Vlaams ACV-leider Vital Peeters is ontevreden over de regering. Eigenlijk is ze de sociale partners liever kwijt dan rijk, beweert de vakbondsman.

Door het federale sociaal overleg kwam het werkgelegenheidsakkoord in Vlaanderen minder uit de verf. Vlaams minister van Werkgelegenheid Renaat Landuyt (SP) is veel minder spectaculair in het nieuws aanwezig dan zijn federale collega Laurette Onkelinx (PS). In de bedrijfstakken lopen onderhandelingen over de loon- en arbeidsvoorwaarden, maar ook over het tijdskrediet voor loopbaanonderbreking en de inspanningen van de ondernemingen voor de vorming van hun werknemers: die laatste thema’s leven vooral in Vlaanderen, maar worden toch door de ‘nationale’ sociale partners besproken rond de groene tafels.

Er bestaat gewettigde twijfel over het soortelijk gewicht van het Vlaamse sociaal overleg. Het lijkt ook niet vanzelfsprekend dat de Vlaamse vakbondsvleugels veel macht hebben in hun nationale structuren. Wat in de omgang het Vlaams ACV wordt genoemd, heet in werkelijkheid Vlaams regioneel comité van het ACV. De Vlaamse ACV-leider Vital Peeters (58) is er als nationaal secretaris ‘verantwoordelijke vanuit het dagelijks bestuur’ van het nationaal vakverbond. De Vlaamse sociale partners overleggen onder mekaar en met de regering over de sociale bevoegdheden die de staatshervorming Vlaanderen toemeet.

Na twee jaar oefening in sociaal overleg lijkt de veelkleurige Vlaamse regering het daar nog steeds moeilijk mee te hebben. Wat loopt scheef ?

Vital Peeters: De Vlaamse regering vertoont weinig samenhang. Binnen zijn of haar bevoegdheid doet elke minister wat hij of zij wil. En de meeste van die ministers hebben geen traditie van overleg met de sociale partners of het middenveld. Dat hangt misschien samen met hun opvattingen over het belang van de burgerdemocratie. Wij zijn daar niet tegen gekant, maar als grote organisatie willen wij op een democratische manier met de overheid overleg voeren.

Vlaanderen beschikt al twintig jaar over een overlegstructuur. Een Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité, een Sociaal Economische Raad voor Vlaanderen (Serv), een paritair beheer voor de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding… De bevoegdheden van de werkgevers- en werknemersverenigingen liggen in tal van decreten verankerd.

Peeters: Het overleg in die organen verloopt stroef. Als de regering al eens met ons praat, is dat zeer onregelmatig, bijna per toeval, omdat wij dan hard hebben aangedrongen. Dat is geen georganiseerd sociaal overleg. Eigenlijk is de regering de sociale partners liever kwijt dan rijk. Zij beschouwt de werkgeversverenigingen en de vakbonden als een blok aan het been. Decreten verplichten de overheid bijvoorbeeld advies aan de Serv te vragen. Vlaamse ministers wachten daarmee tot op het laatste moment en geven ons dan slechts enkele dagen tijd, alsof wij geen bestuursinstanties of achterban hebben te raadplegen. Zij proberen ons te vlug af te zijn. Bij de onderwijsonderhandelingen was dat net zo. De bonden van de leerkrachten werden steeds opnieuw voor voldongen feiten geplaatst.

In de Vlaamse Conferentie die voorzitter Patrick Dewael (VLD) opzette, praten de sociale partners mee over een toekomstproject voor Vlaanderen. U staat daar toch niet aan de kant?

Peeters: Die conferentie heeft veel weg van een volksvergadering, waar niet enkel het georganiseerde middenveld zijn inbreng heeft, maar waar ook ruimte geboden wordt aan zogenaamde onafhankelijke deskundigen: wetenschappers en journalisten. Daardoor dreigt het debat oeverloos te worden. In het beste geval leidt het tot grote verklaringen en verretoekomstvisies. Wij wensen echter zicht te krijgen op waar Vlaanderen heen wil binnen tien jaar. Met concrete acties en engagementen. Het risico is niet denkbeeldig dat de conferentie alleen leidt tot een utopisch beeld over Vlaanderen in 2010.

Aan de andere kant bestaat de indruk dat de regionale vleugels binnen het vakverbond niet veel in de pap te brokkelen hebben. Nationaal voorzitter Luc Cortebeeck en zijn bestuur nemen de belangrijke beslissingen en verder wegen vooral de vakcentrales voor de bedrijfstakken zwaar door.

