De conservatieve cultuurcriticus Theodore Dalrymple laat niemand onberoerd. Vooral in Vlaanderen niet, lijkt het, waar hij de roep heeft een van de maîtres à penser van N-VA-voorman Bart De Wever te zijn. Alleen: nationalisme vermag hem niet erg te interesseren. En zijn gebrek aan waardering voor Margaret Thatcher, toch een heldin van rechts, wordt alleen nog overtroffen door zijn walging van Tony Blair – en dat wil wat zeggen. Maar waar staat hij dán eigenlijk voor, what makes him tick?

Druk is het niet in deze plattelands-Carrefour in de buurt van Alès, in het zuiden van de Franse Ardèche. Het boodschappenlijstje (brood, artisjokken, yoghurt, mayonaise en nog wat andere dingen voor het avondeten) is bijna helemaal afgestreept. ‘Nu hebben we alleen nog vodka nodig’, zegt Theodore Dalrymple, in het gewone leven de Engelse arts in ruste Anthony Daniels, die samen met zijn Franse vrouw, eveneens arts, zijn tijd verdeelt tussen hun huis à la campagne en hun woning in het Engelse Shropshire. ‘Of liever, nu willen we alleen nog vodka. Maar dat,’ gaat hij met een lach verder, ‘is tegenwoordig hetzelfde’.

Verlangens of zelfs grillen die tot behoeften worden geproclameerd – het is een typerende opmerking voor deze vriendelijke, voorkomende en tot een zekere vrolijkheid geneigde man, die in Nederland wordt toegejuicht (zij het niet door iedereen) als een elegant maar evengoed vlijmscherp formulerende fileerder van de wanen van onze dagen, en in Vlaanderen wordt uitgespuugd (zij het niet door iedereen) als die nare elitaire kille rechtse Brit bij wie die nare elitaire kille rechtse De Wever zo veel inspiratie vindt.

Misschien valt het met dat laatste nog wel mee – en Dalrymple heeft sowieso niet veel op met politici. Wie een paar van zijn boeken heeft gelezen, kan het bijvoorbeeld niet zijn ontgaan dat de voormalige Britse Labour-premier Tony (of liever Anthony, zoals hij hem altijd noemt) Blair met enige regelmaat genoemd wordt, niet per se in lovende zin. Vanwaar, mijnheer Dalrymple, die voorliefde?

Theodore Dalrymple: ‘Well, ik verfoei de man uiteraard. En dat is nog zacht uitgedrukt.’ (lacht)

Waarom? Wat is er zo verfoeilijk aan Tony Blair?

Theodore Dalrymple: Hij is zo corrupt dat hij zelf niet eens beseft hoe corrupt. Moreel, intellectueel – en niet te vergeten: financieel. Het probleem met Blair is dat hij belangrijk is, maar niet interessant. Hij heeft in zijn hele leven niet één interessante gedachte gehad en zal die nooit krijgen ook. Hij is volstrekt mediocre, maar tegelijk is hij een briljante apparatsjik, met de daarbij horende leugenachtigheid. Ik heb vele Anthony Blairs gezien in het openbaar bestuur, op lagere echelons: mensen die exact datgene doen wat hun eigenbelang dient, maar ondertussen wel hoogdravende morele praatjes verkopen. Wat in mijn ogen een bijzonder verfoeilijk trekje is.

God nee, Blair… En altijd die vermoorde onschuld als hij betrapt werd – U denkt toch niet écht dat ik zoiets zou… – bijvoorbeeld toen hij tabaksreclame toeliet in de formule 1, aangezien de grote baas van de formule 1-racerij, Bernie Ecclestone, Labour financieel gesteund had. Maar voor Anthony Blair was het kennelijk onmogelijk om zulke dingen in hetzelfde licht te zien als alle andere mensen dat doen. Afschuwelijke man, vréselijk – echt weerzinwekkend. (rilt)

Dan moet het u wel buitengewoon verheugen dat hij van het toneel verdwenen is.

Dalrymple: Nee, en wel omdat Cameron precies zo is. Cameron bewondert Blair zelfs – en ieder die Blair bewondert, is verrot tot in het merg. Het bezwendelen van het publiek gaat hem alleen minder goed af dan Blair – wat dus beter is. Maar een echte verbetering kan ik hem niet vinden.

U bent niet dol op politici, hè?

