In het Afrikamuseum in Tervuren wordt een unieke tropische vlindercollectie tentoongesteld. Maar vlinders boeren wereldwijd achteruit, en zijn in Vlaanderen meer bedreigd dan waar ook. Wordt dat door de verzamelaars niet in de hand gewerkt? Over een alles verstikkende passie: vlinderverzamelaars vroeger en nu.

In de noordelijke vleugel van het Koloniënpaleis in Tervuren wemelt het van de tropische vlinders. De naar mottenballen ruikende kamers en kasten bevatten een half miljoen met zorg geprepareerde en op naalden geprikte exemplaren, waarvan de mooiste en markantste nu worden tentoongesteld in het Afrikamuseum. Het is deels een historische collectie uit de koloniale tijd, maar de laatste jaren wordt de verzameling nog voortdurend verrijkt door schenkingen, aankopen en eigen expedities. Vlinderdeskundige Ugo Dall’Asta trekt zelf regelmatig naar Afrika op vlindervangst. Maar het pronkstuk van de expositie is een bloedmooi wijfje dat hij twee weken geleden voor veel geld heeft gekocht. ‘De Papilio antimachus‘ zegt hij met glinsterende ogen. Over het verhaal achter deze aankoop, en zeker over de prijs en over de naam van de verkoper, wil hij aanvankelijk liever discreet blijven. ‘Het is de duurste aankoop die wij ooit deden. Maar wij zijn nu de enige wetenschappelijke instelling die dit wijfje in bezit heeft.’

Sinds 1972 zit Ugo Dall’Asta, zoon van een Italiaanse migrant en insectenverzamelaar van kindsbeen af, in Tervuren de afgeknipte geslachtsorganen van dagvlinders en motten te bestuderen. Vooral de penisjes zijn zo verschillend van soort tot soort dat ze gelden als wetenschappelijk referentiemateriaal om de precieze soort van een vlinder te kunnen bepalen. Zo heeft Ugo Dall’Asta zelf, in de collecties of op het terrein, al menige nieuwe soort ontdekt, wat betekent dat zijn naam achter de Latijnse naam van de vlinder wordt gezet. Vooral de voor een paar tienduizend euro aangekochte reuzencollectie van geneesheer Maurice Fontaine, die Congo de voorbije decennia placht af te schuimen op zoek naar zeldzame vlinders, is voor hem een studieobject van onschatbare waarde gebleken. Zelf met een vlindernet in het oerwoud rondhollen of met een lichtval motten vangen, is nu iets minder aan hem besteed dan vroeger. ‘Maar elk jaar worden in Afrika nog tien nieuwe dagvlinders ontdekt, en nog meer nachtvlinders. Veel soorten sterven helaas al uit nog voor ze ontdekt en benoemd zijn.’

De voorbije twee jaar heeft hij met de vierkoppige ploeg uit Tervuren bijna fulltime aan de voorbereiding van de unieke tentoonstelling gewerkt. Het gaat om een uitgelezen selectie van de 500.000 exemplaren, waarbij 1800 holotypes – een soort prototypes – en 10.000 genitaalpreparaten. De collectie is ondergebracht in 4000 dozen in tropisch hout, die op hun beurt bewaard worden in 197 kasten in massief eikenhout. Veel vlinders werden opgestuurd door missionarissen, ambtenaren of andere landgenoten in de tropen. Vanaf het begin van de koloniale geschiedenis raakten Belgen in Congo gefascineerd door de Afrikaanse vlinders. Bij de verzamelaars, wier namen vermeld worden op de etiketten, zitten beroemde personen zoals H.M. Koningin Elisabeth of Z.K.H. Prins Albert. Maar het oudste exemplaar dateert al van 1879 en werd door een onbekende vlindervanger in Benin verrast. Het is nog in perfecte staat.

