De Marsen op Brussel getuigden van het herwonnen Vlaams zelfvertrouwen. Ze lokten ook een stevige Franstalige reactie uit.

“De Walen in Brussel hebben de demonstrerende Vlamingen met leuzen in het Vlaams duidelijk gemaakt hoe zij over hen denken. Terug naar het dorp, toespelingen op de agrarische activiteit van Vlamingen, het was de hoon van de zich ontwikkelder en beter voelende stedeling aan het adres van de boer en de dorpeling. De Waalse propaganda en vermoedelijk het algemene Waalse gevoelen bieden het beeld van de Vlaming als boer, van het Vlaams als patois, een beeld dat honderd jaar geleden nog enigszins met de werkelijkheid correspondeerde, maar dat nu alle contact daarmee verloren heeft. Vlaamse steden, Vlaamse industrie, Vlaamse literatuur, zij vinden geen plaats in het beeld dat leidt tot de leuze Terug naar het dorp.”

Zo brengt de Nederlandse Nieuwe Rotterdamse Courant op 15 oktober 1962 verslag uit over de Tweede Mars op Brussel. Tienduizenden Vlamingen manifesteerden in de hoofdstad voor gelijke rechten voor de Vlamingen in Brussel, en tegen de verfransing van Vlaams-Brabant. Anders dan bij de eerste mars, precies een jaar eerder, waren er in 1962 wel tegenbetogers.

De Nederlandse krant meent de motivering voor de kreet Keer naar uw dorp (Terug naar het dorp, in beter Nederlands) van die enkele honderden Franstaligen (“de Walen” voor de noordelijke lezer) te kennen. “De Walen verdedigen wat er rest van de voorkeurspositie die zij vooral in de hoofdstad alleen al door hun taal hebben gehad. Zij vrezen een Vlaamse ontwikkeling die van de Vlaming meer dan een boer heeft gemaakt en die het jachtterrein van administratie en nijverheid openstelt voor eens zoveel werknemers. Met het beeld van de boer komt de politieke verdachtmaking. Er is Sieg Heil geroepen, de Hitlergroet is gebracht, maar door opgewonden Walen die hiermee geen uiting gaven aan eigen politieke gevoelens, maar suggereren wilden dat elke Vlaming nationaal-socialist is of is geweest.”

UIT ARREN MOEDE NAAR WALLONIE

De periode voorafgaand aan de twee grote marsen op Brussel was turbulent. De koningskwestie over de terugkeer van Leopold III had het land op de rand van de burgeroorlog gebracht. Een meerderheid van de bevolking was voor die terugkeer, maar Franstalig België had zich in het nationale referendum tegen de vorst gekeerd. Leopold III deed een stap opzij om erger te voorkomen. Kort daarop had de schoolstrijd andermaal katholieken en vrijzinnigen tegen elkaar in het harnas gejaagd.

De economie had zich na de Tweede Wereldoorlog opvallend snel herpakt. De havens en de industriële infrastructuur waren behoorlijk uit de wereldbrand gekomen. Er was zelfs even sprake van een Belgisch economisch wonder. Maar al snel bleek dat het vrijwel intact gebleven productieapparaat veeleer een na- dan een voordeel was. Het zette in de jaren vijftig een structurele rem op de ontwikkeling van een moderne economische bedrijvigheid.

In Wallonië groeide de vrees voor desindustrialisatie. Vlaanderen vond dat het Belgisch establishment maar mondjesmaat in de industrialisering van het noorden van het land investeerde. De werkloosheidscijfers lagen in Vlaanderen veel hoger dan in Wallonië en de verdoken werkloosheid op de kleine boerderijen maakte de economische realiteit er nog schrijnender. Uit arren moede trokken veel Vlamingen naar Wallonië, dagelijks, voor langere tijd of definitief.

Maar ook in Wallonië groeide dus de economische onzekerheid. Aan beide zijden van de landsgrens werd hoopvol naar de overheid gekeken. Toch waren de verwachtingen verschillend.

Bij de staking tegen de eenheidswet (winter 1960-1961) droomde de Waalse vakbondsleider André Renard luidop van nationaliseringen als een belangrijke stap in de opbouw van een socialistische én Waalse economie. Vlaamse politici wilden het overheidsgeld niet gebruiken voor een antikapitalistische economie, maar voor de ontsluiting van de meer afgelegen landelijke gebieden en voor het aantrekken van binnen- en vooral buitenlandse investeringen, bij voorkeur multinationale bedrijven.

