‘Steaming’ is jongerenjargon voor het in groep bedreigen, pesten, bestelen en eventueel aftroeven van een slachtoffer. Het is een van de geliefkoosde vormen van straatcriminaliteit waaraan jonge delinquenten in Antwerpen zich te buiten gaan. Maar van echte bendevorming of georganiseerde misdaad is in de Scheldestad onder -26-jarigen geen sprake.

‘Antwerpen is een grote stad. Je vindt hier alle vormen van criminaliteit bij jongeren. Alleen moord komt niet zo vaak voor. En als het gebeurt, dan meestal in een zeer specifieke context. Maar steekpartijen zijn er steeds meer. Mensen worden ineengeslagen. Jongeren plegen overvallen. Je hebt carjacking. Je hebt drughandel, en alles wat daarmee samenhangt van diefstal en prostitutie. Als wapens gebruiken jongeren nepvuurwapens, messen en ook allerhande sprays. Handtasdiefstallen reken ik ook tot de zwaardere feiten: ze hebben vaak zware gevolgen voor de slachtoffers, meestal oude vrouwtjes. Daarnaast zijn er de inbraken en de gewone diefstallen. Degoutant is het spelletje om met een paar kerels een jonge fietser tegen te houden, zijn geld en/of zijn gsm af te pakken en hem vaak ook nog af te troeven.’

Brigitte Hänsch is twintig jaar jeugdrechter in Antwerpen. Ze heeft in de loop der jaren de agressie van de jongeren zien toenemen, en het gezag van de volwassenen zien verschrompelen. Maar ze spreekt niet graag over ‘jonge misdadigers’. ‘Noem ze delinquenten, dat klinkt toch nog wat zachter. Ze zijn nog zo jong.’ En ze wijst op de spreuk van de Bond zonder Naam die in haar kantoor op de vensterbank staat: ‘De “jeugd van tegenwoordig”, dat zei men vroeger ook al’.

Met statistieken is de Antwerpse politie zeer voorzichtig. Jeugdcriminaliteit is een hypergevoelig thema en cijfers kunnen gemakkelijk worden misbruikt. Maar enkele gegevens uit 1999, die commissaris Johan Nuyts vermeldt in een nota ter voorbereiding van de oprichting van een cel Jongerencriminaliteit bij de Antwerpse Jeugdbrigade, mogen we wel citeren. Misdaadanalyse leert, zo lezen we in de nota, dat van alle geregistreerde feiten met bekende dader, 49,6 procent werd gepleegd door personen onder de 26 jaar. In absolute cijfers ging het in dat jaar om 8502 geregistreerde feiten. ‘De ervaring leert dat het werkelijke aantal feiten nog eens 25 procent hoger ligt – en dat is een conservatieve schatting’, schrijft Nuyts.

Minderjarigen tussen 12 en 17 jaar waren verantwoordelijk voor 16,6 procent van de geregistreerde feiten, jongeren tussen 18 en 25 jaar voor 33 procent. Bij de minderjarigen was winkeldiefstal het populairste (23 procent van de feiten), gevolgd door opzettelijke slagen en verwondingen (14 procent) en diefstal met geweld (8 procent). Bij de meerderjarige jongeren was drugsbezit (18 procent) het grootste probleem, gevolgd door opzettelijke slagen en verwondingen (16 procent) en winkeldiefstal (12 procent).

Sinds april vorig jaar leidt commissaris Nuyts de cel Jongerencriminaliteit bij de Antwerpse Jeugdbrigade. Met een groep van negen speurders en twee hoofdinspecteurs heeft hij de strijd aangebonden tegen de straatcriminaliteit – zoals uit bovenstaande cijfers blijkt, een van de belangrijkste vormen van jongerendelinquentie. Nuyts en zijn team doen zelf geen interventies, maar werken in de tweede lijn: ze proberen zoveel mogelijk jeugdige daders te vatten. Ze focussen niet alleen op minderjarigen, maar ook op jongeren in de wilde jaren tussen 18 en 25 jaar. Niet alleen dossiers waarin sprake is van slagen en verwondingen, ook loutere bedreigingen door groepjes jongeren, handtasdiefstallen, gsm-diefstallen worden ernstig genomen.

DRIEHONDERD ACTIEVELINGEN

‘De politie heeft straatcriminaliteit redelijk lang zo goed als ongemoeid gelaten. Maar het is ontzettend belangrijk om tegen deze vorm van criminaliteit efficiënt op te treden’, zegt Nuyts. ‘Straatcriminaliteit irriteert de bevolking enorm. Het genereert een geweldig onveiligheidsgevoel. Een tiener die plotseling door zes-zeven kerels wordt omsingeld, bedreigd en ook nog een pak rammel krijgt – die kan daar nog jaren de psychologische gevolgen van dragen. Ons repressieve optreden heeft ook een preventief effect op delinquente jongeren: ze voelen dat ze op de hielen worden gezeten, dat ze niet meer alles kunnen flikken, dat de kans groot is dat ze gevat worden. Daardoor gaan sommigen toch wel even nadenken.’

De Antwerpse cel Jongerencriminaliteit is nu een half jaar operationeel. Nuyts: ‘In die zes maanden hebben we al een zeer duidelijk beeld gekregen van wat er op straat gebeurt. Momenteel zijn er zo’n driehonderd gasten echt bezig. Als ergens een klacht over straatcriminaliteit binnenkomt, is de kans zeer groot dat een van die driehonderd er iets mee te maken heeft. Wij kennen die actievelingen nu ook, wij weten hoe ze te werk gaan en waar ze rondhangen. De meesten zitten zelfs al in ons fotobestand. Door ons zo constant en intens op die ene doelgroep te richten, bereiken wij een zeer hoge oplossingsgraad in onze dossiers: in een half jaar tijd hebben we 184 feiten opgelost en 135 daders geïdentificeerd. Als je dat per dag berekent, is dat gigantisch veel.’

Met winkeldiefstal en drugs houden Nuyts en zijn agenten zich niet echt bezig. Steaming, zoals het in groep bedreigen, pesten, bestelen en eventueel aftroeven van een slachtoffer in het jongerenjargon heet, is de criminaliteitsvorm waarmee ze het meest af te rekenen krijgen. Daarnaast zijn er vooral de gewone vechtpartijen tussen rivaliserende jongerengroepjes. Jeugdcriminaliteit is, zo blijkt, zeer vaak een groepsaangelegenheid. Maar van echte bendevorming kun je in Antwerpen volgens Nuyts niet spreken. Zijn speurders hebben momenteel vijftien ‘samengestelde dadergroepen’ in kaart gebracht. ‘Het gaat meer om losse groepjes die in wisselende samenstelling dingen uithalen. Ze zijn niet georganiseerd. Ze hangen op straat, ze vervelen zich. Ze doen het ook niet voor het geld, maar voor de kick. Die angst in de ogen van hun slachtoffer te zien! Daar scheppen ze plezier in. Ze komen dat hier zelf vertellen. Maar het zijn dus zeker geen bendes die zich zuiver met het oog op het plegen van criminele feiten verenigd hebben.’

Volgens de statistieken komt de grootste groep delinquente jongeren (meer dan 70 procent) maar een of twee keer in aanraking met politie en justitie. Tien procent loopt tussen de vijf en de tien keer tegen de lamp. En een harde kern van 3,5 procent staat geregistreerd voor meer dan tien ‘als misdaad omschreven feiten’ ( MOF) , zoals de wet de misstappen van minderjarigen eufemistisch noemt. Gangsters zou Nuyts de Antwerpse delinquente jongeren zeker niet noemen. ‘Er zitten natuurlijk echte professionals tussen. Maar op de meeste gasten heb je toch nog een grote invloed. Op straat tegen de vrienden doen ze stoer, maar hier zijn ze meestal heel kalmpjes. Je moet ze natuurlijk weten aan te pakken. Maar ja, ik voel mij vaak een soort jeugdleider. Dat wil niet zeggen dat er geen zware gasten bij zijn. Wij hebben de voorbije zes maanden 46 arrestaties verricht. Een minderjarige houd je niet zomaar aan, die moet al iets serieus mispeuterd hebben. Er zijn er die overvallen hebben gepleegd, of carjackings. Dat zijn feiten die niet meer tot het fenomeen van de straatcriminaliteit behoren, maar ’t zijn soms wel dezelfde gasten. Sommige jongeren hebben ook tientallen feiten op hun kerfstok. Je kunt ze soms echt zien pieken, dan kom je twee maanden lang dezelfde naam overal tegen.’

