‘Straf- en reëducatiecentrum’ heet de grote gevangenis van Kinshasa officieel, maar iedereen gebruikt de oude naam Makala. Hier worden militairen en burgers zonder bewijs vastgehouden, op beschuldiging van heulen met de vijand. Een bezoek onder begeleiding van de mensenrechtenorganisatie Toges Noires – de zwarte toga’s.

Sangu Matembi overleed op 11 oktober in de gevangenis Makala in de Congolese hoofdstad Kinshasa. Twee maanden eerder was hij aangehouden. Nooit heeft hij geweten waarom hij de cel in moest, nooit heeft hij zich kunnen verdedigen. Matembi stierf door voedselgebrek. Hoewel zijn gezondheidstoestand de laatste dagen van zijn leven fel achteruitging, kreeg hij geen medicijnen.

Matembi was een actief lid van de lumumbistische partij Palu. Medestanders van de partij worden in de hoofdstad en in de provincie hard aangepakt en ook gefolterd door de Congolese veiligheidsdiensten. Volgens mensenrechtenorganisaties zitten alleen al in Kinshasa 95 aanhangers van deze partij gevangen.

Matembi was niet de enige politieke gevangene in het “Straf- en reëducatiecentrum van Kinshasa” (CPRK). De mensenrechtenorganisatie Toges Noires (zwarte toga’s) heeft een lange lijst van politici en militairen die volgens haar zonder rechtsgrond worden vastgehouden of zijn veroordeeld. Ze begeleidt ons naar de gevangenis.

Merkwaardig genoeg is de controle aan de ingang van de gevangenis vrijwel onbestaande. In het zog van een bekend advocaat en met een zwarte advocatentoga over de arm geslagen, raakt een blanke bezoeker er zonder noemenswaardige moeilijkheden en zonder fooien binnen en, anders dan de meeste Congolezen, ook zo weer buiten.

Op de grote binnenplaats die dienst doet als voetbalterrein klinkt gejuich: iemand heeft net gescoord. De bezoekerszalen zijn netjes en de gevangenen snel gevonden via de lokale uitzending van radio trottoir en dus zonder de bemiddeling van personeel. Sommige gedetineerden lijken met hun short, kleurrijk overhemd, dure merkenbril en ogenschijnlijk ontspannen houding op Amerikaanse toeristen die zich van hotel hebben vergist. De realiteit is schrijnender.

In Makala zitten niet alleen politieke maar ook krijgsgevangenen. Ndjoli Lokenyo was kolonel in het Congolees leger. Hij behoorde tot een groep van vijftien hoge officieren, van wie elf kolonels en twee majoors. Ze waren gekazerneerd in Kitona in Beneden-Congo toen die streek in augustus 1998 door de Rwandese rebellen werd ingenomen.

Toen de regeringstroepen van Kinshasa – in feite de Angolezen die Laurent-Désiré Kabila te hulp kwamen – korte tijd later hun basis ontzetten, werden de officieren in de boeien geslagen. Door niet te vluchten voor de rebellen, hadden ze met Rwanda gecollaboreerd. Lokenyo werd op 15 september 1998 gearresteerd.

ZONDEBOKKEN

“In januari 1997 telde onze basis nog 40.000 militairen”, verdedigt de militair zich in de gevangenis. “Op bevel van Kinshasa werd de overgrote meerderheid elders in het land ingezet. Toen de rebellen in augustus 1998 vanuit Beneden-Congo naar Kinshasa oprukten, waren er nog achtduizend soldaten over. We bezaten niet eens wapens om ons te verweren, maar we riskeren dus wel gigantische straffen omdat we het niet op een lopen hebben gezet.” Het openbaar ministerie eist een gevangenisstraf van tien jaar tegen de vijftigjarige Lokenyo.

Het proces tegen de militairen begon op 9 december 1998. Op de dertigste zittingsdag (8 mei 1999) vroeg het openbaar ministerie het hof om streng te oordelen over de militairen. Het eiste in vijf gevallen de doodstraf, in twee gevallen vijf jaar, in de andere gevallen tien jaar opsluiting.

Sindsdien hoorden de aangehouden militairen niets meer van hun proces. Zijzelf en de advocaten van Toges Noires vinden dat ze onrechtvaardig worden behandeld. “Niets wijst op collaboratie met de vijand. De korte periode van bezetting ondergingen we gewoon de wet van de sterkste. De beschuldiging luidde dat we op post waren gebleven. Welke Congolese wet verplicht ons om te vluchten?”

Tegen een veroordeling door het militair hof is geen beroep mogelijk. De verontwaardiging bij de gevangenen is groot. “Wij zijn de zondebokken van deze oorlog. Hoe kan de oorlog ooit afgelopen zijn, als wij hier in de cel blijven?”