‘Onze kleine farao’s’ noemt Ugo Dall’Asta ze liefdevol. Als een vlinder goed geprepareerd is en zorgvuldig bewaard wordt – hermetisch afgeschermd van licht, stof, vochtigheid en parasieten – kan hij de eeuwigheid trotseren. Omdat een vlinder zijn skelet aan de buitenkant draagt, droogt hij vanbinnen en blijft hij uiterlijk onveranderd, wat een duurzame bewaring toelaat. Zo is de beroemde vlinderverzameling van de grote Zweedse bioloog Linnaeus uit de achttiende eeuw nog altijd ongeschonden. De werkwijze van prepareren is sindsdien nauwelijks veranderd. Als Ugo Dall’Asta vlinders en motten gevangen heeft, worden ze verdoofd door het borststuk dicht te knijpen, om ze dan in een bokaal met gif te laten stikken. Daarna stopt hij ze in driehoekige doorschijnende envelopjes, papillotten genaamd, om te drogen. Later worden ze opgespannen en opgepind. Alle nodige materialen zijn te koop in gespecialiseerde winkels, zoals Vermandel Entomologie Speciaalzaak in Hulst.

Maar de eeuwige vraag is of u door vlinders te verzamelen geen roofbouw op de natuur pleegt?

UGO DALL’ASTA: Nee, wij werken met vergunningen en doen alleen aan ‘beheerst vangen’. Wij vangen niet vijftig motten van dezelfde soort, maar alleen wat wetenschappelijk verantwoord is. Wetenschappers zijn het erover eens dat verzamelaars een vlinderpopulatie niet kunnen uitroeien. De vlinders gaan nu bijna overal achteruit, maar dat komt door de vernietiging van hun biotopen. In Afrika vooral door het kappen van het oerwoud. Als lokale bewoners een alternatief inkomen krijgen door vlinders te vangen of te kweken – zoals in de Kipepeo Butterfly Farm bij Mombassa – kan dat hen juist motiveren om het woud en andere biotopen in stand te houden.

Maar wat is de zin ervan om nu nog dode vlinders te verzamelen zoals postzegels?

DALL’ASTA: Dat is erg belangrijk als basis voor wetenschappelijk onderzoek op het vlak van evolutie, klimaatverandering en bosbeheer. Zo werden al actieplannen voor duurzame ontwikkeling en bescherming van de biodiversiteit opgemaakt. Door vlindervangst leert men veel over de leefbaarheid van het milieu in een bepaalde streek. Daarom hebben wij de voorbije jaren samengewerkt met projecten in Ivoorkust, Kenia en Congo. In die zin is ons werk zeer actueel.

BEDREIGDE BLAUWTJES

Er zijn ongeveer 150.000 beschreven vlindersoorten in de wereld, waarvan het merendeel in de tropen leeft. In Vlaanderen, waar vlinders ook sinds oudsher gewild zijn als verzamelobject of versiering, zijn er nog maximum 45 soorten dagvlinders over. Hans Van Dyck, voorzitter van de Vlaamse Vlinderwerkgroep, maakte enkele jaren geleden de verschrikkelijke balans op: een derde van onze vlinders is de voorbije decennia uitgestorven. Van de overblijvende is nog eens de helft met uitsterven bedreigd. Nergens in Europa is het erger gesteld. Vorig jaar was weer een absoluut dieptepunt in de tellingen. De belangrijkste reden is de achteruitgang van de typische habitat, de intensieve landbouw, de woningbouw, en de versnippering en isolatie van de restpopulaties. Zelfs in natuurreservaten, waar men soms weinig oog voor insecten heeft, blijven vlinders achteruitgaan. ‘De Vlaamse regering heeft lak aan biodiversiteit en heeft helemaal geen wetenschappelijk onderbouwd beleid voor bedreigde soorten’, luidt Hans Van Dyck de alarmbel.