Peeters: Alles wat loon- en arbeidsvoorwaarden betreft, is de bevoegdheid van de vakcentrales. Dat is inderdaad het duidelijkste en belangrijkste aspect voor de leden. Het Vlaamse ACV is bevoegd voor de materies waarvoor Vlaanderen politiek bevoegd is, opleiding onder meer. Wij zijn vooral met kwalitatieve dingen bezig, die vallen minder hard te maken. In Vlaanderen hebben we veel vooruitgang geboekt op het gebied van opleiding en vorming. De belangstelling daarvoor bij de militanten is groot. Ook met thema’s als stress op het werk en een betere combinatie van arbeid en gezin zijn wij intensief bezig. Het Vlaamse ACV verruimt het blikveld van de vakbond. Wij hebben het concept levensloopbaan in het Vlaamse werkgelegenheidsakkoord kunnen inschrijven. Het betekent dat de mensen hun leven zelf een beetje meer kunnen plannen. Er eens tussenuit knijpen, voor familiale omstandigheden, om te herbronnen of het tegen het einde van de loopbaan rustiger aan doen.

Juist, maar alle concrete maatregelen zijn opgenomen in het federale centraal akkoord. Het wordt geregeld tussen de federale regering en de nationale sociale partners.

Peeters: Wij kunnen dat in Vlaanderen versterken, met bijkomende financiële aanmoedigingen. Er is ruimte voor maatregelen die rekening houden met de specificiteit van de regio’s en de ondernemingen.

Komt het er uiteindelijk niet steeds weer op neer dat de Vlaamse regering bijbetaalt voor loopbaanonderbreking, vorming en dergelijke meer?

Peeters: Als ze dat wil doen, weigeren wij niet.

Wat tot de eigenaardige toestand leidt dat in Vlaanderen de sociale partners akkoorden sluiten en de factuur ervan naar de regering doorsturen. Waarom is het Vlaamse ACV, anders dan de werkgeversverenigingen, gekant tegen Vlaamse collectieve arbeidsovereenkomsten, waarin het bedrijfsleven zelfs de financiële verantwoordelijkheid voor zijn afspraken draagt?

Peeters: De wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten is een federale wet.

Dat is een formeel antwoord. De Vlaamse minister van Tewerkstelling heeft een ontwerp van decreet klaar om Vlaamse akkoorden algemeen bindend te kunnen verklaren. Waarom dat verzet?

Peeters: Het huidige systeem van nationale collectieve arbeidsovereenkomsten, waarin regionale materies kunnen worden opgenomen, werkt goed. Het biedt rechtszekerheid. Er is dus geen reden om het te wijzigen. De regering heeft voor haar ‘flankerend’ beleid bij onze akkoorden, voor die aanmoedigingspremies, geen bindend verklaard akkoord nodig. Zij beslist autonoom.

Bewijst het verzet niet de zwakte van de Vlaamse vakbondsvleugel? De nationale beroepscentrales, de harde kern toch van de vakbeweging, willen blijkbaar geen Vlaamse collectieve arbeidsovereenkomsten?

Peeters: De bedrijfscentrales zeggen inderdaad dat het systeem van nationale sectorakkoorden goed werkt. Volgens hen is er geen reden om ook Vlaamse akkoorden te sluiten. Trouwens, het Vlaams Economisch Verbond, dat de promotor is van die Vlaamse akkoorden, en de andere werkgeversverenigingen willen daarover voorafgaand afspraken tussen de federale en de regionale overheid. Om te vermijden dat de werknemers twee keer langs de kassa passeren, een keer via een nationaal en een keer via het Vlaams akkoord.

Regeringsleider Dewael ziet in de Vlaamse akkoorden de mogelijkheid een Vlaams sociaal beleid te realiseren. Het zou een verduidelijking van de federale staatsstructuur kunnen zijn. Heeft de vakbond daar te weinig belangstelling voor?

Peeters: Wij zijn niet de drijvende kracht achter de staatshervorming, dat is juist. Wij bepleiten in de sociale zekerheid de federale solidariteit, de regionalisering ervan staat niet ter discussie. Het debat over de transfer van Vlaams geld uit de sociale zekerheid naar Wallonië wordt niet in de juiste termen gevoerd. De transfer is een bewijs van solidariteit, in de mate dat de inkomens- en uitgavenverschillen verklaarbaar zijn en niet het gevolg van een verschillende toepassing van de socialezekerheidsregels. Op Europees vlak pleiten wij voor een sociaal beleid, met Europese collectieve arbeidsovereenkomsten. Dan nog eens akkoorden maken op regionaal vlak is onverstandig, het is niet werkzaam.

Als het Vlaamse overleg vooral met kwalitatieve dingen bezig is, beschikt het dan wel over de middelen om de werkzaamheidsgraad te verhogen tot 70 procent, zoals de doelstelling luidt?

Peeters: Dat is de doelstelling van de voorzitter van de Vlaamse regering. In de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen zijn wij voorzichtiger, wij willen ‘evolueren’ naar 70 procent. Nu is gemiddeld 63 procent van de Vlamingen beroepsactief, van de vrouwen slechts 58 procent. Dat kan geleidelijk verhogen als de economische conjunctuur goed blijft. Maar als, zoals nu links en rechts al gebeurt, we met herstructureringen, fusies en sluitingen van ondernemingen te maken krijgen, wordt het moeilijk. Tenzij we formules vinden van deeltijdse arbeid of loopbaanonderbreking die meetellen in de werkzaamheidsgraad. De vele studenten die in Nederland klussen, tellen ze daar mee in de arbeidsparticipatie. Dan is het gemakkelijk.

Bij die obsessie over de verhoging van de werkzaamheidsgraad, in heel Europa overigens, valt nooit iets te horen over het maatschappelijk belang van werken voor de mensen. Gaat het er inderdaad alleen om meer werknemers te laten bijdragen aan de financiering van de sociale zekerheid ?

Peeters: De zoektocht naar wie nog beschikbaar is voor de arbeidsmarkt heeft alles te maken met de vergrijzing van de bevolking en de daaruit volgende kosten voor de pensioenen en de gezondheidszorg. Om voldoende evenwicht te hebben tussen de actieve en de niet-actieve bevolking.

Karel Baeck, de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, vindt het niet normaal dat er bij de huidige spanning op de arbeidsmarkt nog 300.000 uitkeringsgerechtigde volledig werklozen zijn.

Peeters : Vlaanderen heeft 160.000 werklozen, onder wie 100.000 laaggeschoolden.

Er is toch werk voor hen. Laaggeschooldheid is trouwens erg relatief. Laaggeschoolden rijden per auto in steden en op volle wegen, dat is moeilijk en gevaarlijk ‘werk’.

Peeters: In een niet zo ver verleden, toen er echt geen werk was, werden mensen naar de werkloosheid gestuurd om hen een inkomen te waarborgen. Als men ze er nu uit zou zetten – zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling wil -, gaan ze recht naar het OCMW. Dat is dus geen oplossing. De laaggeschoolden vinden moeilijk een baan, zelfs lagere bedienden zijn al geen laaggeschoolden meer. En voor langdurige werklozen, 50.000 in Vlaanderen, hebben de ondernemingen geen belangstelling.

Intussen hebben de gezinnen de grootste moeite om iemand bij het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap te vinden voor dienstwerk als oppas, en huis- en tuinarbeid. Zijn dat geen geschikte jobs voor laaggeschoolden?

Peeters: Ik stel integendeel vast dat een aantal werkzoekenden die in het PWA-stelsel zijn gestapt er niet meer uit willen. Wij zouden wensen dat zij in een normaal economisch circuit van buurtwerk worden opgenomen. Maar zij weten dat hun huidige toestand met een toeslag op de werkloosheidsuitkering veel voordeliger is.

Zou het niet kunnen dat de aanhoudende werkloosheid gedeeltelijk te verklaren valt door zwartwerk?

Peeters: Dat is niet uit te sluiten. Maar zelfs als tien of twintig procent zwartwerkt, blijft er een grote groep werkzoekenden over. Wij zijn ervoor de minimumlonen te verhogen, zodat werken een stuk aantrekkelijker is dan van uitkeringen leven.

Roept de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding de werklozen nog wel eens op?

Peeters: De VDAB kiest voor een preventief beleid, hij wil voorkomen dat de werkloosheid stijgt. Wij vinden integendeel dat er meer behoefte is aan een curatief beleid, vooral omdat veel werkzoekenden laaggeschoold en/of lang werkloos zijn. