Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Tachtig van de mooiste miniaturen uit onze gewesten, van Karel de Grote tot Karel de Stoute (800-1475), zijn vanaf zaterdag in Leuven te zien.

Wanneer ze hun krachten bundelen, brengen ze internationale glansprestaties. Toen de universiteit, de stad, de provincie en een grote uitgeverij (Davidsfonds) – verenigd onder de naam Artes – drie jaar geleden begonnen aan de voorbereiding van een tentoonstelling met de mooiste middeleeuwse miniaturen uit de Zuidelijke Nederlanden, voorzag elk cultuurmens een bezoek aan Leuven in 2002. In de luwte voor de opening, een dag nadat 16 kostbare manuscripten onder politiebegeleiding uit de Koninklijke Bibliotheek in Brussel veilig waren aangekomen in het Leuvense museum Vander Kelen-Mertens, spraken we twee geleerden van het Studiecentrum Vlaamse Miniaturisten (KUL).

Oude handschriften is de specialiteit van Bert Cardon (56); inzake vroege prenten en drukken is Jan van der Stock (43) een autoriteit. Op onze plaats van afspraak bij het Antwerpse museum Plantin-Moretus, zijn we maar een zucht verwijderd van de miniatuur Daniël in de Leeuwenkuil uit het Carmen Paschale, een van de meest verbazende en alleszins oudste handschriften die straks in Leuven geëxposeerd staan (een eerste oordeel na alles te hebben bekeken op cd-rom). Het was niemand minder dan drukker-uitgever Christoffel Plantin zelf die omstreeks 1560, een eeuw nadat het gedrukte boek het handschrift definitief had verdrongen, het Carmen Paschale toevoegde aan zijn privéverzameling.

Wilde hij dan miniaturen in druk brengen? ‘Absoluut niet’, zegt Jan van der Stock, die Plantins aankoop plaatst in de zestiende-eeuwse humanistische sfeer, toen mensen een grote interesse aan de dag legden voor de geschiedenis en oude teksten. ‘Het handschrift was een issue, a fortiori in dit huis van Plantin, waar Europese geleerden samenkwamen.’ Wel maakten de eerste drukkers, nadat Johannes Gutenberg in 1450 de losse letter geïntroduceerd had, hun boeken op de maat van handschriften. De thema’s bleven dezelfde: bijbelse en andere religieuze teksten maar ook volksboeken, die bij het nieuwe cliënteel, de stedelijke burgerij, zeer in de smaak vielen.

topje van de ijsberg

Geschreven omstreeks 860 in Luik, stamt de Carmen Paschale uit de Karolingische tijd, de eerste bloeiperiode van de verluchte manuscripten. Het bijzondere eraan is ‘het heropnemen van de antieke voorstelling van ruimte en agerende figuren in de ruimte’, zegt Bert Cardon. Hij noemt hierbij in één adem het Evangeliarium van Xanten (ca. 810) met de miniatuur van De evangelist Matteüs, ‘nog gemaakt in de tijd van Karel de Grote. Het is het topje van de ijsberg. Die ene miniatuur staat voor een hele wereld die er niet meer is.’

Met het heroprakelen van het antieke erfgoed wilde Karel de Grote cohesie creëren in zijn ontzaglijke rijk. ‘Dat zie je niet alleen in de miniaturen maar ook in de architectuur, waarin hele concepten als het ware uit Rome verplaatst werden, denk maar aan de zuilen.’ Zijn ideaal was Constantijn de Grote, de eerste christelijke keizer van het Romeinse rijk, van wie Karel de Grote zich een erfgenaam achtte, in een lijn die rechtstreeks terugliep naar de bijbelse koning David. In essentie toen een kunst van het hof, gebeurde de manuscriptenproductie ook in abdijen. Reims had een keizerlijke abdij. Het klooster van Saint-Richier bij Abbeville werd onder de bescherming van de keizer gebouwd, en Saint-Denis werd herbouwd onder impuls van de keizer.