In zijn atlas van de dagvlinders in Vlaanderen, die hij samen met Dirk Maes opstelde, staat een pleidooi voor een verbod op het verzamelen van bedreigde Rode Lijst-soorten. Toch stellen de auteurs dat de verzamelaars zeker niet de reden voor de achteruitgang zijn en dat goed verzorgde collecties, met duidelijke weergave van datum en plaats, zonder twijfel een belangrijke wetenschappelijke waarde hebben. Al was het maar als vergelijkingsmateriaal in de loop van de eeuwen. Wel betreuren ze dat ze geen zicht hebben op de privécollecties in Vlaanderen: vele worden nu op zolderkamers verborgen, of de verzamelaars blijven uiterst discreet uit schrik om met de vinger nagewezen te worden. Er is een lucratieve markt voor vlinders, en grote en zeldzame exemplaren kosten natuurlijk het meest. Er zijn voorbeelden bekend van lokale vlinderpopulaties waarvan de laatste exemplaren gevangen en verzameld werden. Zo werd er voor de laatste pimpernelblauwtjes in het Mechelse naar verluidt tot 20.000 frank geboden. Voor tropische vogelvlinders werd al tot meer dan 7000 dollar voor een gedroogd exemplaar betaald, aldus Van Dyck en Maes.

Door de vlottere reismogelijkheden kunnen fanatieke vlindervangers nu de hele wereld afschuimen om hun verzamelwoede bot te vieren. De gewone, minder bemiddelde verzamelaar trekt meestal naar vlinderregio’s in Zuid-Frankrijk of Spanje. Enkele jaren geleden waren er euforische berichten over het oprukken van zuidelijke soorten naar onze streek door de klimaatopwarming. Trekvlinders zoals de atalanta en distelvlinder leggen wel 1500 kilometer af om vanuit Zuid-Europa of Noord-Afrika naar Vlaanderen te vliegen. Zelfs tropische doodshoofdvlinders – die op hun borstsegment een tekening hebben die op een doodshoofd lijkt – dwaalden al af tot hier. In de hete zomer van 2003 liepen de rupsen van de eikenprocessierupsvlinder in stoet over onze bomen. ‘Ja, de vlinder is een goede bio-indicator omdat hij erg gevoelig is voor milieukwaliteit en klimaatsverandering’, zegt Hans Van Dyck. ‘Hij is een zonneklopper en kan van de opwarming profiteren. Maar alleen de meest mobiele soorten, zoals het bont zandoogje. De meeste soorten blijven fel achteruitgaan.’

Er zijn nu ook vlinderverzamelaars die zelf vlinders kweken en uitzetten. Kunnen die helpen om verdwenen soorten te herintroduceren?

HANS VAN DYCK: Wij worden er regelmatig mee geconfronteerd dat liefhebbers zelf stiekem vlinders loslaten, zoals gentiaanblauwtjes en rouwmantels. Maar wetenschappelijk gezien zorgt dat voor problemen, en daarom roepen wij op om dat niet meer zelfstandig te doen. Herintroductie kan maar na grondig onderzoek en na officiële melding. In de buurlanden zijn er al verschillende herintroductieprogramma’s, maar met relatief weinig succes. In Vlaanderen wordt dat nu overwogen voor het pimpernelblauwtje.

Als herintroducties moeilijk liggen, wat kan er dan wel gedaan worden?

VAN DYCK: Er moeten actieplannen opgesteld worden voor specifieke bedreigde soorten. Wij hebben dat gedaan voor het gentiaanblauwtje, en in het Hageven in Noord-Limburg, waar dat plan goed is toegepast, zie je de populatie weer snel toenemen. Ook voorbeelden in Denemarken en Groot-Brittannië tonen aan dat gedegen beleid en onderzoek succes hebben. Herstel van de biotoop is veel belangrijker dan alleen maar vangstverbod. Verzamelaars worden door sommige natuurvrienden in een slecht daglicht gesteld, maar wetenschappelijk gezien is dat niet terecht. Alleen als een vlinderpopulatie al onder zware druk staat, kunnen fanatieke verzamelaars voor de doodsteek zorgen.

