Op 9 november 1989 doorbrak een jubelende menigte de Muur van Berlijn. De haast om hem te slopen maakte stilaan plaats voor een behoedzamer omgaan met de herinnering aan de verdeelde stad. Een voettocht langs de Muur, vijftien jaar later. Van het noorden tot het stadsmidden (1).

Volgende week: Van het stadsmidden tot het zuiden en terug (slot).

Op de U2 Pankow zit een meisje met groene ogen, gehaakte neus en donkere sproeten in een smal, benig gezicht. Aan de halte Mendelssohn-Bartholdy-Park maant ze met een zachte tik en een innige blik de ingedommelde van haar vriendinnen aan om uit te stappen. De ondergrondse rijdt verder naar het noorden van de stad. De meest noordelijke van drie wandelingen langs de overblijfselen van de Berlijnse Muur begint aan het tramstation Bornholmer Strasse. Het was een van de eerste van 13 grensovergangen in de binnenstad die in de nacht van 9 november 1989 door een jubelende menigte doorbroken werd, zo meldt een slechts licht verouderde webgids (www.die-berliner.mauer.de).

Aan de rand van het met Japanse kerselaars omzoomde pad, parallel met de tramlijn die vroeger rakelings langs de Muur scheerde, zijn nu volkstuintjes ingericht. De rode zwerfsteen die Duitse burgers van Japanse origine middendoor spleten en langs weerszijden van het pad plaatsten, ‘uit vreugde over de vereniging van ons volk’, ziet er slecht uit. Verkleurd, aangetast en bekribbeld, getuigt hij van een korte bevlieging en van de menselijke reflex om over te gaan tot de orde van de dag. Op het braakliggende terrein dat tussen twee spoorwegbruggen naast de Schwedter Strasse ligt, zijn bulldozers aan de slag. Sommige huizen is het nog aan te zien dat ze vlak aan de oostzijde van de Muur lagen, in het stadsdeel Prenzlauer Berg. Bij de bouw van de Muur in 1961 werden hier grensposten geïnstalleerd, met lantarens op hoge betonsokkels, prikkeldraadversperringen en elektrische hekken waarvan de metalen aanhechtingsbalken nog niet overal van de gevels gehaald zijn. Ook de buizen waaraan de burgers van de DDR op feestdagen vlaggen moesten bevestigen, steken hier en daar nog uit de muur.

Het gevoel van bedrukking kan pas wijken wanneer de Schwedter Strasse onder een wolkenloos blauwe hemel en een prikkelende oktoberkoude opgaat in het uitgestrekte Mauerpark met uitzicht op de zilverig stralende Televisie- toren in de verte, baken van het vroegere Oost-Berlijn, symbool van de macht van de media en van de vooruitgang in het algemeen. Ontworpen als een 365 meter lange, in de hemel priemende lans van een middeleeuwse ridder, dringt hij zich verrassend vaak in het blikveld van al wie opkijkt in de stad. Zonovergoten overdag, lichtsignalen uitzendend bij nacht, vormt hij op elk uur een glanzende verzoeking om Berlijn te zien als een stad in het Oosten. Sieraad van een verzwolgen socialistische staat en toch geen hersenschim als de DDR. Omdat de media en de vooruitgang pas onder het kapitalisme in alle windstreken echt gedijen?

In het recent aangelegde Mauerpark lopen de stadsdelen Wedding (vroeger west) en Prenzlauer Berg nu naadloos in elkaar over. De grens is opgeheven, maar de sfeer van een niemandsland trekt niet helemaal weg uit de als lig- en speelweide opgevatte zone te midden waarvan een uitpuilende afvalcontainer staat, genoeg om de meesten de lust tot liggen en spelen te ontnemen. Drie kleurige vliegers in de lucht aan de ene zijde, en de in het gras onder een jonge eik gehurkte lezeres aan de zacht hellende overzijde verklaren het Mauerpark niettemin tot een oord van vrede, een werkelijkheid zo nieuw, tastbaar en broos dat het geen naam heeft. Op de kam van de glooiing, aan de rand van de onderaardse Max Schmeling-arena, staat een ongesloopt stuk van de Muur, geheel bespoten met graffiti op een zilverkleurige onderlaag, hel oplichtend in de namiddagzon.

