Sinds 1993 mag het Vlaams Gewest op tal van gebieden verdragen sluiten met het buitenland. Maar de Vlamingen doen daar te weinig mee, zegt oud-ambassadeur Jan Hendrickx. ‘Misschien moeten we eens nadenken over een Vlaamse versie van de Ecole Nationale d’Administration.’

‘Het huidige Vlaanderen is een onverwacht wonder van de geschiedenis’, zegt voormalig ambassadeur Jan Hendrickx (86), die een boek schreef over ‘Vlaanderen en zijn buitenlandse betrekkingen’. ‘Decennialang concentreerde de Vlaamse beweging zich op een confrontatie met België. Het resultaat was de invoering van een culturele autonomie. Dat daar ook een buitenlands beleid uit zou voortvloeien, had men nooit gedacht.’

Vlaanderen groeide uit tot een van de koplopers van de Europese regionale diplomatie. ‘Maar Vlaanderen heeft – anders dan veel andere regio’s die het goed doen – een heel moeizame evolutie doorgemaakt’, zegt Hendrickx. ‘Als parlementair journalist heb ik nog de tijd gekend dat volksvertegenwoordigers in het federale parlement alleen Frans spraken. In mijn eentalige geboortestad Turnhout hingen tweetalige straatnaambordjes. En kardinaal Désiré-Joseph Mercier zei destijds dat universitaire opleidingen onmogelijk in het Nederlands gedoceerd konden worden. Ik heb nooit geroepen “België barst”, en ben al evenmin een aanhanger van de belgicistische orga- nisatie B Plus. Maar ik heb de evolutie jarenlang gevolgd en ben een grote bewonderaar van Vlaanderen geworden.’

In uw boek brengt u een historisch overzicht van wat u de ‘staatsvormende tocht’ van Vlaanderen noemt. De eerste kiem voor eigen internationale relaties werd gezaaid in de jaren 1970. Van dan af heeft Vlaanderen vier jaar nodig gehad om zijn externe, culturele relaties te organiseren. Uiteindelijk was het de christendemocra-tische minister van Buitenlandse Zaken, Renaat Van Elslande (1973-1977) die ze een organisatorische vorm moest geven. Maar pas veel later kwam het er in de praktijk ook echt van.

JAN HENDRICKX: De grondwetswijziging van 24 december 1970 gaf de Belgische taalgemeenschappen een culturele autonomie. Van dan af kon het Vlaamse bestuursniveau op het culturele domein eigen internationale relaties ontplooien. Maar de Vlamingen waren daar maar sporadisch mee bezig. Het kantelmoment kwam er pas twintig jaar later, in mei 1993, toen de regering-Dehaene I het grondwettelijke verdragsrecht goedkeurde. Dat is het recht van een gewest of een gemeenschap om verdragen met het buitenland af te sluiten over al die materies waar dat gewest of die gemeenschap ook ‘binnenlands’ voor bevoegd is. Dit substatelijke verdragsrecht maakte de Belgische grondwet tot een unicum in de wereld.

Een uitstekende zaak voor het Vlaams Gewest?

HENDRICKX: Als de Vlaamse politici het buitenlands beleid ook op een betere manier zouden invullen. Ik zeg niet dat ze het slecht doen, maar het kan wel heel wat beter. Helaas beschikt Vlaanderen momenteel niet over grote persoonlijkheden, zoals Jordi Pujol in Catalonië of de gebroeders Strauss in Beieren.

Het buitenlands beleid moet wat u betreft door de minister-president gestimuleerd en uitgedragen worden.

HENDRICKX: Ik ben er bij Yves Leterme (CD&V) bij zijn aantreden in 2004 nog voor gaan pleiten dat hij die coördinerende rol op zich zou nemen. Maar dat is niet gebeurd. Hij wilde zijn kartelpartner niet voor het hoofd stoten. Kris Peeters (CD&V) is vandaag wel verantwoordelijk voor het buitenlands beleid. Maar het is nog veel te vroeg om daar nu al over te oordelen.

Tussen het Vlaamse en het federale niveau ontstaan voortdurend spanningen. Volgens sommigen had Vlaams minister-president Kris Peeters niet zelf naar Detroit moeten gaan toen General Motors ermee dreigde om de vestiging in Antwerpen te sluiten. Hij had dat aan zijn federale collega’s moeten overlaten.

HENDRICKX: Dat had niet veel verschil gemaakt. De politiek staat sowieso machteloos tegenover giganten als General Motors. Dat was ook al zo bij Renault Vilvoorde, dertien jaar terug.

Een andere zaak is dat Vlaanderen, en dat geldt ook voor Wallonië trouwens, nog een andere moeilijkheid kent. Het moet een gloednieuw departement voor Buitenlands Beleid opbouwen naast het federale, waar de traditie zeer sterk is. Bij de regionalisering werd geen enkele ambtenaar van het federale naar het regionale niveau overgeheveld.

Vlaanderen zal zich dus moeten wapenen als het een degelijke diplomatie wil uitbouwen. Het zal de selectiemethodes voor zijn ambtenaren moeten verbeteren. Misschien moet men eens nadenken over de oprichting van een Vlaams vormingsinstituut, naar het model van de prestigieuze Franse Ecole Nationale d’Administration (ENA).

De Vlaamse en de federale buitenlandse politiek hebben een compleet verschillende aanpak. Wat valt u daarbij het meest op?

HENDRICKX: De houding ten aanzien van Congo verschilt fundamenteel. In het federale parlement is een meerderheid voor massale steun aan Congo. Die meerderheid is er volgens mij niet in het Vlaams Parlement. Daar zien veel Vlamingen het koloniale verleden als een typisch Bélgisch erfgoed.

Wat zijn voor u de echte zwaartepunten van de Vlaamse buitenlandse politiek?

HENDRICKX: In de eerste plaats: onze politieke rol in Europa. De relaties met de Benelux zijn zeer belangrijk, net zoals die met de zes stichtende leden van de Unie. Op die punten moet Vlaanderen zich concentreren. Het moet afstappen van een almaar verdere versnippering van zijn buitenlands beleid, met vertegenwoordigingen in bijvoorbeeld Chili of Maputo, waar we al bij al weinig kunnen doen.

Op Europees niveau wordt momenteel gewerkt aan de uitbouw van het Europese diplomatenkorps, de EDEO (Europese Dienst voor Extern Optreden). Zal Vlaanderen ook eigen diplomaten afvaardigen?

HENDRICKX: Daarover moet nog overlegd worden met de federale minister van Buitenlandse Zaken, Steven Vanackere (CD&V). In elk geval beschikt Vlaanderen over sterke profielen die in de Europese diplomatie zouden kunnen doorstoten. Een voet aan de grond in die Europese Dienst voor Extern Optreden zou alvast helpen om Vlaanderen te positioneren tijdens het Belgische EU-voorzitterschap, in de tweede helft van dit jaar.

Hoe staat Vlaanderen tegenover de hoofdstad van Europa? Aan Franstalige kant bestaat een samenwerkingsverband tussen het Waals Gewest en de Franstalige Brusselaars, onder de noemer Wallobrux.

HENDRICKX: Vlamingen schijnen wat Brussel betreft een probleem met zichzelf te hebben. Enerzijds roepen ze dat Brussel de hoofdstad van Vlaanderen is. Ze werken er, maar ’s avonds trekken ze allemaal terug naar huis. Ze houden niet van Brussel. Maar toch laten ze het ook niet los. Brussel is een venster op de wereld: met de NAVO, de Europese Unie, en tal van andere internationale instellingen.

De Franse Gemeenschap heeft haar kans gegrepen met het samenwerkingsverband Wallobrux. Maar dat wil Vlaanderen blijkbaar niet. Vlaanderen blijft vastzitten in een dubbelhartige, of zelfs schizofrene relatie tot de hoofdstad. Waarom zet Vlaanderen geen vergelijkbaar samenwerkingsverband op naast Wallobrux, ‘Flanders-Brussels’ bijvoorbeeld?

Brussel is immers veel meer dan de negentien gemeenten. Het is een sociologisch-economische entiteit die reikt tot ver in Vlaams-Brabant. Waarom heeft niemand er ooit aan gedacht om een soort van pool op te zetten, zoals die nu bestaat tussen Kortrijk, Rijsel en Doornik?

JAN HENDRICKX, VLAANDEREN EN ZIJN BUITENLANDSE BETREKKINGEN. HISTORIEK VAN EEN STAATSVORMENDE TOCHT, LANNOO CAMPUS, LEUVEN, 2009, 254 BLZ.

DOOR INGRID VAN DAELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content