MARIO’S VLINDERDORP

Zolang er al vlinders worden verzameld, wordt er ook handel in gedreven. In de negentiende eeuw, toen de ‘naturaliënkabinetten’ in de mode waren, was er in Duitsland de firma van Otto Staudinger, die leverde aan rijke verzamelaars, musea en wetenschappelijke instellingen, en die zelf de grootste vlindercollectie van die tijd had. Er zijn nog meer beroemde vlinderverzamelaars, zoals de Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov, auteur van Lolita, die een enorme collectie had en zelf menige nieuwe soort heeft benoemd en beschreven. Maar vooral in de jaren zestig escaleerde de internationale handel zo, dat beschermingsmaatregelen zich opdrongen. In Brazilië werden wel 50 miljoen vlinders per jaar geëxporteerd. In Taiwan verdienden 20.000 mensen er hun brood mee. In Papoea-Nieuw-Guinea, hét vlindermekka, waar de grote vogelvlinders het topsegment van de markt vormen, werd een Insect Farming and Trading Agency opgericht om de handel te controleren.

Volgens internationale publicaties zou de vlinderhandel nu honderd tot honderdvijftig miljoen dollar per jaar bedragen. Een nieuwe markt wordt gevormd door de handel in ‘levend materiaal’ voor de tientallen tropische vlinderserres, zoals in Knokke en Zutendaal, die hun poppen ofwel uit de ‘wildvang’ kopen, ofwel uit gespecialiseerde kwekerijen. Doordat heel wat soorten inmiddels door de CITES-lijsten (Conventie voor de internationale handel in bedreigde soorten) worden beschermd, zijn er nu vaak vergunningen voor de vangst nodig. Regelmatig is er sprake van smokkelaars die tegen de lamp lopen. In Amerika en Canada waren er de voorbije tijd veroordelingen voor stropers die soms meer exemplaren van bedreigde soorten hadden dan de meeste musea. In India worden regelmatig postpakketten onderschept met honderden vlinders, vooral uit de Himalaya, of worden ‘ecotoeristen’ met dozen vol opgepinde vlinders tegengehouden. Ook op het internet is er nu een actieve handel in vlinders uit alle werelddelen.

Een in het vlinderwereldje gekende website is die van Mario’s Butterfly Village in Kruibeke. De 36-jarige Mario De Cleen was van jongs af aan gepassioneerd door de kleurenpracht en de breekbare schoonheid van vlinders, en later door het wonder van de metamorfose: van ei tot rups en pop en vlinder. Als kind liep hij met een schepnetje achter koolwitjes om ze in een bokaal te stoppen en tussen krantenpapier te drogen, zoals veel Vlaamse kinderen toen deden. Op vijftien jaar kweekte hij zijn eerste atlasvlinder. Hij werd lid van de Koninklijke Antwerpse Vereniging voor Entomologie, die nu een paar honderd vlinderliefhebbers telt. Zij ruilen en kopen vlinders op insectenbeurzen. In België is er in het voorjaar een beurs in Luik en in het najaar in Antwerpen, maar de grootste is in Frankfurt. Maar Mario is ook zelf al talloze keren naar Azië gereisd om ‘vers materiaal’ te verzamelen.

Hij heeft nu een collectie van liefst dertigduizend exemplaren en rekent zichzelf daarmee tot de top drie in België – de grootste is een gepensioneerde verzamelaar aan de kust. Mario is vooral in de grote soorten geïnteresseerd, zoals de vogelvlinder en de herculesmot. Die kanjers moet hij wel met een spuitje doden. Zelf kweekt hij een tiental soorten, waarvan hij de eitjes of poppen invoert uit vooral Thailand. Zijn specialiteit is nog altijd de atlasvlinder, de grootste dagvlinder met een vleugelbreedte tot 30 centimeter, waarvan de rupsen hele ligusterhagen oppeuzelen. Mario verkoopt zelf poppen – voor één tot vijftien euro per stuk naargelang de soort – en stuurt ze in papillotten of doosjes de wereld rond. Een lucratieve handel? Mario: ‘Ach, ik verdien niet eens genoeg om de kosten van het verzamelen te betalen. Het blijft een hobby, zij het een zeer dure. Voor zeldzame vogelvlinders kun je de prijs van een auto betalen. Als ik een legaal, gaaf exemplaar van de Koningin Alexandra kan kopen, heb ik er dat graag voor over.’

