Zeven eeuwen geleden vestigde zich een Vlaamse kolonie van wevers in Wilamowice, dat nu in Polen ligt. Een honderdtal nazaten, die zich Vlamingen blijven noemen, spreken nog altijd een soort Oudvlaams. Een verkenning.

‘Dy Wymysöjyn zain ym 1250 jür fum öwyt dos hast fu Dojclaond oder Flamaondyn uf Pöln gykuma. Dos wiö a fulk dos sich myt faldaot bysieftigt höt dy hota ir spröch di nö haojt laowt, dos ej a gymisty spröch myt Daojc, Englys an Aolddaojc.’

We snappen met wat goede wil: ‘De Wilamowitsers zijn omstreeks het jaar 1250 uit het westen, uit Duitsland of Vlaanderen, in Polen aangekomen. Het was een volk dat de grond bewerkte en zijn eigen taal bleef spreken, een taal vermengd met Duits, Engels en Oudduits.’

Het gesproken dialect van de ‘Vlamingen’ van Wilamowice valt een stuk makkelijker te begrijpen dan de geschreven versie, die berust op een Pools-fonetische voorstelling. Een Wilamowitser illustreert het in omgekeerde zin. Bij een poging om een tekst in Knack te ontcijferen, stoot hij op het woord niet. Hij leest het als njet. ‘Russisch leenwoord?’ Nee, tweeklank. ‘Ho, dan zouden wij niet als nyt schrijven.’

Toen een driehonderdtal Vlaamse immigranten, voornamelijk weversfamilies, 750 jaar geleden in Silezië belandden, bestonden geen spellingsregels, geen grammatica. Wie geletterd was, gebruikte zijn eigen arsenaal.

OP BEZOEK

Wilamowice ligt niet ver van Auschwitz. Het bestaat uit het stadje zelf en vijf omliggende dorpen. Het geheel telt zo’n 14.000 inwoners, van wie er 2800 in het kerndorp Wilamowice wonen, waar de gemeenteraad zetelt.

Burgemeester Marian Trela wacht er ons op. Hij heeft het over de degelijke infrastructuur van de gemeente. ‘Iedereen heeft telefoon, gas, stromend water. Dankzij subsidie uit het Europese Phare-programma konden we een ambitieuze modernisering doorvoeren. We beginnen nu met de renovatie van wegen, de aanleg van trottoirs en allerlei verfraaiingswerken. We hebben een lagere school met 341 kinderen en een lyceum met 179 leerlingen. Onze jongeren vinden werk in de buurt en studeren aan de universiteit van Krakau. In onze folkloregroep leert de jeugd de tradities, ze zingt in onze unieke taal, maar begrijpt de woorden niet meer, ze gebruikt de taal niet meer.’

Oud-burgemeester Barbara Tomanek haakt in: ‘In 1954 ontmoetten we mensen uit Vlaanderen op een folklorefestival in Warschau. Helaas, konden we toen niet reizen en omgang met buitenlanders werd ook al niet aangemoedigd. Rond 1973 kregen we opnieuw contact met Vlamingen, met de Kortrijkse folkloristische groep van het echtpaar Vandensteene. Die zijn op bezoek geweest. Ze waren enthousiast en ontroerd. Ze herkenden dadelijk gelijke wortels in onze folklore. We gingen op tegenbezoek, traden een paar keer op in Vlaanderen. Er ontstonden wederzijds vriendschappen. Sommige hielden tot vandaag stand.’

Zelf leest Barbara Tomanek geen Wilamowitsersvlaams meer. Ze begrijpt hier en daar een woord. ‘Niet verwonderlijk. Onze taal is zo oud, ze is mondeling overgedragen van de ene generatie op de andere, ze werd niet opgeschreven. In de 19e eeuw stond een poëet onder de Wilamowitsers op, Florian Biesik (1849-1926). Hij verliet de streek en had het in zijn gedichten, in de streektaal, over heimwee naar Wilamowice. Hij zette onze taal op papier. Hij maakte een transcriptie waarmee sommige gebruikers van het Oudvlaams hier zelfs niet meer uit de voeten kunnen.’

Ook Jozef Gara schrijft gedichten in het idioom van Wilamowice. Hij gebruikt een eigen transcriptie en vindt het niet makkelijk om het werk van Biesik te lezen en te begrijpen. Kortom, iedereen schrijft op zijn eigen manier.

Maar de jeugd leert de taal niet meer? Barbara Tomanek: ‘Ze zien er het nut niet van in. Vroeger hielp de taal de mensen hier hun eigenheid te bewaren, maar alles is veranderd. De grenzen gingen open, de jeugd leert Engels, Duits. Probeer maar eens uit te leggen waarom ze een dialect zouden leren dat nergens anders ter wereld wordt gesproken. Begrijp me niet verkeerd: we zijn blij dat u hier bent, dat er de jongste tijd belangstelling groeit voor onze cultuur en onze taal. Ik vrees alleen dat het te laat is, vijftig jaar te laat.’

