbeweging Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD) nog dat twee vliegtuigen met 120 Marokkaanse VN-blauwhelmen aan boord zouden landen in de strategische stad Kisangani. De RCD toonde daarmee zijn frustratie over de opmars van Congolese regeringstroepen, maar ze diende zonder meer in te binden, wat veelzeggend is voor de gewijzigde krachtsverhoudingen.

Dat de VN en de internationale diplomatie meer armslag kregen in het Congolese imbroglio, heeft veel te maken met het aantreden van de nieuwe president Joseph Kabila, die in januari zijn vermoorde vader Laurent-Désiré Kabila opvolgde. Met de oude president verdwenen ook de achterdocht en de nationalistisch gemotiveerde eigengereidheid in Kinshasa. Kabila senior verwachtte weinig goeds van de VN of van het Lusaka-akkoord, omdat hij heel goed begreep dat een definitieve vredesregeling ook een eind aan zijn bewind zou maken.

De nieuwe president liep daarentegen al meteen in de kijker door tal van buitenlandse reizen, waarmee hij vooral diplomatieke steun bij het rijke Westen zocht – en met succes. De koerswijziging in Kinshasa kreeg zijn voltooiing met het aantreden van een nieuwe regering begin vorige week. Ze viel vooral op doordat de oude camarilla rond Kabila senior daarbij van de macht werd verwijderd, terwijl westersgezinde technocraten als minister van Buitenlandse Zaken Leonard She Okitundu of minister van Volksgezondheid Mashako Mamba in hun functie werden bevestigd.

Daarbij tekende zich evenwel ook een regionale heroriëntering af. In de onzekerheid na de moord op Kabila probeerden zowel Zimbabwe als Angola de toestand in Kinshasa militair te stabiliseren. Het leidde tot een onderlinge rivaliteit om de controle over het Congolese bewind. Hun beider doeleinden zijn immers erg verschillend. Angola wilde vooral de bevoorradingslijnen van de Angolese rebellenbeweging Unita in Congo afgesneden zien – een doelstelling die grotendeels is gerealiseerd – en hoopt verder greep te kunnen houden op Congo’s petroleumwinning. Zimbabwe heeft in Congo daarentegen ruimere belangen op het oog, zowel economische als, toch wat president Robert Mugabe betreft, politieke.

Die rivaliteit is nu beslecht in het voordeel van Zimbabwe. Tekenend daarvoor is dat Angola’s zetbaas Pierre-Victor Mpoyo (die bovendien tal van financiële zaakjes regelde voor de vermoorde president) geen plaats meer heeft gekregen in de nieuwe Congolese regering. Daarin blijft van de oude kern rond Kabila senior alleen minister van Justitie Mwenze Kongolo over, de aloude vertrouweling van Zimbabwe in Kinshasa. Hij werd nu belast met de portefeuille van Nationale Veiligheid en Openbare Orde, waarmee hij ook het omvangrijke Congolese veiligheidsapparaat in handen kreeg. Bovendien legde president Kabila begin deze maand een opgemerkt bezoek aan Zimbabwe af. Hij mocht er als eerste buitenlandse staatshoofd het parlement toespreken en hij maakte van die gelegenheid gebruik om op te roepen tot een nog intensere diplomatieke, militaire en economische samenwerking tussen Congo en Zimbabwe.

150 POLITIEKE PARTIJEN

Met dit alles groeide de jonge Kabila – die het presidentschap alleen maar verwierf omdat hij de zoon van zijn vader is – opvallend uit boven de statuur van overgangspresident die hij aanvankelijk leek te hebben. Dat plaatst ook de zogeheten intercongolese dialoog, die het regime in Kinshasa moet democratiseren, in een nieuwe context. Hoewel het Lusaka-akkoord de organisatie van die dialoog voorschreef, maakte de oude Kabila daar nooit werk van. Zijn houding tegenover Ketumile Masire, de gewezen president van Botswana die deze dialoog diende te organiseren, kwam neer op regelrechte sabotage. Kabila junior legt het wat dat betreft handiger aan boord. Masire kon in Kinshasa aan de slag gaan, al kwam daarom nog geen eind aan tal van praktische problemen.

Om te beginnen is van politieke of persvrijheid in Congo nog altijd geen sprake. Politieke activiteit blijft verboden, terwijl president Kabila best enig begrip kan vinden voor zijn stelling dat het niet mogelijk is om een efficiënte dialoog te organiseren als daarbij alle bestaande politieke partijen en partijtjes moeten worden betrokken. Er zijn er zo’n honderd vijftig. En ondertussen gebeurt er dus niets of toch bitter weinig. Dat zorgt dan weer voor onrust bij de rebellenbewegingen, die volgens het akkoord van Lusaka eveneens een plaats moeten vinden in de politieke dialoog. Nu hun Rwandese en Ugandese broodheren diplomatiek in het defensief zijn gedrongen, kunnen de rebellen zich steeds minder beroepen op hun militaire veroveringen en moeten ze het hebben van hun al dan niet vermeende politieke legitimiteit.

En dat valt niet mee. De RDC is helemaal ondermijnd door corruptie en wanbeheer en geniet niet de minste volkssteun in de gebieden die ze controleert. De ambitieuze zakenman en pseudo-volksheld Jean-Pierre Bemba, die aan het hoofd staat van het door Uganda gepatroneerde Congolese Bevrijdingsfront (FLC), raakte dan weer ernstig gediscrediteerd door het VN-rapport over de plundering van de Congolese rijkdommen. Hij trachtte het politieke initiatief in eigen hand te nemen door zelf een ‘pre-dialoog’ te organiseren in Beni, wat mislukte doordat de VN weigerden ‘als chartermaatschappij’ te fungeren door politici uit Kinshasa daar naartoe te vliegen.

Waar de politieke dialoog in Congo ook op uitdraait, uiteindelijk zal het echte werk pas daarna beginnen. De oorlog heeft het land helemaal ten gronde gericht. Enkele miljoenen Congolezen hebben er al het leven bij verloren, ruim twee miljoen mensen zijn op de vlucht en zestien miljoen leven op de rand van de hongersnood. Een recente steekproef van het Wereldvoedselprogramma in oostelijk Congo kwam tot een onthutsende conclusie. De onderzoekers stelden bij volwassenen een hogere graad van ondervoeding vast dan bij kinderen, waar dat in het ‘gebruikelijke’ ondervoedingspatroon net omgekeerd is. De verklaring daarvoor is even eenvoudig als kil: de kinderen zijn al gestorven. Voor hen komen vrede en ontwikkeling nu al te laat.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content