Walter Pauli

Zonder de steun van de gemeentelijke of provinciale overheden stond het Limburgse voetbal ongetwijfeld niet waar het nu staat. Maar de tijd van te gulle subsidies is definitief voorbij.

Met drie voetbalclubs is Limburg meer dan behoorlijk aanwezig in de Belgische eerste klasse – alleen Antwerpen (5) en Oost-Vlaanderen (4) zijn sterker vertegenwoordigd. Maar verder zijn er meer verschillen dan gelijkenissen tussen de Limburgse clubs. Het bescheiden Lommel ligt in een uithoek van de provincie (en van het land). Het Lommelse hinterland zit gesandwicht tussen dat van ‘reuzen’ als PSV Eindhoven en Racing Genk, en Lommel staat er slecht voor. Degradatie naar tweede klasse lijkt een feit.

Racing Genk is de Limburgse kannibaal. De ploeg trok ooit het gros van de publieke financiering naar zich toe, trekt de meeste toeschouwers (ook toen de resultaten minder goed waren), kan rekenen op veruit de meeste belangstelling van de Limburgse bedrijfswereld en krijgt de meeste kolomruimte in het Belang van Limburg. Die snelle status van topploeg heeft eigenlijk iedereen verrast. In 1996 plaatst Voetbal Magazine boven een stuk over Racing Genk de kop: ‘Niemand gelooft hier nog in een Limburgse topclub’. Twee jaar later wint Genk de beker, drie jaar later is Racing kampioen. Als Robert Waseige zijn kern voor Euro 2000 samenstelt, zal zowat de helft van de Rode Duivels ofwel uit Genkenaars, ofwel uit ex-spelers van die ploeg bestaan. Dat gaat van de doelman (Ronny Gaspercic) over de defensie (Davy Oyen, Jacky Peeters, heel even Daniel Kimoni), tot het middenveld (Philippe Clement, Marc Hendrickx, Bart Goor) en de aanval (Branko Strupar en de momenteel in de Spaanse vergetelheid gesukkelde Gert Claessens).

Sint-Truiden ten slotte is in alle opzichten een buitenbeentje. Net als Lommel zit het ook in de knel tussen datzelfde Racing Genk en Standard Luik, maar anders dan de meer nuchtere Noord-Limburgers is de gemiddelde Truienaar warmbloedig en chauvinistisch – en dat maakt de beleving van voetbal op Staaien heel anders dan aan de Gestelse Dijk.

De Genkse opmars – beker, titel, topscorer, Gouden Schoen – maakte de ploeg ook tot een koekoeksjong. De Limburgse draagkracht voor voetbal is natuurlijk niet onbeperkt, en wie zich abonneert voor Racing Genk, doet dat niet voor Lommel of voor Sint-Truiden. En dat zit ze zeker in Noord-Limburg absoluut niet lekker.

Want voor Genk aan zijn opmars begon, was Lommel de vaandeldrager. Met Jos Daerden en nadien Walter Meeuws als trainer bracht het kleine ploegje goed voetbal. Grotere clubs kochten de meest getalenteerde spelers, en achteraf gezien zijn er dat nogal wat: Dimitri De Condé, Marc Hendrickx, Fadiga, Maarten Schops, Ronny Van Geneugden, Jean-Claude Mukanya, Jochen Janssen… Een vijfde plaats en Intertoto-voetbal was het sportieve hoogtepunt. Nu beseft Lommel dat die tijd wellicht nooit meer terugkeert.

OVERHEIDSSTEUN

Al moet het Lommelse bestuur de verantwoordelijkheid voor die terugval ook deels bij zichzelf zoeken – een talent als Jochen Janssen zat er op een zijspoor – toch zoekt het de oorzaak ook buitenshuis. Peter Van Velthoven (SP), zoon van de Lommelse burgemeester Louis Van Velthoven en zelf lid van het Vlaams parlement, windt er geen doekjes om: de honderden miljoenen overheidssteun voor Racing Genk heeft de concurrentie vervalst.

Van Velthoven sneed dit thema al in ’98 aan in het Vlaamse parlement. Zijn vragen waren natuurlijk ingegeven door zijn Lommelse achtergrond, maar toch sloeg hij spijkers met koppen. Als de reconversiemaatschappij slechts een handvol clubs subsidieert, is er dan geen sprake van concurrentievervalsing? En wat denkt Europa daarvan? En hoe wil de Vlaamse regering, verantwoordelijk voor die reconversie, dan hieraan een einde maken? En, specifiek in het geval van Racing Genk, kan het wel dat gecumuleerde leningen van 230 miljoen frank werden toegestaan voor de bouw van een stadion? Waarom kan Genk het zich permitteren om die leningen zelfs niet terug te betalen, meer nog, uiteindelijk wordt die schuld kwijtgescholden? Enzovoort.

Die kritiek kwam trouwens niet alleen van verongelijkte Limburgers. Toen GBA nog Germinal heette, vond voorzitter Jos Verhaegen ook al ‘dat Genk met ons geld is gegroeid’. Ook Anderlecht-manager Michel Verschueren klaagde vaak en luid dat hij jarenlang ‘in stenen’ moest investeren, terwijl de Brugse concurrentie alleen naar spelers moest omkijken en titels verzamelde, en er met Euro 2000 plots een vernieuwd stadion gratis bij krijgt.