Doodsstrook

Zuidwaarts afzwenkend, begint nu de beruchte Bernauer Strasse, die in haar eentje de tragisch-absurde geschiedenis van de Berlijnse Muur samenbalt. Toen de vier geallieerde machten in 1945 het bestuur van de hoofdstad van het verslagen Duitse Rijk in handen namen, verdeelden ze haar in een Amerikaanse, een Britse, een Franse en een Sovjet-Russische zone op basis van de bestaande districtsgrenzen. Per ongeluk vielen de huizen binnen het district Mitte onder sovjetgezag, terwijl de bijbehorende trottoirs tot de Franse zone in het West-Berlijnse district Wedding behoorden. Deze administratieve dwaasheid kreeg pas dramatische gevolgen toen de regering van de DDR in augustus 1961 de nu binnen haar territorium vallende sovjetzone afsperde van de westelijke stadsdelen. Op dat ogenblik waren al meer dan 2, 1 miljoen mensen naar het westen overgelopen.

Op de langdurige tentoonstelling 13 augustus 1961 in het recent gebouwde documentatiecentrum Berliner Mauer in de Bernauer Strasse zijn dan de reportages te zien die de wereld met ongeloof en afgrijzen bekeek. Beelden zoals die van een oude vrouw, volledig uit het raam bengelend terwijl een Oost-Duitse politieman haar aan haar polsen naar binnen probeert te trekken, en op de stoep burgers die de handen uitsteken om haar – vruchteloos – voor een val te behoeden, blijven ieder die toen geboren was, op het netvlies gebrand. Later werden achtereenvolgens vensters en deuren dichtgemetseld, de bewoners onteigend, hun huizen afgebroken. Ze maakten plaats voor een grenszone van het voor de Berlijnse Muur klassiek geworden type, dat in de loop van zijn achtentwintigjarige bestaan onverdroten geperfectioneerd werd. De historicus Helmut Trotnow noteerde:

‘De aanvankelijke prikkeldraad werd later door bouw- stenen vervangen. De naar het Westen staande geprefabriceerde muurelementen kwamen er pas eind de jaren ’70, begin ’80. Naast de buitenste grensmuur richting Westen was er al vlug een ‘interne grensmuur’ richting Oosten. Tussen beide lag de zogenaamde doodsstrook, waar op vluchtelingen geschoten werd. Hier bevonden zich ook de wachttorens en verlichtingsinstallaties evenals de hondenloopinrichtingen. De muur bestond overigens als grens slechts tussen de beide stadshelften. De gebieden van de DDR waren tegenover het Westen afgesperd door metalen traliehekken.’

Op een foto buiten op de voorplaats van het documentatiecentrum leunen twee vopo’s uit een raam waaraan luidsprekers bevestigd zijn. Zich koesterend in de zon lijken de politiemannen, vriendelijk de straat in kijkend, met een gewillig oor te luisteren naar de propaganda. Of staat hun gezicht zo vredig omdat het getetter even afgezet is? Hoevelen begonnen in de staatsideologie van de DDR te geloven om niet als outsiders te moeten leven, om hun gemoedsrust te bewaren, om zonder gewetensnood carrière te kunnen maken in een geest van gehoorzaamheid? Onder de foto van de vriendelijke vopo’s zijn verschillende knoppen aangebracht die, als men ze indrukt, historische opnames uit de eerste jaren van de Muur laten horen – onder andere een toespraak van Willy Brandt, toen burgemeester van West-Berlijn, een bevraging van voorbijgangers voor het Kaufhaus des Westens (het beroemde KaDeWe op de Kurfürstendamm dat als etalage van de luxe van het kapitalisme diende, en nog dient).

Van de als monument beschermde strook tussen zeventig meter naakte voor- en achterlandmuur in de Bernauer Strasse maakten de Stuttgartse bouwmeesters Kohlhoff & Kohlhoff in 1998 een gedenkplaats. Ze sloten de doodsstrook af met twee reusachtige staalplaten – reflecterend aan de binnenkant, naar buiten roestend – en schiepen zo een zinderende, kale leegte die niemand kan betreden, slechts door kieren in de achterlandmuur met de ogen aftasten. De derde gedachtenisplek in de Bernauer Strasse is de kapel van de Evangelische Verzoeningsparochie, in 2000 door Rudolf Reitermann, Peter Sasseroth en Martin Rauch gebouwd in de vorm van een lemen ovaal, omsloten door een tweede ovaal van houten latwerk. De parochie beschouwt haar kapel als een ‘bergend omhulsel voor erediensten’ en ‘een oord van stilte en bezinning voor de bezoekers’. Ze is ingeplant op de plek waar vroeger, in volle doodsstrook, het koor stond van de grote Verzoeningskerk die in 1985 opgeblazen werd om een vrij schootsveld te verkrijgen.

Op een glazen blok bij de ingang ligt een balpenbuisje en papier waarop ieder een boodschap kan opschrijven en dan in de gleuf stoppen. Jaarlijks wikkelen activisten tijdens de actie ‘Grenzen Kerzen’ elke boodschap – Christina G.: “Für immer Frieden” – rond een door lampenglas beschermd kaarsje. Op 3 oktober, verjaardag van de Duitse Eenheid (1990), worden ze aangestoken en vanaf de Brandenburger Tor in beide richtingen langs het tracé van de voormalige Muur opgesteld. De groep, die ook ‘actieve vredesreizen’ organiseert, beschouwt de val van de Muur als een ‘belangrijke boodschap van hoop’, maar betreurt dat er nog zo weinig van overeind blijft. Herinnert elk stukje muur immers niet aan het leven onder ‘de tweede Duitse dictatuur’, aanzettend tot solidariteit met de volkeren die nog niet van de muren om hen heen zijn verlost?

Het terrein waarop de gesloopte huizen van de Bernauer Strasse stonden, ligt nog goeddeels braak en vormt een met gras, struiken, stenen en zand bedekt tussengebied. Een bord aan de hoek met de Ackerstrasse kondigt aan dat Kohlhoff & Kohlhoff er eigendomswoningen zullen bouwen. Nu is er nog plaats voor een zondagse vlooienmarkt. En aan de hoek met de Brunnenstrasse is een ‘herfstfeest’ voor de buurt aan de gang met draaimolen en kraampjes. Op het metalen platform rond de American Bumper-arena voor botsautootjes zitten twee rokende tienermeisjes in gebleekte jeans te praten in een houding van medeplichtigheid, amper opkijkend wanneer de jonge helper van de attractie hen iets komt wijsmaken.

Een uitverkoop

Meisjes van zestien in hun bleekblauwe jeansbroeken. Je treft ze zelden alleen aan op de Ku’damm, op Alexanderplatz of in de metro, en na tien uur ’s avonds zijn ze uit het straatbeeld verdwenen. Käthe Braun, heldin van Katrien Seynaeves verhaal De Muur van Kristal, is zestien in 1989. Ze vertelt hoe ze zich in het weekend van 9 november bij de val van de Muur samen met achthonderdduizend andere Oost-Duitsers op West-Berlijn stortte. Met de honderd West-mark die ze elk cadeau kregen, kochten ze bij KaDeWe de dingen die nooit in hun eigen winkelrekken hadden gelegen. Käthes vader werkte als elektricien in de Berlijnse Bergman-Borsig-fabriek, haard van dissidentie en van de oppositiepartij Neues Forum die het Oost-Duitse regime deed wankelen en de eerste bressen in de Muur forceerde. Toen Neues Forum bij de eerste vrije verkiezingen, op 18 maart 1990, de nederlaag leed, was de feeststemming van de novemberdagen al weggeëbd. In haar dagboek noteerde Käthe dat haar vader de West-Duitse politici overdreven bemoeizucht met Oost-Duitse zaken verweet. En het is waar dat zijn uitspraak ‘Het lijkt meer op een uitverkoop’ vijftien jaar later nog altijd opgaat.