Dalrymple: Nee. Er zijn natuurlijk hier en daar weleens individueel goede politici, maar het probleem is dat die nooit schijnen door te stoten naar de top. Dat is trouwens niet alleen in Groot-Brittannië zo, dat is typisch voor het moderne leven, denk ik. De omstandigheden waarin politiek tegenwoordig moet worden bedreven begunstigen de opgang van dit soort opportunistische-maar-moraliserende mensen.

Aangezien de Liberal Democrats eigenlijk niet meetellen, heb je in Groot-Brittannië nog steeds de partijpolitieke tweedeling tussen working class en upper class, zeg maar.

Dalrymple: Waarbij u dan wel voor ogen moet houden dat de upper class Labour is en de working class Conservatief, als je kijkt naar wat beide willen. Een groot deel van de upper class is tegenwoordig namelijk volkomen afhankelijk van de staat, terwijl de mensen die voor eigen rekening opereren schoon genoeg hebben van de staat. Dingen behouden hun connotatie ook nadat hun eigenlijke inhoud veranderd is, zoals u weet. Labour wordt geacht working class te zijn, maar de leiders van Labour kwamen allemaal, tot Cameron ten tonele verscheen, uit een aanmerkelijk hogere sociale klasse dan die van de Conservatieven. (lacht) Dus het ligt toch iets ingewikkelder dan die schijnbaar klip-en-klare tegenstelling.

Maar ondertussen is het wel zo dat ongeveer de helft van de Britse bevolking een of andere vorm van ondersteuning van de overheid krijgt. Misschien stelt die voor hun totale inkomen niet zoveel voor, maar als je alle mensen bij elkaar optelt die wél volkomen afhankelijk zijn van de staat, en alle mensen die voor de staat werken, en alle zogenaamd particuliere ondernemingen die ook al volkomen afhankelijk zijn van de staat, dan kom je toch uit op een heel hoog getal. Dat is ook waarom het zo moeilijk is, zelfs voor een oppositiepartij, om een ander beleid te voeren. Waar nog bijkomt dat niemand echt scherpe beleidswijzigingen wil, omdat die tot grote sociale spanningen leiden.

Zoals we gezien hebben met Margaret Thatcher.

Dalrymple: O, maar zij heeft zogoed als niets gedaan. Ja, de vakbonden de rug breken. Maar dat is echt het enige. Hoewel, ze was een groot hervormer van Argentinië. Ze is van veel grotere invloed op Argentinië geweest dan op Groot-Brittannië. Mevrouw Thatcher heeft bijvoorbeeld niet getornd aan de basis van de verzorgingsstaat, tijdens haar regeerperiode (1979-1990) zijn de uitgaven voor de sociale zekerheid gestegen, niet gedaald.

Hoe komt het dan dat wij allemaal een heel ander beeld van haar hebben?

Dalrymple: Omdat ze altijd zo strijdlustig sprak, en u haar retoriek voor de werkelijkheid hebt aangezien. Het is altijd erg moeilijk om de werkelijkheid van een ander land echt te doorgronden. Voor haar eersteministerschap is mevrouw Thatcher overigens nog minister van Onderwijs geweest – en wel de slechtste die dit land ooit heeft gezien. Ze heeft meer gedaan om ons onderwijs te vernietigen dan enige minister voor haar. Ze heeft namelijk een hoop grammar schools gesloten. Dat zijn de scholen waar je een algemeen vormende, academische opleiding krijgt; verder heb je scholen voor technische opleidingen. Van die laatste was de kwaliteit laag, maar de grammar schools waren juist erg goed. En wat gebeurt er als je enerzijds iets erg goeds hebt, en anderzijds iets erg slechts? Dan is de techniek, van alle regeringen ter wereld, om dat erg goede te vernietigen, aangezien het veel makkelijker is om normen te verlagen dan ze te verhogen. Labour was al begonnen met die scholenvernietiging, maar mevrouw Thatcher ging ermee door en overtrof haar voorgangers zelfs ruimschoots.

Dat is natuurlijk een ramp geweest, niet alleen voor het onderwijs, maar ook cultureel. De grammar school was puur meritocratisch.

U bedoelt dat er niet bovengemiddeld veel kinderen uit de midden- en de hogere klasse zaten?

Dalrymple: Die zaten er wél, ik bedoel niet dat het systeem perfect was, maar het wérkte wel, en de arbeiderskinderen die erop raakten, konden er wel nagenoeg zeker van zijn dat ze daardoor konden klimmen op de sociale ladder. De vernietiging van de grammar school heeft in het bijzonder catastrofaal uitgepakt voor de armen, om twee redenen. Eén: ze bleven achter met werkelijk abominabel slechte scholen, en twee: ook cultureel was het desastreus, want in die tijd begon het idee ingang te vinden dat niets beter of slechter is dan iets anders, een verderfelijke opvatting, en dan zeker als je er mensen aan blootstelt die toch al geen idee en geen referentiekader hebben.

Weet u, in Groot-Brittannië is er altijd veel meer sociale mobiliteit geweest dan waar ook elders in Europa. Mensen zien het Britse klassensysteem ten onrechte voor een kastensysteem aan. Maar al is die mobiliteit er nog steeds, mijn stellige indruk is toch dat ze is verminderd sinds men het onderwijs zo naar de filistijnen heeft geholpen. Nog afgezien van het feit dat het leven voor intelligente jonge mensen die in zo’n intellectuele woestijn terechtkomen een hel is. Niet alleen moeten ze naar een barslechte school, daar heerst dan ook nog eens een actief vooroordeel tegen intelligentie bij hun leeftijdgenoten. Wat dus een echte marteling is: intelligent te zijn tussen domoren. Ik herinner me een meisje dat eens tegen me zei: ‘Ze vinden me stom, omdat ik slim ben.’

Dat alles had je in, laten we zeggen, de jaren vijftig nog niet. Zou u met de samenleving eigenlijk graag terug willen naar die tijd?

Dalrymple: Nee, volstrekt niet. Het kán sowieso niet, maar het idee is ook belachelijk. Ik heb ook helemaal geen blauwdruk. Maar laten we eens één specifiek Brits verschijnsel van naderbij bekijken – iets wat ook nog oplosbaar is, en zelfs zonder grote moeite: openbare dronkenschap. Ik weet niet of u recent nog in Engeland bent geweest, maar neem de eerste de beste provinciestad op een vrijdag- of zaterdagavond, en het kan je onmogelijk ontgaan: honderden, zo niet duizenden mensen die dronken over straat zwalken.

In het kleine, vredige stadje in Shropshire waar ik woon, is doordeweeks zelfs geen politieagent nodig. Maar op beide uitgaansavonden loopt het zo uit de hand dat de oproerpolitie moet uitrukken – vanwege één pub die tot drie uur ’s nachts openblijft en waar van heinde en ver mensen naartoe komen. Ik heb er het plaatselijke gemeenteraadslid dat over de licenties voor de horeca ging over aangeschreven. Die antwoordde me: ‘Ja, we zijn ons bewust van het probleem, maar u dient zich te realiseren dat dit een probleem is in alle Engelse steden.’ En deed verder niks. Nu zou ik zo zeggen: als er een probleem is, doe er dan wat aan. Sterker: dat het probleem die omvang heeft gekregen, komt nu juist door mensen als zij, die niet optreden.

Wat is daar de reden van, volgens u?

Dalrymple: Misschien morele lafheid – misschien denkt ze dat ze moreel niet het recht heeft om mensen te verhinderen zich op die manier te gedragen. Ze kan ook omgekocht zijn door de brouwerijen. Of anders is ze gewoon stom? Dat zou heel goed kunnen, aangezien ze lid is van de Conservatieve Partij. (lacht hartelijk)

U brengt mensen in verwarring. U kunt het bloed wel drinken van figuren als Blair, maar de tory’s hoeven ook niet op uw stem te rekenen, kennelijk.

Dalrymple: Ach, ik verkies mezelf niet in een hokje te laten stoppen. Zoals ik net al zei, ik heb geen blauwdruk. Maar ik stel wel diverse problemen vast, en daar zeg ik dan wat van. Ik ben ervan overtuigd dat althans sommige van die problemen ook opgelost kunnen worden. Neem het onderwijs. We stoppen er per leerling gemiddeld 60.000 pond in, maar toch komt 20 procent van hen van school af zonder behoorlijk te kunnen lezen en schrijven. En dat is voor mij geen statistisch weetje – ik heb zulke kinderen gezien. En dan vraag ik me af: hoe is dat mirakel mogelijk? Hoe kun je zó veel geld uitgeven voor dit resultaat? Is die vraag links, rechts, progressief, behoudsgezind? Het lijkt me vooral een kwestie van gezond verstand.