Aleksander Nowak nodigt ons uit in zijn Cultureel Centrum. Hij schrijft al jaren over de Vlamingen van Wilamowice. Hij vindt het normaal dat ze het Nederlands uit Knack of Het Laatste Nieuws niet begrijpen. ‘Zou u iemand verstaan die een dialect spreekt dat sinds de 13e eeuw geïsoleerd is geraakt? Ons spraakgebruik is geëvolueerd, zoals alle levende talen, en raakte vermengd met Poolse en Duitse woorden.’

In de feestzaal wachten dames in folkloristische klederdracht: Emilia Danek, Anna Jarosz, Helena Nowak en Elzbieta Sznajder. Hun kleren zijn prachtig, versierd met goudborduursel en kant. Een met goud geborduurd kapje met een keelband in bordeaux laat vermoeden dat ze getrouwd zijn. Op een tafel staan specialiteiten van de streek, zo uit een schilderij geplukt. Een groep jongeren zingt een welkomstlied. Dan volgt de dans. De dames zingen mee, de grootouders zingen samen met de kinderen.

NAAR OOSTLAND

We zijn naar Wilamowice gekomen om een minderheid, die claimt Vlaams te zijn, te ontmoeten en haar versie van de geschiedenis op te tekenen. Die wordt ons verstrekt door vier totaal verschillende mensen. Barbara Tomanek, die de oude documenten bewaart. Franciszek Mosler, een oude postbode die zijn vergeeld schriftje toont met de namen van de inwoners bij wie hij post bestelde. Jozef Gara, die gedichten schrijft in de lokale taal, en Aleksander Nowak, die zijn artikels aanreikt, waarin hij de vaak tragische geschiedenis van de plek beschrijft. Die vier staan voor het levende geheugen van het stadje.

Van in den beginne is Wilamowice bewoond door immigranten. Ze werden niet aanvaard in de regio. Daarom hielden de Wilamowitsers zo vast aan hun identiteit, hun taal en hebben ze zoveel respect voor hun eigen tradities.

Nadat de Tataren in de jaren veertig van de 13de eeuw de streek hadden verwoest, lagen de gronden er verlaten bij. Op dat moment heerste in West-Europa overbevolking. Er wordt ook verteld dat overstromingen de mensen uit de Lage Landen dwongen uit te wijken naar veiligere oorden. Maar ze kwamen niet zomaar, blind zoekend. Ze stuurden verkenners die deze plek ontdekten en terugkeerden naar het westen om migranten warm te maken voor het oosten. Samen richtten de Vlaamse kolonisten de nederzetting op. De naam Wilamowice is afgeleid van de naam van zijn stichter, William. ‘Niet Wilhelm’, zegt Tomanek. ‘Het was geen Duitser.’

Er moeten ongeveer 300 kolonisten gearriveerd zijn. De kerkelijke archieven vermelden dat in 1361 zowat 390 personen de Sint-Pieterspenning betaalden, een kerkelijke belasting. De immigranten waren wevers en ze kwamen hier aan met weefgetouwen op hun karren. ‘Hun producten werden verkocht van Lübeck tot Wenen’, vertelt postbode Mosler.

Documenten uit de 16e eeuw hebben het over het stichten van scholen in het dorp. Maar lijsten van de universiteit van Krakau uit de 15e eeuw verwijzen al naar studenten en zelfs naar een docent, Georges, uit Wilamowice.

In 1457 verwierf de Poolse koning Casimir Jagellon het prinsdom Oswiecim (Auschwitz) waartoe het dorp behoorde. Meteen veranderde de taal van de officiële stukken: het Tsjechisch maakte plaats voor het Pools.

Van dan af maakte Wilamowice deel uit van Polen en van de Poolse geschiedenis met al haar oorlogen en epidemieën, waarvan de sterftecijfers getuigen. In 1708 waren er 1200 inwoners. Hun namen: Fox (een veel verspreide naam vandaag en er wordt aangenomen dat het om afstammelingen van Schotse kolonisten gaat), Damek, Kresta, Nikiel, Honkis, Morkis, Bies, Biba, Bytner. Het waren trouwe katholieken. Oude registers tonen aan dat ze evenveel bijdroegen aan de bouw en inrichting van de parochiekerk als de edelen uit de streek.

In 1722 begon de ontmanteling van Polen. Het land werd door machtigere buren verdeeld en ingepikt tot het van de Europese kaarten verdween. Bij de eerste deling ging Zuid-Polen en dus ook Wilamowice naar Oostenrijk. Goed nieuws, want de Habsburgers wilden het leven van de boeren verbeteren. Minder herendiensten, vermindering van de lijfstraffen, boeren mochten trouwen zonder toestemming van de landheer, en zo voort. De lijst van nieuwe wetten was lang. Nog lang daarna zouden ze in Wilamowice spreken van de ‘goede oude tijd van Oma Oostenrijk’.

BLOEITIJD

Eind 18e eeuw werd de lijfeigenschap afgeschaft. Een keerpunt. Franciszek Mosler: ‘Pastoor Jozef Haden overtuigde de Wilamowitsers ervan alle geld te sparen om eigenaar te worden van de grond. De mensen luisterden naar hem en schraapten alle potjes samen om het dorp vrij te kopen.’ Op 3 april 1808 werd in Krakau plechtig een contract getekend. Tegen betaling van 30.000 zloty werden het dorp en alle landerijen losgewrikt uit de handen van Bonawetura Psarski en zijn vrouw Salomea. ‘De mensen dansten en feestten dagenlang, om het evennement te vieren’, vertelt Mosler.

In 1818 kreeg Wilamowice stadsrechten en wat later een burgemeester en een gemeenteraad. Zo bleef het tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. Het stadje floreerde. Er was landbouw, maar vooral de textielnijverheid en textielhandel waren van belang. In het begin van de twintigste eeuw stonden in elk huis minstens twee weefgetouwen.

Mosler: ‘In 1911, onder de goede Oostenrijkse keizer Frans Jozef, begon men hier een textielfabriek te bouwen. In een grote zaal bevonden zich twintig weefgetouwen, aangedreven door stoommachines. En dan kwam Kazimierz Krzyzanowski op te proppen. Hij begon als arbeider in de fabriek, spaarde, werd zakenman, verwierf de fabriek en begon ook de omliggende huizen op te kopen. Hij was thuis in het mechanische weven, ontpopte zich tot ridder van de textielindustrie. In de Eerste Wereldoorlog leverde hij alles aan het leger, van tenten tot uniformen.’

In 1918 was de oorlog voorbij en Polen werd onafhankelijk. Wilamowice dreef mee op de geschiedenis van het land: economische crisis in de jaren dertig, begin van het sociale protest, ontwaken van politieke bewegingen en vakbonden. Maar alles bijeen verliep het leven vreedzaam. Tot 1939. De Tweede Wereldoorlog begon, de nazi’s trokken het stadje binnen.

OMGEDOOPT TOT DUITSERS

Vanaf nu wordt het verhaal moeilijk. ‘We hebben er vooral over gezwegen’, zegt Barbara Tomanek. ‘Zelfs vandaag is het niet makkelijk erover te praten. De oorlog heeft het leven hier verschrikkelijk verstoord. De Duitsers riepen ons bij elkaar, namen vingerafdrukken. We moesten onze nationaliteit opgeven, niet de officiële, nee, ze moesten onze afstamming kennen. Sommigen zeiden dat ze Polen waren, anderen dat ze Vlamingen waren. De Duitsers blaften dat we toch afstamden van Duitse voorouders; dat daarover geen twijfel bestond. Wellicht hebben de mensen dat wat lichtvaardig opgenomen. Ze ondertekenden dat ze Duitsers waren, om met rust te worden gelaten. Op grond daarvan werden ze gemobiliseerd in het Duitse leger. In 1941 kwamen de nazi’s eraan met hun Volkslist (een bewijs dat iemand etnisch Duitser, dus Duits staatsburger was). Dat was er te veel aan.’

Hardop mochten de Wilamowitsers niet meer zeggen wat ze al generaties hadden geleerd: wij zijn geen Duitsers, we zijn Vlamingen. Aleksander Nowak schreef in een van zijn artikelen: ‘De Duitsers hanteerden veel argumenten, maar het meest overtuigende lag vlak bij ons: in Auschwitz. De zoeterige geur (die opsteeg uit het uitroeiingskamp) die tot in onze stad te ruiken was, herinnerde voortdurend aan het lot van volksgroepen waarop het Herrenvolk niet was gesteld. Daarom wijzigden inwoners van Wilamowice snel van gedacht omtrent hun origine, tenminste officieel. Niemand kon op dat ogenblik voorzien dat dit het einde zou betekenen van de oude kolonistencultuur die begin 20e eeuw nog zo sterk leefde.’

Wilamowice werd deel van het Reich. Veel inwoners met het etiket Duitser probeerden op allerlei manieren de Polen te helpen. Ze tekenden verklaringen dat deze of gene bij hen was tewerkgesteld. Zo spaarden ze de Polen van deportatie naar werkkampen.

En dan volgde 1945. Een verschrikkelijk jaar. ‘Dezelfde mensen die wij hadden geholpen…’, fluistert een van de dames. ‘Zij kwamen eraan met een rood-witte band om de mouw, een geweer op de rug. We kregen een kwartier om onze huizen te verlaten. Ze sloegen alles stuk. Zestig mannen en twee vrouwen verdwenen naar kampen in Siberië. Mensen die zich de hele oorlog hadden verstopt, kwamen naar buiten omdat ze dachten dat de ellende voorbij was en nu werden ze opgepakt en naar kampen gestuurd.’

Jozef Gara, de dichter, vult aan: ‘Die mannen met hun rood-witte armbanden sloegen ons, trapten, schopten. Vaak waren het onze buren. Mijn nichtje hebben ze met een nijptang de vingers verpletterd. Ze durfde het niemand te vertellen. Alleen aan mij heeft ze het verklapt. Ze wilden onze cultuur en onze taal vernietigen. Als de vrouwen naar de mis gingen in hun traditionele klederdracht, werden hen de kapjes van het hoofd gerukt, verscheurd, vertrapt.’

Het Vlaams van de Wilamowitsers werd een verboden taal. Wie betrapt werd bij het spreken of aanleren ervan, kon rekenen op een fiks pak slaag. Pas in de jaren vijftig werd de toestand draaglijker. Na 1956, toen het stalinisme en de terreur wegebden, ademden de inwoners van het stadje weer wat vrijer. Rehabilitatie kon, als twee getuigen bevestigden dat hij of zij niets had misdaan. ‘Iedereen werd gerehabiliteerd’, zegt Gara, ‘behalve twee en dat was onrechtvaardig’.

Ze kregen hun Poolse nationaliteit terug en wat er nog restte van hun bezit, hun grond. Ze moesten vergeten wat ze was aangedaan. En ze leven vandaag nog samen met de buren die hen toen vervolgden. ‘We zijn niet wraakzuchtig’, verzekert Aleksander Nowak.

LONKEN NAAR VLAANDEREN

En de toekomst? Hun taal? Gara: ‘Enkele tijd geleden dacht ik dat onze taal zou verdwijnen. Maar nu krijg ik weer hoop.’

Aleksander Nowak is een organisator, hij kent de jongeren van Wilamowice en heeft een plan. ‘Aan de jonge mensen zeggen dat ze een taal moeten leren omdat die anders verdwijnt, heeft geen zin. We moeten ze anders motiveren. Degenen die onze taal nog kennen, zijn gepensioneerd. Ze hebben de tijd om ze aan jonge mensen te leren. Gara bijvoorbeeld. Maar ze zijn geen filologen, geen pedagogen. Ze moeten dus eerst een opleiding krijgen, een gestructureerde cursus. En de jongeren? Stel nu dat Vlaanderen voor hen een soort culturele stage organiseert. Ze kunnen er enkele optredens geven, kennis maken met Vlaanderen en – verplicht onderdeel van de stage – ze leren er onze taal van onze ouderen die ondertussen een opleiding kregen. Dat moet lukken. Jong en oud zou er enthousiast aan beginnen.’

Waarom zijn de Wilamowitsers zich eigenlijk Vlamingen blijven noemen? Nowak:’ We hebben dat niet verzonnen. De mensen hebben dat gehoord van hun moeder, hun grootmoeder. Publiciteit en massamedia bestonden toen nog niet. Ze deden het ook niet omdat het buitenland ze aantrok. Die taal, ach, dat is niet het enige. Het is een archaïsche taal, vervormd onder Slavische en Duitse invloeden. Tot voor kort werd ze niet eens geschreven.’

In een van zijn artikels noteerde Aleksander Nowak: ‘Tot vandaag leven ze en beschouwen ze zich in Wilamowice als Vlamingen, ook al zeggen sommige wetenschappers dat die herkomst niet klopt. De Belgen, en meer bepaald de Vlamingen, met wie we al jaren vriendschapsbanden hebben – Belgische gasten zijn bij huwelijken even belangrijk als de bloemenkroon op het hoofd van de bruid – begrijpen onze taal niet goed. Dat is zo, maar het is niet onze schuld. Het lijkt wel of zij de taal van hun voorouders vergeten zijn. Wij kennen die nog. Met die taal zijn Williams kolonisten hier aanbeland.’

Danuta Freyer-Macola

De auteur is doctor in de Rechten (Krakau), licentiaat slavistiek (ULB) en wetenschappelijk medewerkster aan de sectie Slavische Studies van de faculteit Wijsbegeerte en Letteren van de Université Libre de Bruxelles.

De jeugd zingt Vlaams, maar begrijpt de woorden niet meer.

De nazi’s vernietigden de Vlaamse cultuur door ze als Duits te adopteren.

‘ Vlaanderen is de taal van zijn voorouders vergeten, wij kennen ze nog.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content