VERZET TEGEN DE TALENTELLING

In 1959 verenigden zowat alle Vlaamse strijd- en cultuurverenigingen zich in het Vlaams Actiecomité Brussel en Taalgrens (VABT). Dat organiseerde het verzet tegen de talentelling. De jongste telling was in 1957 uitgesteld in het vooruitzicht van de Wereldtentoonstelling, een jaar later in Brussel. De telling was bijna zo oud als België, maar sinds 1921 hadden de talentellingen politieke gevolgen. Ze werden in hoofdzaak gebruikt om oorspronkelijk Vlaamse gemeenten bij Brussel te doen aansluiten.

Aan Vlaamse zijde rees er al decennia lang protest, onder meer tegen de wijze waarop de gegevens werden verzameld. Het regende klachten over vooraf ingevulde formulieren, valse verklaringen en intimidaties. De sociale druk was bovendien groot. Hoe dan ook stond het maatschappelijk in hoger aanzien om Frans te spreken. Daar kwam bij dat in de meeste gevallen Nederlandsonkundige politieagenten of ander Franstalig gemeentepersoneel voor de inventarisatie zorgden.

Ook omwille van de talentelling bracht het comité op 5 mei 1961 een bezoek aan het parlement. Drie dagen eerder had de nieuwe eerste minister, de Gentse christen-democraat Theo Lefèvre, daar het programma van zijn ploeg voorgesteld. De van de Navo teruggekeerde, gezaghebbende Brusselse socialist Paul-Henri Spaak was vice-premier in deze rooms-rode coalitie.

In zijn regeringsverklaring kondigde Lefèvre aan dat de taalgrens nog datzelfde jaar 1961 definitief zou worden vastgelegd. De zetelaanpassing waarop de in aantal snel gegroeide Vlaamse bevolking al lang recht had, zou er pas na een nieuwe volkstelling komen. Voor 1962 beloofde het travaillistische kabinet Lefèvre de herziening van de taalwetgeving.

Het actiecomité was er niet gerust in. De regering had het wel over een nakende volkstelling, maar maakte niet uitdrukkelijk melding van de afschaffing van de talentelling. Dus overhandigde het VABT aan parlementsleden van verschillende Vlaamse partijen zijn memorandum. Daarin stond ook de aankondiging van een nationale betoging, einde oktober 1961.

Kort na de overhandiging van het memorandum besliste de regering om nog in 1961 wél een volkstelling, maar geen talentelling te organiseren. De talentelling van 1947 was daarmee de laatste uit de Belgische geschiedenis.

NIET MARSJEREN MET ZWARTE HEREN

Het actiecomité had een overwinning behaald. Maar het vond nog voldoende redenen om de betoging van oktober 1961 gewoon te laten doorgaan. Onder impuls van de Vlaamse Volksbeweging (VVB) van Wilfried Martens en voorzitter Maurits Coppieters wilden de 48 verenigingen vooral druk uitoefenen op de Vlaamse christen-democratische parlementsleden. Zij mochten niet toegeven bij de vastlegging van de taalgrens en de aangekondigde taalwetten. Die CVP’ers ondervonden overigens al enige druk van de VU, de Vlaams-nationale partij die na de verkiezingen van maart 1961 zeven parlementsleden telde. Voor het eerst sedert 1939 stuurden de Vlaamse kiezers weer een Vlaams-nationale fractie naar Brussel.

De centrale slogan voor de eerste betoging was veelzeggend: Tegen verfransing en broodroof. De eisen waren veelvuldig: afschaffing van de talentelling, de begrenzing van Brussel binnen de agglomeratie van de negentien gemeenten, geen taalfaciliteiten in de Vlaamse rand, vastlegging van de taalgrens, stop de verfransing, tweetaligheid in Brussel, vervlaamsing van het bedrijfsleven en zetelaanpassing in het parlement.

“Vlamingen, hoe lang nog?” klonk het in een pamflet voor de betoging. ” Zij willen hun Brussels vaderland groter maken door Vlaams-Brabant stilaan op te slokken. Zij zullen niet ophouden vooraleer zij de scholen, de gemeenten en de steden verfranst hebben om baas te worden en baas te blijven en te heersen over de Vlaamse mensen zoals in de 19de eeuw. Deze Brusselaars, Walen en franskiljons moeten overal thuis zijn, onthaal genieten, de baas spelen. Zij kopen de gronden op om villa’s te bouwen, zij dwingen onze buitenmensen, onze gemeentebesturen, onze scholen en onze kerken. Zij zullen de Vlaamse burgemeesters uit hun gemeentehuizen verjagen, het brood van onze gemeentebedienden ontstelen, de toekomst van de Vlaamse kinderen kapot maken…”

De organisatoren bewerkten de Vlaamse gemeenten met 750 lokale comités (de gemeenten waren nog niet gefuseerd). Veel burgemeesters steunden de campagne. De CVP en haar ACW-voorman Jos De Saeger, het katholieke Davidsfonds, de VU, het socialistische Vermeylenfonds en het Liberaal Vlaams Verbond riepen op om te betogen. Het liberale Willemsfonds liet zijn leden vrij.