De Genkse manager Paul Heylen heeft die kritiek al vaak moeten horen en reageert ook geprikkeld op de vraag om even in te gaan op de huidige relatie met de subsidiërende overheden. (‘Wat is dat toch met dat geld van de gemeenten? Onlangs las ik daarover opnieuw een heel blad in de krant.’) Maar ondanks zijn verleden van subsidieverslinder loopt Racing Genk vandaag op eigen benen. Niet meer de Limburgse Reconversie Maatschappij (LRM) – de opvolger van de nv Mijnen, op haar beurt de opvolger van de Kempense Steenkoolmijnen – of de stad Genk betalen het nieuwe Fenix-stadion, maar de voetbalclub zelf. LRM heeft het Fenix-stadion weliswaar verkocht aan de stad Genk, die op haar beurt het stadion voor dertig jaar in erfpacht gaf aan de club. ‘Alle nieuwe investeringen’, benadrukt Heylen vandaag met klem, ‘draagt de club in eigen beheer: 500 miljoen vorig jaar, nu opnieuw voor 200 miljoen. En voor minder dan eenderde – 120 miljoen – heeft de stad-Genk zich bij de banken borg gesteld voor de lening.’

In zo’n zachtere vorm van financiële hulp ziet geen enkel Limburgs gemeentebestuur graten. Ook in Lommel heeft de gemeente geïnvesteerd in een moderner stadion: één miljoen (5 procent) bij de bouw, 23 miljoen kwijtschelding van schulden, 400.000 frank in overige infrastructuurwerken.

DE STIJL-CLEEREN

Maar die bijdrage zinkt dan weer in het niets’ bij de niet-aflatende steun die Sint-Truiden van het stadsbestuur ontvangt. Lange tijd was trouwens voor niemand duidelijk waar het stadsbestuur eindigde en het clubbestuur begon. Dat was toen Jef Cleeren (CVP) de plak zwaaide over de stad en vaak ook over de club. Als STVV het goed deed, stond de burgemeester voor honderd procent achter ‘zijn’ Kanaries en werd er vlot geïnvesteerd – tussen ’82 en ’88 voor een dikke 130 miljoen frank. Cleeren ging nog verder. Toen in de nasleep van het Heizeldrama de commissie-Magotte de eerste- en tweedeklassers verplichtte om hun stadions te moderniseren en veiliger te maken, was Staaien een van die stadions die hoognodig moesten worden gerenoveerd. Alleen liet burgemeester Cleeren bij die operatie oogluikend toe dat die vernieuwingen meestal zonder bouwvergunning plaatsvonden: ‘Ze komen daar toch nooit op uit.’

Als STVV het slecht deed of niet voetbalde zoals de burgemeester het wilde, of de burgemeester na de zoveelste interne paleisrevolutie in de club uit het bestuur werd gezet, dan greep Cleeren in op zijn manier. Dan mocht de A-kern van STVV bijvoorbeeld niet meer op gemeentelijke sportvelden trainen. Dat was nu eenmaal de stijl van Jef Cleeren (CVP), niet alleen zijn houding tegenover de voetbalclub, maar in zijn hele beleid: hoogst persoonlijk, zeer passioneel, en altijd arbitrair.

Maar sinds de verkiezingen van 1995 en het provinciale akkoord tussen SP en VLD om in zoveel mogelijk gemeenten naar paarse coalities te streven, belandde Cleeren in de oppositie en is SP’er Ludwig Vandenhove burgemeester. Die maakt er een punt van om het dossier Sint-Truiden ‘zakelijk’ te benaderen. ‘Ik wil investeren in infrastructuur – niet in de activiteiten van een club, zoals Aalst deed met het basket. Dat mag niet. Maar dit soort investeringen zie ik als een vorm van reclame voor de stad. Net zoals Beveren of Lokeren is Sint-Truiden een stadje dat vandaag iedereen kent – door het voetbal. Zonder de club waren wij veel anoniemer. Reclame voor het voetbal is telkens naamvermelding voor de stad – op tv, in alle kranten. Reken zelf maar eens uit hoeveel miljoenen evenveel tv- en tijdschriftreclame zouden kosten.’

Sint-Truiden moet vandaag trouwens een belangrijke knoop doorhakken: moet Staaien nogmaals gerenoveerd worden, of dringt de bouw van een gloednieuw stadion zich op? Dat zal dan op de voormalige militaire basis van Brustem komen, als die keuze het haalt. Vandenhove: ‘In overleg met de club hebben we een studiebureau gevraagd om beide opties zakelijk te benaderen, zowel inzake kostprijs als bijvoorbeeld inzake milieu-effecten. Ik heb er ook op aangedrongen dat het studiebureau nagaat hoe groot de kans is dat Sint-Truiden ook na de afslanking van eerste klasse van achttien tot zestien ploegen in die hoogste divisie speelt. De vraag klinkt misschien merkwaardig, maar ze is natuurlijk cruciaal om juist in te schatten welk stadion Sint-Truiden nodig heeft. Pas als we over die elementen beschikken, zullen we beslissen, kalm en objectief.’

Vraag is of Vandenhove zo’n zakelijke houding zal kunnen behouden. De voetbalclub weet dat Vandenhove zich engageert om financieel bij te springen, maar ze weten ook dat hij nooit Sinterklaas zal spelen. En dat is precies wat Jef Cleeren wel doet – of zégt te doen. Concreet zal Jef vanuit de oppositie zich altijd wel tot méér miljoenen engageren dan de zuinige beheerders. En zo zal het voetbaldossier het gemeentebestuur van Sint-Truiden weer verdelen in voor- en tegenstanders van deze of gene oplossing, en er de emoties hoog doen oplaaien. Maar is dat ooit anders geweest?

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content