Marie-André Muila Kaeymbe stond begin jaren negentig mee aan de wieg van Toges Noires. Gewezen seminarist, zocht hij als jong advocaat naar een ander engagement. Het begon met bezoeken aan gevangenen en met, zoals vaak in Congo, gebeden. Snel bleek dat gebeden niet voldoende waren. Meester Muila en anderen namen het op voor de armen, de machtelozen die verloren lopen in elk systeem en zeker in het Congolese. De Toges Noires gingen zich ook inzetten voor de politiek actieven, de journalisten en de studenten die in de cel belandden. Het was de periode dat Congo droomde van een snelle democratisering.

“Overal was er straatactie of was de maatschappij op een andere manier in beweging”, zegt Muila. “Alleen de Congolese advocaten of juristen lieten zich niet horen, zo bezig als ze waren met hun eigen kleine belangen en voordelen. We stelden ons op als een conservatieve club die de macht van het regime van Mobutu leek te versterken. Daaraan wilde Toges Noires iets veranderen.”

Met conferenties en ateliers maakte Toges Noires de Congolezen bewuster van hun rechten. Er ging geen politiek proces voorbij, of een advocaat van Toges Noires stond aan de zijde van de beklaagde. Wetteksten die in veel gevallen nog uit de koloniale periode dateerden, werden becommentarieerd, nieuwe wetgevende voorstellen uitgeschreven.

PARA-JURISTEN

Snel werd ook de nood aan permanente vorming ervaren. “We stonden veel journalisten bij. Sommigen werden echt willekeurig vervolgd. Maar anderen kenden de wet gewoon niet en maakten zware deontologische fouten. Daarom besloten we een aantal journalisten op te leiden tot zogeheten “para-juristen”. Die mensen krijgen een beperkte juridische opleiding die hen in staat stelt fouten te voorkomen en hun mannetje te staan in kleine conflicten.”

Nadien volgden soortgelijke para-juridische opleidingen voor marktkramers, vakbondsmensen, partijkaderleden en weduwen die bijna altijd de bezittingen van hun overleden man door de schoonfamilie aangeslagen zien. Het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (11.11.11.) ondersteunt de Toges Noires omdat die een eigen rol spelen in de kleurrijke wereld van de Congolese mensenrechtenorganisaties.

Dominee Claude Kabala kwam vrij dankzij de druk van Toges Noires. Eind juli kwam een buurman hem storen bij het ochtendgebed. Hij had gezien dat militairen zijn vrouw en twee kinderen wegvoerden. De familieleden van de dominee zouden dezelfde dag weer thuis zijn. Twee dagen later stonden er opnieuw militairen aan de deur, zes dit keer. Voor Kabala betekende dat het begin van een wekenlange zwerftocht langs de cachotten en gevangenissen van Kinshasa. Na vier dagen werd hij één keer ondervraagd. Alle andere dagen werd een nieuw verhoor aangekondigd, maar dat kwam er nooit.

Pas na zijn vrijlating vernam Kabala dat hij beschouwd wordt als een bedreiging voor de staatsveiligheid. De dominee deed onder het oude regime ook nog zaken en kwam zo in het verre buitenland. Bovendien is hij afkomstig van Kasaï, de streek van oppositieleider Etienne Tshisekedi. Dat volstaat in de ogen van het regime. Kabala moest met al zijn connecties wel in contact staan met de rebellen.

Toen de vertegenwoordiger van de Verenigde Naties de gevangenissen van Kinshasa bezocht, zat Kabala daar ook. Hij en zijn medegevangenen werden voor de tijd van het bezoek naar de oever van de Congostroom gebracht. De cellen waren weer wat leger. Het ging de goede kant op met de politieke arrestaties in Congo.

Patrick Kanyiki-Mwimba wordt in november 65 en is weer thuis. Hij werd deze zomer door het regime gegijzeld omdat zijn dochter er met bakken staatsgeld vandoor was. Net zoals haar vader was de dochter aannemer van bouwwerken. Vader werkte voor Mobutu, dochter voor het nieuwe regime. Op 15 augustus vertrok dochterlief met drie militairen op officiële missie naar Peking – niet om tractoren aan te kopen. Ze vluchtte met het geld – volgens sommigen 300 miljoen dollar, volgens anderen een veelvoud.

De vader zat vast van 30 september tot 7 oktober en nadien kwamen de militairen hem thuis “bezoeken”. In de gevangenis werd hij niet verhoord. De vader kreeg wel te horen dat het leger er alles aan zal doen om zijn dochter te vermoorden. Druk op de vader kan dienen om de dochter terug naar het moederland te halen. De vader durft zijn huis niet meer uit.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content