Van der Stock: ‘Omdat er juist onder Karel de Grote bewust teruggegrepen wordt naar de klassieke oudheid, gaat het boek opnieuw een belangrijke rol spelen. En het wordt sterk gestimuleerd door het keizerlijke hof als instrument om zich te legitimeren, als werkinstrument om de relatie met het hogere uit de drukken. Het Woord Gods wordt aanwezig gesteld in een elitaire maatschappelijke context.’ Paus Gregorius de Grote had in de zesde eeuw het licht op groen gezet voor het christelijke gebruik van het beeld. Dat was ten behoeve van al de idiotae (niet-gelovigen) die geen bal van het woord begrepen. Met inslaande beelden ter ondersteuning van het woord, zouden ze bekeerd kunnen worden. Wat geschiedde. De eerste zendelingen die uit Rome naar Engeland kwamen en het beeld van de levende heiland uitstaken, brachten een massaal bekeringsproces op gang. Het manuscript als ‘innig samenspel van beeld en woord’ werd het krachtigste overtuigingsinstrument van de Middeleeuwen.

Cardon: ‘De stelling is de volgende: het handschrift is ontstaan in de laatantieke periode, doorgegeven aan de Middeleeuwen, en de Middeleeuwen hebben uiteindelijk het handschrift overgedragen in gedrukte vorm, zou je kunnen zeggen. Het is dus een ongelofelijk belangrijk communicatiemiddel.’ Dat er in tijden van internet opnieuw zo veel belangstelling voor is, behoeft toch enige verklaring. De overdracht van Gods woord en van de kennis van de wereld via het handschrift, is in onze cultuur toch iets exotisch geworden?

gods woord

Terwijl Jan van der Stock bij zijn studenten inderdaad ervaart dat de Middeleeuwen in hun geheel ‘bijna iets exotisch’ geworden zijn, vraagt Bert Cardon aandacht voor een aspect dat het middeleeuwse verbindt met het actuele, uitgerekend op het terrein van de miniaturen. ‘In die creativiteit, in dat schilderen van miniaturen, is er iets wat de tijd overschrijdt’, zegt hij. ‘Wie vandaag een abstract werk of een landschap schildert, wordt exact met dezelfde problematiek geconfronteerd: het platte vlak, de kleur… hoe doe je dat? Ga je dat platte vlak respecteren als zijnde plat, zoals in de Ottoonse figuratie (10e,11e eeuw) gebeurt? Dat heeft te maken met een spiritualiteit die een grote vorm van abstractie bevat. De illusie van de driedimensionaliteit die je tevoren had bij de Karolingers, en waarbij je de figuren op een natuurlijke manier ziet bewegen, komt pas terug in de vijftiende eeuw, terwijl je in de veertiende eeuw de gotische voorstellingen krijgt waarin je duidelijk kunt zien dat daar een ‘hoofse’ idee achter zit, waar de lijn op zich mooi wordt, dat men plezier heeft in het maken van mooie vormen, die nogal vlak uitvallen. Kortom, het hele artistieke alfabet zoals het nu nog altijd aan de academies aangeleerd wordt, was altijd al aanwezig. Natuurlijk niet georganiseerd zoals het nu is, maar het was niettemin een aanvoelen van de mensen.’

Bij de 16 handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek die in Leuven voor het eerst tentoongesteld worden, hadden we in het bijzonder oog voor een Psychomachia (gevecht om de ziel) van Saint-Laurent uit het begin van de 11e eeuw, en een Vitae Sanctorum, gemaakt omstreeks 1200. Beide meesterwerkjes, door bijna twee eeuwen van elkaar gescheiden, stammen uit het Maasland. Dat kan toeval zijn. Of was daar iets bijzonders aan de hand? Natuurlijk wel, zo weten onze geleerden. Het Maasland heeft wortels tot in de oudheid, en het is de bakermat van de metaalkunst. Op het moment, in de Karolingische periode, dat de miniatuur en de beeldhouwkunst er zich ontwikkelen, stelt Vlaanderen nog niks voor. De relatie tussen Keulen en Luik heeft altijd gespeeld in het cultuurlandschap van de monasteria. De gotische sculptuur is totaal geïnspireerd door het Maasland, in voortdurende uitwisseling met Frankrijk. Abt Suger zocht in het Maasland naar vaklui voor de werken aan de abdij van Saint-Denis. Een rijke ondergrond, de mijnen. Uitstekende transportmogelijkheden, de Maas.

De Leuvense tentoonstelling legt het accent op de esthetische en visuele ontwikkeling tijdens vier grote periodes: de hofcultuur van de Karolingers (800-1000), de spiritualiteit van de abdijen in de Romaanse tijd (1000-1200), de gotische rationaliteit in een stedelijke dynamiek (1200-1400) en de weelderige verluchting onder de Bourgondische hertogen (1400-1475). Tussen de lijnen is ook een specifiek historische onderstroom leesbaar, vindt Bert Cardon. ‘Het begint in het oosten en evolueert naar het westen, en van het zuiden naar het noorden. Dat is de ontwikkeling in termen van kwaliteit en van kwantiteit.’ Wat begint in Keulen en Maastricht, eindigt in Brugge en Gent. Onderweg, verschuivingen van zwaartepunt: in de veertiende eeuw trekken de miniaturisten uit de Nederlanden naar Parijs. In de vijftiende eeuw, gebeurt het omgekeerde. Dan komen die van Parijs in het Brugge van Filips de Goede werken.

Wellicht het meest verrassende handschrift dat geëxposeerd zal worden, dateert nu juist uit de zwanenzangperiode van het verluchte handschrift. Van de Pèlerinages (ca. 1400), een ‘initiatietocht vol listen en lagen van de menselijke ziel op aarde en het hiernamaals’, weet niemand wie het gemaakt heeft noch waar het vandaan komt. Een ‘vallende ster’ als het ware, getuigend van een fantastisch beeldend vermogen, geschilderd in tonaliteiten die lijken vooruit te lopen op Jheronimus Bosch. Gevraagd naar het manuscript van zijn voorkeur op de tentoonstelling, noemt Van der Stock zonder meer deze Pèlerinages. En ook Bert Cardon is onder de indruk van het manuscript: ‘Je kan het nergens onderbrengen. Het getuigt van een bruisende creativiteit. En met een minimum aan middelen wordt een wereld gecreëerd. Onvoorstelbaar.’ Hem troffen de contrasten tussen twee uitersten, het dramatische van de Pèlerinages en de schone sereniteit van de Bible Historiale van Karel V van Frankrijk uit dezelfde periode.

De getoonde stukken komen uit de belangrijkste collecties ter wereld. Daarbij stelde Jan van der Stock vast dat de afdeling conservatie van de British Library in Londen uit driehonderd man bestaat, terwijl de Koninklijke Bibliotheek in Brussel daarvoor niemand in dienst heeft. Ze doet een beroep op een externe kracht, Lieve Watteeuw, die de topstukken verzorgt. Nu weet iedereen dat perkament of velijn degradeert. Door plotselinge veranderingen van klimaat, vochtigheid of accidenten, maar ook vanzelf. En niet het minst door veelvuldig gebruik. ‘De handschriftenzaal van de Koninklijke Bibliotheek zit afgeladen vol’.

Artes had twee procent van het niet nader genoemde tentoonstellingsbudget veil voor een conservatiebehandeling van 6 van de 16 tentoongestelde handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek. Van der Stock, voorzitter van Artes’ organisatiecomité, maar ook lid van de museumcommissie die de minister van Cultuur adviseert, zit niet alleen in met het lot van oude handschriften maar met het hele patrimonium. Hij dringt aan op een overheidsbeleid dat niet louter oog heeft voor topstukken. Hij bepleit een ‘patrimoniumecologie’ waarbij de overheid vooreerst laat opmaken wat er in huis is (de collectie Vlaanderen) en vervolgens zorg draagt voor het patrimonium in zijn totaliteit. ‘Want we hebben het zo gekregen en we moeten het zo doorgeven aan de volgende generatie,’ zo klinkt het. Wat in feite evident is, gaat in deze tijd algauw wat idealistisch klinken.

Jan Braet

Van 21.9 tot 8.12.02 in het Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens, Vanderkelenstraat 30, 3000 Leuven. Ma 13.30-17.30, di-wo-do 9.30-17.30, vrij 9.30-21.30, za-zo 13.30-18.30. Vrij 1 nov. gesloten.

Zijn de Middeleeuwen bijna iets exotisch geworden?

De afdeling conservatie van de British Library telt 300 man, die van de Koninklijke Bibliotheek 1 externe kracht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content