De Belgische Werkliedenpartij (BWP, de voorloper van de SP) deed niet mee. “Wij marsjeren niet mee”, titelde de rode partijkrant Volksgazet (17 oktober 1961). “Wij verkiezen ons te onthouden wanneer de vroegere zwarte heren ergens komen. Voor ons is het woord Vlaming nog geen vokabel om terzelfdertijd een gewezen nazi en het door hem verklikte Vlaamse slachtoffer te dekken.”

VOL MINACHTING VOOR DE OMMEGANG

De betoging werd een groot succes. De organisatoren hadden gerekend op 25.000 manifestanten. Ze telden er 100.000 – de rijkswacht hield het bij 63.400. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog en de voor de Vlaamse Beweging funeste collaboratie met nazi-Duitsland kwamen vele tienduizenden Vlamingen op straat voor hun rechten. De optocht verliep zonder incidenten.

Wilfried Martens richtte zich in het blad van de Vlaamse Volksbeweging (oktober 1961) tot de Vlaamse socialisten met wie hij veel later jarenlang zal regeren: “Hebt gij de polsslag van uw volk gevoeld? Gij kunt ervoor zorgen, samen met de christelijke arbeidersorganisaties, dat Vlaanderen op elk ogenblik de beslissende mars op Brussel inzet. Hoe lang gaat gij de Vlaamse arbeiders het juk van vernedering, verachting en broodroof nog laten dragen? Aan welke zijde staat gij: aan de zijde der conservatieve franskiljons of aan de zijde der flaminganten die iedere dag vechten voor werk en welvaart in Vlaanderen?”

De Vlaamse socialistische pers bleef ook onmiddellijk na de betoging bij haar standpunt. “Het Vlaams nationalisme heeft steeds onverdraagzaamheid en haat gezaaid.” En: “De stakingen van december 1960 waren volkser dan deze beweging.”

Veel Franstaligen was de boodschap van Martens en de andere organisatoren niet ontgaan. De Vlaamse betogers eisten niet alleen respect voor hun taal en cultuur. Vlaanderen moest ook economisch meetellen. La Wallonie (23 oktober 1961) begreep dat zeer wel. Voor deze krant betekende de komst van de Arbed-vestiging Sidmar in de Gentse kanaalzone – met een zware overheidsparticipatie – de doodsteek voor een mogelijke modernisering van het Waalse staal. “De hoofdslogan van de Vlamingen in de mars op Brussel was: staal in Zelzate. Het is met minachting en geringschatting dat de hoofdstad de 30.000 toneelspelers in deze Ommegang heeft getolereerd.”

Het blad stoorde zich aan de door de Vlaamse notabelen op de trappen van de Beurs toegejuichte slogans als “Een autoweg E3 Antwerpen-Rijsel” en “Laat de bulldozers rijden” en “Eerst de Kempen, dan de Borinage”.

GE HADT VROEGER MOETEN KOMEN

Vier dagen voor de Tweede Mars op Brussel (14 oktober 1962) keurde de bevoegde kamercommissie het wetsvoorstel over de taalgrens van minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson (PSC) goed. Anders dan oorspronkelijk voorzien, verhuisde het kleine Voeren van de provincie Luik naar Limburg. Komen en Moeskroen kwamen in Henegouwen te liggen.

De tweede mars begon onder een slechter gesternte dan de eerste editie. De Vlaamse christen-democraten, het Vermeylenfonds en het Vlaams Liberaal Verbond mobiliseerden niet meer. Er was een bomaanslag geweest op het kantoor van de Vlaamsgezinde VTB-VAB in Antwerpen, Voeren had zomerrellen gekend en er waren tegenbetogingen aangekondigd door de Mouvement Populaire Wallon en het Front de Défense de Bruxelles. Aanvankelijk weigerde de Brusselse burgemeester zelfs de toelating voor de Vlaamse manifestatie. De optocht vond toch plaats.