ALLOCHTONE STRAATCULTUUR

Sinds het omstreden rapport van de antropologe Marjon van San, die op verzoek van minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) de relatie tussen criminaliteit en allochtoon zijn onderzocht, is een politiek correct taboe gesneuveld. Ook Nuyts heeft er geen enkel probleem mee om te erkennen dat de allochtonen oververtegenwoordigd zijn in de straatcriminaliteit. ‘Hier in Borgerhout (waar de Jeugdbrigade gevestigd is, nvdr.) is dat alvast heel logisch: hier wonen ongeveer alleen Marokkanen. Maar die oververtegenwoordiging van allochtonen, en niet alleen van Marokkanen, in het algemeen heeft natuurlijk zijn maatschappelijke oorzaken. Het zijn ook de allochtone jongeren die het meest te kampen hebben met minderwaardigheidsgevoelens en gevoelens van onmacht, met allerhande frustraties, die ze dan op een of andere manier moeten afreageren. Bovendien hebben allochtonen veel meer dan autochtonen een straatcultuur. In het discothekenmilieu bijvoorbeeld zullen de autochtone delinquente jongeren wellicht hoger scoren.’

Jo Goorden kent de straat als geen ander. Hij is de coördinator van het Antwerpse straathoekwerk (ASTROV) en houdt zich al zeven jaar bezig met iedereen die in deze stad op straat rondhangt. Hij vindt dat de politie en de publieke opinie veel te negatief staan tegenover straatjongeren. ‘Rondhangende jongeren worden vaak meteen over dezelfde kam geschoren als delinquente jongeren. Jongeren hebben toch het recht om rond te hangen? Akkoord, wij proberen hen er ook op te wijzen dat ze zich een beetje moeten gedragen, dat je hier niet zomaar op de grond spuwt of de meisjes agressief aanstaart. Maar doordat ze zich zo geviseerd voelen, worden ze nerveuzer en agressiever, en zorgen ze voor meer overlast.’ Goorden wijst er ook op dat zeer veel van de ruzies en de vechtpartijen niet tegen autochtonen zijn gericht, maar tussen de allochtonen onderling worden uitgevochten. ‘De Marokkanen van het Ter Looplein in Borgerhout vechten tegen die van het Krugerpark bijvoorbeeld, terwijl ze allemaal uit dezelfde streek in Marokko afkomstig zijn. Zo onrustwekkend is dat allemaal niet. Vroeger hadden we hier ook de mannen van de Seefhoek die op de vuist gingen met de jongeren van een vijandige wijk.’

Als een van de weinigen is Goorden wel redelijk opgetogen over het rapport van Van San. ‘Eindelijk zijn de dingen eens benoemd. Taboes helpen niemand vooruit’, zegt hij. Goorden apprecieert dat verschil werd gemaakt tussen de verschillende etnische groepen, en dat er ook positief nieuws werd gemeld – dat Marokkaanse meisjes bijvoorbeeld minder delinquent zijn dan Belgische. ‘Nogal wat ouders binnen de allochtone gemeenschappen zijn blij met het rapport’, vertelt hij. ‘Ze weten nu beter wat er binnen hun eigen groep fout kan lopen. Er wordt zelfs in de moskeeën over het thema gepraat. Maar het rapport-Van San is een begin. Als men het hierbij laat, is het een ramp. Dan heb je toch vooral de stigmatisering. ‘

Nu moeten de verschillende etnische groepen gerichter worden ondersteund, stelt Goorden. Omgaan met armoede, stress, gebrek aan kansen is ook cultureel bepaald. De ene etnische groep gebruikt gemakkelijker geweld, de andere heeft meer neiging tot normvervaging. De Rom-zigeuners ervaren diefstal vaak niet als diefstal. Een paar jaar geleden werd een Rom-jongen naar de gesloten instelling in Mol gestuurd omdat hij over de omheining van het recyclagepark was geklommen om een schoenenkastje te recupereren – dat is voor hen onbegrijpelijk.

VLUCHTELINGENKINDEREN: SLACHTOFFERS

Dat de sfeer bij de gewone allochtone jongeren steeds harder en vijandiger wordt, en dat de toestand in sommige Antwerpse migrantengetto’s binnen dit en tien jaar weleens volledig zou kunnen ‘ontploffen’, zoals sommigen beweren, geloven Nuyts en Goorden volstrekt niet. ‘Nog één generatie verder en de meeste problemen met allochtonen zijn voorbij’, stelt Nuyts. Een groter gevaar vormen volgens beide heren de nieuwe groepen Oost-Europeanen en de groeiende aantallen illegalen die in Antwerpen neerstrijken.

‘Mijn voorspelling is dat de jeugdcriminaliteit wel nog sterk zal toenemen’, aldus Goorden. ‘Grote groepen minderjarige vluchtelingenkinderen komen hier aan en groeien hier op zonder enige vorm van zekerheid. Zullen ze hier kunnen blijven? Vertrekken ze naar een ander land? Keren ze terug naar hun land van herkomst? Ook materieel hebben ze vaak geen enkele zekerheid. Hun ouders hebben vaak geen enkele vorm van inkomen. Wat gaan die kinderen doen? Daar hoef ik toch geen tekeningetje bij te maken? Denk aan de berichten over de kinderen die in de Aldi aan het Sint-Jansplein stiekem de potjes in de rekken leeg eten. Die jongeren moeten vechten om te overleven. Dan heb je vaak niet de luxe om aan morele normen vast te houden. Trouwens, bij een aantal onder hen die ook nog eens traumatische oorlogservaringen achter de rug hebben, is het ethisch aanvoelen sowieso al aangetast. Een kweekvijver voor jonge delinquenten die kan tellen, dunkt me. Maar al spoken ze dagelijks van alles uit dat verboden is, ik blijf hen slachtoffers noemen, geen daders.’

GELIJKE WETTEN VOOR ONGELIJKE MENSEN

Hoe delinquente jongeren weer op het rechte pad helpen? Jeugdrechter Hänsch heeft een waaier van maatregelen tot haar beschikking: ze kan jongeren eenvoudig berispen, ze kan een alternatieve maatregel opleggen, ze kan ze in een halfopen instelling plaatsen, en ze kan ze tijdelijk in een gesloten instelling onderbrengen. Zeer binnenkort opent de federale overheid haar eigen gesloten instelling – minister Verwilghen durft het gerust een ‘jeugdgevangenis’ te noemen. En de minister van Justitie heeft ook een voorstel voor een jeugdsanctierecht op de regeringstafel liggen: die moet de volgens velen al te softe wet op de jeugdbescherming uit 1965 vervangen en het mogelijk maken om jongeren duidelijker en harder te straffen.

Maar Hänsch, die nochtans de reputatie heeft streng te zijn, is geen voorstander van een jeugdgevangenis en al evenmin van het jeugdsanctierecht. ‘Een jeugdgevangenis legt de nadruk op het bestraffende, ik blijf het opvoedkundige prioritair vinden. Ik ben er ook geen voorstander van om een automatisme in het leven te roepen: voor die feiten krijg je deze straf. Ik leg liever de klemtoon op de persoonlijkheid van de jonge delinquent. Ik wil rekening kunnen houden met de geaardheid van een kind, met de familiale achtergrond, met andere individuele factoren. Het jeugdsanctierecht dreigt gelijke wetten in te voeren voor ongelijke mensen. Nee, ik heb geen behoefte aan nieuwe wetten. Als we alleen maar eens voldoende middelen en voldoende plaatsen ter beschikking kregen. Zodat we iedere jonge delinquent én alle jongeren die thuis in een problematische opvoedingssituatie verkeren (de zogenaamde POS) een gepaste opvang zouden kunnen bieden. Onlangs nog heb ik, wegens absoluut plaatsgebrek, een jongetje naar huis moeten meegeven met zijn vader, terwijl die incest pleegde op zijn zusje. Schrijnender kan toch moeilijk.’

Christine Albers

‘Die angst in de ogen van hun slachtoffer te zien. Daar scheppen ze plezier in.’

‘Wij weten hoe ze te werk gaan en waar ze rondhangen. De meesten zitten zelfs al in ons fotobestand.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content