Gezond verstand, daar schermt ook een partij als onze N-VA mee, die overigens niet noch-zus-noch-zo is, maar duidelijk rechts. Door het boekje dat u samen met Bart De Wever hebt gepubliceerd (Vrijheid en oprechtheid, 2011), wordt u in Vlaanderen sterk met de N-VA vereenzelvigd. Maar wat vindt u eigenlijk van nationalistische partijen?

Dalrymple: Laat me eerst zeggen dat ik De Wever een van die zeldzame politici vind die althans gevoel voor humor hebben. Hij is ook erudieter dan ik van politici gewend ben, spreekt vier talen – dat verdient respect. Maar wat het nationalisme betreft: het hangt er helemaal van af wat men er precies onder verstaat. Het soort uitsluitende bralnationalisme à la ‘Wij hebben de bliksemafleider en de eierkoker en de sokophouder uitgevonden (lacht), wij zijn dus beter dan jullie, en als jullie dat niet bevalt, hoepel dan vooral een end op’, daar voel ik niets voor. Maar met patriottisme lijkt me niets mis.

Bart De Wever is een bewonderaar van de achttiende-eeuwse Ierse conservatief Edmund Burke. Schept dat een band?

Dalrymple: Dat doet het inderdaad. Ik vind bij Burke met name het volgende zeer waardevol: het inzicht dat er niet zoiets bestaat als een bepaalde blauwdruk – daar hebben we ‘m weer – voor problemen die van tevoren kant en klaar gereedligt en die je maar hoeft toe te passen. En verder het besef dat wij onderdeel zijn van een stroom die het verleden met de toekomst verbindt, en dat we dus verantwoordelijkheden hebben tegenover zowel onze voorgangers als de mensen die na ons zullen komen. Dat besef van culturele continuïteit, en van het feit dat je als individu daar maar een heel klein deeltje van bent, dat je het meeste geërfd hebt, betekent anderzijds natuurlijk ook weer niet dat je het verleden slaafs moet navolgen. Burke was niet de soort conservatief die zei: alle verandering is uit den boze. Dat zou evident belachelijk zijn – en hoe zou ik, als arts, kunnen ontkennen dat er vooruitgang is, ik hoef alleen maar terug te denken aan de tijd dat we nog geen behoorlijke anesthetica hadden. Maar dat er ook zoiets bestaat als verandering ten kwade, of op zijn allerminst dat verandering behalve goede ook nadelige gevolgen kan hebben – ik vraag me weleens af of al die eeuwig enthousiaste hervormers van alles daar ooit bij stilstaan.

Is de romantiek, met Jean-Jacques Rousseau en diens cultus van de ongebondenheid, ook zo’n soort verandering ten kwade voor u?

Dalrymple: Zeker niet als u het in die absolute termen stelt. Het is duidelijk dat bijvoorbeeld de Engelse romantische dichters in opstand kwamen tegen een soort dwangbuis van het classicisme – en aldus doende prachtige poëzie schreven. Ook de muziek van de romantiek zou ik niet willen missen. Aan de andere kant komt het idee van het totaal ongebonden leven me absurd voor – en als iets afschuwelijks, ook. Het is zeker zo dat ik, en dan met name in Groot-Brittannië, de aanval op iedere soort begrenzing een groot probleem vind. Natuurlijk kun je voor ieder geval altijd weer een uitzondering vinden – neem het meisje dat op haar zestiende verjaardag probleemloos gemeenschap mag hebben met haar vriendje, maar de dag tevoren niet: in Engeland ligt de leeftijdsgrens voor seks met wederzijdse instemming namelijk op zestien jaar. Dat heeft inderdaad iets absurds, maar praktisch gesproken kun je niet anders dan een regel, als hij nu eenmaal bestaat, handhaven. Als vijftien jaar en 364 dagen ‘eigenlijk’ ook nog wel kan, wat dan met vijftien jaar en 363 dagen? Ergens zal toch echt een grens moeten worden getrokken, in het volle besef dat die altijd iets arbitrairs zal houden en niet vanaf een absoluut cartesiaans punt voorbij iedere redelijke twijfel gefundeerd kan worden. Maar dat willen mensen minder en minder accepteren. ‘Ik wil zelf kunnen uitmaken of die regel redelijk is, en als ik hem niet redelijk vind, dan zal ik me er niet aan houden.’

Grenzen trekken, en dan specifiek voor jezelf, met andere woorden zelfbeheersing, en zowel de noodzaak als het toenemend verdwijnen ervan in onze samenleving, is misschien wel hét grote thema van uw werk.

Dalrymple: Dat zou je misschien zo kunnen zeggen, ja. Op de een of andere manier is het volgende idee overheersend geworden, en dan zeker in Groot-Brittannië: ‘Wie zijn impulsen moet bedwingen, gaat die verdringen, en verdringing is heel slecht, daar word je ziek van. Dus is het beter om je impulsen uit te leven, bij voorkeur onmiddellijk.’ Dat is, uiteraard, pertinent onwaar – het is bijvoorbeeld aangetoond dat mensen die bij relatief kleine ergernissen zichzelf al niet meer in de hand kunnen houden, juist méér last ondervinden van wat hen ergert dan mensen die zich gedragen en niet voor het minste of geringste in woede uitbarsten – wat sowieso ook een stuk prettiger is voor hun omgeving en dus voor de samenleving als geheel. Onmiddellijke driftbevrediging, althans het onvermogen om daar als de omstandigheden dat vereisen van af te zien, is slecht voor een mens. Het hedendaagse losgeslagen consumentisme is daar maar één voorbeeld van, maar ook de verruwing van de omgangsvormen, het verdwijnen van werkelijke empathie ten voordele van sentimentaliteit: het komt allemaal op hetzelfde neer. Ik pleit voor grotere weerbaarheid, en dus – dat vloeit er automatisch uit voort – meer fatsoen.

Wat is ‘het goede leven’, volgens u?

Dalrymple: Zal ik nog één keer herhalen dat ik geen blauwdruk heb? Maar een leven van alleen maar voetbal en kletspraatjes over celebrity’s zou ik toch vreselijk vinden, moet ik zeggen. Al kan ik natuurlijk niet voor iemand anders spreken, ik vermoed toch dat het een bezoeking is voor mensen als ze eigenlijk geen echte interesses hebben in hun leven. Ik heb de vraag meer dan eens gesteld aan patiënten van me toen ik nog als gevangenisarts werkte – en hun reactie kwam vaak in de buurt van paniek. Wat bedoelde ik – interesses? Die hadden ze dus niet. Althans geen culturele, geen intellectuele, geen kunstzinnige, geen wetenschappelijke, geen politieke interesses. Het lijkt me de hel. Ik doe wat ik doe in de hoop een héél klein beetje te kunnen bijdragen aan het introduceren van bepaalde ideeën in wat vroeger het geestelijk klimaat werd genoemd. Ik verwacht uiteraard niet dat de regering ontslag neemt als ik iets kritisch over haar heb geschreven, dat zou absurd zijn. (lacht) Maar ik wil wijzen op bepaalde dingen die naar mijn idee over het algemeen onderbelicht zijn gebleven.

Weet u wat ik overigens een tikje merkwaardig vind? Ik ben in Engeland relatief weinig aangevallen of uitgescholden voor al die boeken en artikelen die ik heb geschreven. Niet dat ik denk zo belangrijk te zijn dat ik door een keur van Groot-Brittanniës zogeheten progressieve intellectuelen behoor te worden uitgescholden, maar, tja, een beetje vreemd is het toch wel, als je in aanmerking neemt dat wat ik zoal beweer vaak regelrecht ingaat tegen hun opvattingen en overtuigingen – van hun ‘inzichten’ zou ik niet direct willen spreken, want die hebben ze doorgaans niet.

Nu heb ik ook wel zo’n idee hoe dat komt. Door mijn werk als arts, op heel diverse plekken over de hele wereld, heb ik een bepaald contact met de werkelijkheid gehad dat voor, laten we zeggen, een docent sociologie aan een Engelse universiteit gewoonlijk niet is weggelegd. En ik vermoed dat ze dat zelf ook wel weten, of zo aanvoelen, en daarom niet echt veel te repliceren hebben op wat ik schrijf. Ze zijn een beetje bang dat het weleens waar kon zijn wat ik zeg.

Het nieuwe boek van Theodore Dalrymple, Struinen, lezen en denken: notities van een liefhebber, verschijnt eind volgende maand bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.

DOOR HERMAN JACOBS

‘Een leven van alleen maar voetbal en kletspraatjes over celebrity’s lijkt me de hel.’

‘Er zijn natuurlijk hier en daar weleens individueel goede politici, maar het probleem is dat die nooit schijnen door te stoten naar de top.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content