De tweede mars herhaalde de bekende communautaire eisen en vooral het verzet tegen meer faciliteiten voor Franstaligen in Vlaanderen. Aan Franstalige zijde stelden de faciliteiten geen problemen, door de houding van de Vlamingen. Honderdduizenden Vlamingen waren naar Wallonië uitgeweken en hadden zich er aangepast en waren dus verfranst. Combat (11 mei 1961), het blad van de Mouvement Populaire Wallon, zag daarin een bewijs dat er in Wallonië geen racisme bestond. “De Vlamingen die in Wallonië kwamen werken en er zich vestigden, hebben zich zo perfect aangepast aan de Waalse natuur, het Waalse gedrag en de Waalse zeden dat het geen generatie duurde voordat zij goede Walen werden. De namen Van Walleghem, De Wandeleer en andere afstammelingen van de Klauwaerts die we aantreffen in de Waalse instellingen zijn daarvan de getuigen. Het Waalse land is Waals voor iedereen die zich er vestigt.”

Over de communautaire eisen van de tweede mars schreef de Britse krant The Daily Telegraph (13 oktober 1961): “Geen Franstalige scholen of bestuur in Vlaamse districten; Vlaams management voor Vlaamse bedrijven; Vlaamse officieren voor Vlaamse soldaten en Vlaamse volksvertegenwoordigers voor Vlaamse districten.”

In vergelijking met het jaar voordien zette vooral de overheveling van Komen en Moeskroen kwaad bloed aan Vlaamse zijde, zo blijkt onder meer uit een verslag van Gazet Van Antwerpen (15 oktober 1962). “Diepe indruk maakte de groep uit Komen-Moeskroen met de spandoek “Zij die gaan sterven, 50.000 miskende Vlamingen, groeten u”. Een bejaarde Vlaamse burgemeester, aan de Beurs kijkend, kreeg er de tranen van in de ogen en zei in ’t West-Vlaams: Jongens, jongens ge hadt wat vroeger moeten komen.” Voorts herhaalde de mars de al eerder geuite economische verzuchtingen: Vlamingen baas in Vlaamse fabrieken, Werk in eigen streek en een oproep voor de aanleg van de E3 weg.

DE BULLDOZERS DEDEN HUN WERK

Ook de opkomst voor de Tweede Mars op Brussel was groot, al telde de rijkswacht een derde minder demonstranten (41.000). Maar er waren, zoals gezegd, ook rellen met Franstalige Brusselaars. De marsen waren niet alleen een uiting van herwonnen Vlaams zelfvertrouwen – ook al omdat Vlaanderen economisch goede vooruitzichten had. Ze lokten dus ook een sterke politieke tegenreactie uit in Franstalig België.

Geen jaar na de Tweede Mars op Brussel keurde de regering, na een zware crisis, het akkoord van Hertoginnedal goed. Brussel werd administratief tweetalig en bleef beperkt tot de negentien gemeenten. De zes latere faciliteitengemeenten werden niet bij de tweetalige hoofdstad gevoegd, maar vormden een eigen arrondissement. Ze werden in het Nederlands bestuurd en de Franstaligen kregen er een gastrecht, faciliteiten. Het Vlaams verzet tegen deze regeling leidde in 1963 niet tot een derde mars, wel tot een alweer verrassend volkrijke optocht in Antwerpen, met vooral een sterk mobiliserende VU.

De politieke akkoorden van de regering Lefèvre namen de communautaire spanning niet weg, ook al omdat de Vlamingen na het afdwingen van de taalwetten telkens een tweede strijd moesten leveren, die namelijk voor de toepassing van deze wetten. Het Brusselse FDF, het Waalse Rassemblement Wallon en de Vlaamse Volksunie beleefden de daaropvolgende jaren hun electorale doorbraak. De VU gebruikte de slogan Werk in eigen streek van het CVP-Sleutelplan als een zweep op de christen-democraten.

Economisch ging het Vlaanderen voor de wind. Multinationals vestigden zich met trosjes. De Antwerpse haven groeide uit tot een wereldhaven en tot het tweede centrum van de petrochemie, na het Amerikaanse Houston. In 1966 lag de productie per inwoner in Vlaanderen voor het eerst boven die in Wallonië. Maar 1966 was ook het jaar van Zwartberg en de dreigende sluiting van de Limburgse mijnen.

Desondanks was de expansie intens geweest. België kreeg onder minister van Openbare Werken Jos De Saeger het dichtste wegennet van de wereld. De regio veranderde onherkenbaar onder de verstedelijking en de industrialisering. De bulldozers hadden hun werk gedaan.

Communautair bleven er spanningen bestaan, met de splitsing van de Katholieke Universiteit van Leuven in 1968 als belangrijkste opstoot. Maar na 1963 werd er niet meer gekozen voor taalwetten. Voortaan zou de staat structureel worden aangepast. Keer op keer.

Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Lannoo, Tielt 1998.

Dokumentatieblad Vlaamse Volksbeweging, jaargang 3 (1961) en 4 (1962).

Volgende week: de Cuba-crisis.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content