Katrien Seynaeve verweeft in haar boek 9 november 1989 met de Kristallnacht van 9 november 1938, toen de nazi’s in Berlijn en elders in Duitsland synagogen en winkels van joodse burgers aan diggelen sloegen. Dat is niet zo’n schrijversgril als op het eerste gezicht misschien mag lijken. Was nazi-Duitsland inderdaad geen fascistische (en antisemitische) staat, waarvan de val rechtstreeks tot de tweedeling van Duitsland en later tot de bouw van de Muur leidde? Zo is De Muur van Kristal dan eveneens het verhaal van de zestienjarige Selma Lippmann, die tot aan haar deportatie naar het kamp van Ravensbrück in het Berlijnse Scheunenviertel woonde. In deze wijk, vlak achter Alexanderplatz gelegen, vestigden zich vanaf 1900 Poolse en Russische joden, op de vlucht voor de pogroms in hun land. Ze maakten er, ‘met eigen bakkerijen, kruidenierswinkels, kleine hotels, rommelmarkt en ontelbare boekenwinkeltjes’ een levendige boel van.

De deportatie van de bewoners van het Scheunenviertel door de nazi’s, en later de saaie woonblokkenbouw van het DDR-regime, maakten de buurt onkennelijk. Vandaag ligt deze wijk van Berlin-Mitte (ex-Oost-Berlijn) er weer wat fleuriger bij, en is het een centrum van hoogwaardig cultureel leven. Op deze kille, droge en winderige avond midden oktober afficheert de rood bevlagde Volksbühne op de Rosa-Luxemburg-Platz Forever Young van regisseur Frank Castorf, een bewerking van een stuk van Tennessee Williams. Twee chique kunstgaleries, een castingbureau en de coole brasserie Voss – met de vriendelijkste kelner ter wereld – geven uit op het plein. Schuin erachter ligt dan een kraaknet partijlokaal van de PDS met inslaande parolen op de gevel onder de rode vlag: ‘Hartz IV dat is armoede bij wet’, ‘Vrede’, en ‘Sociaal, met alle kracht’.

Marinetta

Vlakbij ligt de onopvallende Hirtenstrasse, waar Selma Lippmann woonde. De wat absurde zoektocht naar het adres van een fictief personage levert de ontdekking op van het Berliner Film Kunsthaus Babylon in een kaal, opgekalefaterd cinemagebouw. Op de muur in de hal vraagt een bronzen plaket de antifascistische verzetsman Rudolf Lunau te gedenken, die ‘hier in deze cinema in 1933-’34 een steunpunt voor de illegale arbeid van de verzetsgroep van de KPD’ oprichtte. Zes toeschouwers wachten in de zaal tot een ijzeren gordijn volautomatisch openschuift en een reclamefilmpje over het idyllische Marlboro County op het scherm verschijnt, met een waarschuwing van de Europese ministers van Gezondheid erachteraan.

Dan volgt Die Flucht, een DDR-prent uit 1977 van Ronald Gräf, nu weer vertoond ter ere van de zeventigste verjaardag van de regisseur. Armin Mueller-Stahl speelt een ziekenhuisarts die in het geheim zijn vlucht naar West-Duitsland beraamt uit onvrede met de schrapping van overheidsgeld voor zijn afdeling, gespecialiseerd in onderzoek op het vlak van neonatalogie. Wanneer zijn oversten uiteindelijk bijdraaien, is het knap laat voor de arts om zijn vluchtplannen nog te wijzigen – hij blijkt zich al met handen en voeten gebonden te hebben aan een ‘mensenhandelaar’ die voor hem ook een baan in een West-Duitse privé-kliniek geregeld heeft. De politiek gelieerde chefs worden niet bijster sympathiek voorgesteld, de meest menselijke figuur is wel degelijk de innerlijk verscheurde arts. Maar ze hebben wel de moraal aan hun kant: de Duitse Democratische Republiek weegt in alles de belangen van de gemeenschap af, in dit geval de vraag of het dure onderzoek naar afwijkingen van pasgeborenen voldoende maatschappelijk belangrijk is om er financiële offers voor te brengen, wat andere onderzoeken dan misschien moeten bekopen.

Na afloop klampt een jonge intellectueel, die zegt een doctoraalscriptie te schrijven over de Oost-Duitse DEFA-films, de schaarse toeschouwers aan. Op zijn uitvoerige enquêteformulier vult iemand alleen het antwoord in op de vraag: ‘Waarom houdt u van deze film?’ ‘Omdat hij een nog onopgelost maatschappelijk en psychologisch probleem in het hart treft.’