Maar ook in België zijn door de douane al regelmatig partijen vlinders onderschept. Op de insectenbeurzen worden er vaak in beslag genomen. Ook u kreeg al de inspectie over de vloer?

MARIO DE CLEEN: Ja, misschien zijn er al eens collega’s die een vlinder hebben die ze eigenlijk niet mogen hebben. Maar ik heb alle nodige erkenningen en vergunningen, en alles gebeurt hier openlijk en legaal. Natuurbeschermers stellen ons vaak negatief voor omdat wij dieren doden, daarom zijn vlinderverzamelaars zo persschuw geworden. Maar het verhaal dat wij vlinders zouden uitroeien, is een misverstand. Wij dragen door de kweek juist bij tot het natuurbehoud. Ik heb al duizenden vlinders losgelaten in de Kruibeekse polders. Dat de koninginnenpage daar weer voorkomt, is dus ook aan mij te danken.

DE AFRIKAANSE REUS

De expositie in het Afrikamuseum in Tervuren lijkt wel de natte droom van elke verzamelaar. De grootste vlinder, de ‘Afrikaanse reus’, is de Papilio antimachus, waarvan het mannetje een spanwijdte van 14 tot 21 centimeter heeft. Hoewel de soort zeldzaam is, bezit het museum een honderdtal mannelijke exemplaren. Zoals bij veel vlindersoorten, is het wijfje het moeilijkst te vangen, en dus het duurst. Het mannetje heeft immers de gewoonte zich op de grond te voeden, terwijl het vrouwtje nooit de hoge boomkruinen verlaat. Maar op het laatste moment voor de expositie in Tervuren openging, werd toch een mooi, rood wijfje gekocht van een werkloze landbouwingenieur uit Wallonië. De man, die anoniem moet blijven, trekt regelmatig met het vlindernet door Afrika. Het wijfje werd gevangen in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Hoeveel hij ervoor betaald werd? ‘Wel, laten we zeggen: de prijs van een vliegtuigticket naar Afrika’, zegt Ugo Dalla’Asta enigszins bedremmeld.

Een kleine duizend euro kortom. Nog lang niet de prijs van een auto.

De commissaris van de tentoonstelling haast zich om te benadrukken hoezeer de collectie heeft bijgedragen tot meer kennis van vlinders, en hoe belangrijk de kennis van vlinders is in het kader van duurzame ontwikkeling en biodiversiteit in Afrika. ‘Het verantwoord verzamelen door amateurs en professionelen bezorgt ons een nuttig werkinstrument. Maar sinds 2002 zijn we ook volop met de digitalisering bezig. Al onze holotypes staan al op het internet, een wetenschappelijke primeur. Nu zijn we een database aan het ontwikkelen waar alle mogelijke informatie kan worden opgevraagd. Op die manier worden specifieke gegevens ‘gerepatrieerd’ naar de landen van herkomst. Zo hebben onderzoekers in Congo al een versie van de gegevensbank gevraagd om een natuurbeschermingsplan op te stellen. De vlinderverzameling bewijst dus elke dag nog haar nut.’

In de Kruibeekse polder is al het eerste dagpauwoogje van het jaar gesignaleerd. Maar één vlinder maakt nog geen lente.

De tentoonstelling ‘Vlinders’ is nog tot 15

oktober te bezichtigen in het Afrikamuseum in Tervuren. Op 12 en 19 maart zijn er bezoeken ‘achter de schermen’.

CHRIS DE STOOP

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content