De tweede muurwandeling begint in het stadscentrum en verloopt verder in noordwestelijke richting tot aan de wachttoren achter de Invalidenfriedhof. In de schaduw van de Reichstag, het Duitse parlement, vormen zestien kruisjes naast elkaar een soort van ‘hek van de herinnering’ aan zestien burgers die hun vluchtpoging naar het Westen met de dood bekochten. De meesten onder hen probeerden zwemmend de andere oever van de Spree, waar de Reichstag ligt, te bereiken. Ze werden beschoten en verdronken. Anderen, zoals de achttienjarige Marinetta Jirkovski, die op 22 november 1980 ter hoogte van de Invalidensiedlung afgeschoten werd, of Heinz Sokolovski (48), afgeknald op 25 november 1965, zochten hun heil over straat.

Op de Pariser Platz bij de Brandenburger Tor is een groot net gespannen door activisten van Greenpeace, die protesteren tegen de overbevissing en opkomen voor beschermde gebieden op zee. Via de brede, groene avenue Unter den Linden gaat het naar de Schiffbauerdamm aan de oostelijke oever van de Spree, waar het parlement der bomen staat. Een mooie naam voor een verwilderde, inmiddels door prestigieuze nieuwbouw helemaal omsloten klad groen met een bewaard gebleven stukje van de Muur, beschilderd door kunstenaars. Gelegen in een strategische vastgoedzone oogt de toekomst van het bomenparlement, dat herinnert aan de verdeling van Duitsland en de slachtoffers van de oorlog, niet rooskleurig.

Tranenpaleis

In een winkeltje met kleine bar in de Luisenstrasse zijn kranten, tabak, koffie en worst te koop. Het Berlijnse stadsmagazine Zitty heeft een interview met Martin Sonneborn. De hoofdredacteur van het satirische magazine Titanic legt erin uit waarom hij deze zomer in volle ernst ‘Die Partei’ gesticht heeft, met als voornaamste programmapunt de wederopbouw van de Muur. ‘Het gaat om een grandioos bouwproject dat ons arbeidsplaatsen zal opleveren’, zegt hij. ‘Of de mensen dan om 18 uur naar hun respectieve kant terugmoeten, zal een commissie nog moeten uitmaken. Maar installaties met vanzelf afgaande vuurwapens zijn er bij ons in geen geval bij, erewoord! De staatkundige eenheid blijft bestaan, er vindt alleen een bouwkundige en economische scheiding plaats. Ik denk dat het Westen zich zonder de extra betalingen voor het Oosten beter zou kunnen ontwikkelen, en het Oosten in eigen verantwoordelijkheid ook.’ Een Forsa-enquête wees uit dat 21 procent van de Duitsers achter de wederopbouw van de Muur staat.

Blij om de zon in de rug, tegen de Berlijnse kou, op weg naar de 250 jaar oude begraafplaats Invalidenfriedhof, ergens omschreven als ‘ der traurigste Ort von Berlin’. In het voorste gedeelte liggen de graven van helden en anti-helden er nog ongeschonden onder grote bomen. Graf-spotting is een trieste bezigheid, zeker als het gaat om figuren als Reinhard Heydrich, chef van de Gestapo en organisator van de jodenmoorden. Onmogelijk te ontlopen, is de met een ridderhelm bekroonde graftombe van Ludwig von Falkenhausen, gouverneur-generaal van België tijdens de Eerste Wereldoorlog. De achterste sectoren van het kerkhof werden vanaf 1961 geschonden omdat ze midden in het grensgebied, de doodszone, vielen. Achter hier en daar in het gras verspreide zerkjes ligt nog een grijs en wit geschilderd segment van de Muur en het nu geasfalteerde pad voor de politiehonden. Panelen informeren de bezoeker over de globale, naakte dodencijfers in de periode van de Muur. 16 leden van de DDR-grensdienst, door vluchtende burgers of vaandelvluchtigen neergeschoten. 665 burgerslachtoffers, de meesten neergeschoten, sommigen gevallen onder de zelf afgaande vuurwapens, op een mijn gelopen of een dodelijke sprong uit een raam gemaakt.

Aan de achterzijde paalt de Invalidenfriedhof aan het Spandauer scheepvaartkanaal, waarlangs wandelen aangenaam is, ook al omdat de overheid hier het vroegere grensgebied tot een groen- en recreatiezone getransformeerd heeft. Wie het pad in noordelijke richting opgaat, loopt snel op een van de laatst overgebleven wachttorens, de meest sinister uitziende resten van de Muur. Een plots omgewende blik brengt twee mannen in blauwe overalls in beeld, op het laagste platform van de toren. Een van hen legt er een Duitse herdershond aan de ketting alsof hij een historische reconstructie van het verleden acteert. De aankomst van een groepje fietsers in gele regenvesten met het opschrift Berlin on Bike, maakt snel duidelijk dat het om amateurtoneel gaat ten behoeve van het toerisme. (De tweede blauwkiel is inderdaad slechts vergezeld door een poedel.)

Dezelfde ‘bikers’ duiken even later ook op voor het Tranenpaleis bij het trein-, tram- en metrostation Friedrichstrasse, waar gescheiden Duitse families, vrienden en verwanten jaren aan een stuk in tranen van elkaar afscheid namen na een ingewilligd, meestal kort bezoek aan de overkant. Het Tranenpaleis is nu een klein cultuurcentrum achter een verwaarloosd niemandspleintje, dat het aan te zien is dat het in de grensstrook viel. Een neonlamp verlicht een klein segment van de Muur, bekleed met een geschilderd tweeluik waarop Citny, de nachtkoningin met de bebloede lippen en de paarse kroon, verenigd staat met een primitieve man met negerlippen, getekend Noir. BRDDR, luidt het opschrift, de hereniging der beide Duitslanden in een initiaalwoord samenvattend.

Op een trede van een korte trap bij een boom heeft de lezeres haar jas onder zich gespreid als in de zomer. Niet opkijkend wanneer de rond hun gids geschaarde ‘bikers’ hem met een eindapplaus bedenken, leest ze verder in het boek dat ze in haar linkerhand houdt, terwijl ze met de rechter frieten prikt uit een in zilverfolie verpakt bakje. Van een oude, blauwe VW-kever, plompverloren op het pleintje geparkeerd, is het dak zwartgeblakerd – of beteerd -, teken van verval, nostalgie of van de onverwoestbaarheid van de Wolfsburgse volksauto (De Oost-Duitse Trabant is zo goed als verdwenen uit het straatbeeld). Onder de spoorwegbrug van station Friedrichstrasse kijken de bloemen-, fruit- en kebabverkopers in hun kleine zaken naar de passantenstroom. In een toiletloze minibar, waar zoals overal de worst staande wordt genuttigd, klinkt Forever Young. Plassen gebeurt wel in het struikgewas bij de Muur.

De in de stationshal gemonteerde tentoonstelling met de bekroonde World Press 2004-foto’s, wordt door velen aandachtig bekeken. De tweede laureaat Kai Wiedenhöfer maakte een reeks over de Muur op de Westelijke Jordaan-oever, die Israël vanaf 2000 begon te bouwen om zich te beschermen tegen Palestijnse zelfmoordaanslagen. De door de Palestijnen als illegaal verworpen, 700 kilometer lange schutwal scheidt boeren van hun land, handelaars van hun handelsgebied. In Kalkilia, stad van 40.000 inwoners, is hij acht meter hoog, om ‘snipers’ te verhinderen Israëlische automobilisten te beschieten. In Ibda nabij het Egyptische Rafah moet hij een schootvrije zone scheppen en wapensmokkel tegengaan. In het Jeruzalemse stadsdeel Abu Dis, waar een voorlopige muur van 2,5 meter opgetrokken is, probeert een Palestijnse familie, onderweg naar het ziekenhuis, een controlepunt te passeren.

Zo van de ene muur naar de andere geslingerd, gedachteloos over Alexanderplatz lopend, is het even met de ogen knipperen wanneer op minder dan vijftig meter plots de Televisietoren oprijst. Eindelijk kan hij eens van dichtbij worden bekeken. Hij lijkt verder af dan ooit.

Door Jan Braet

De grens is weg, het niemandsland is gebleven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content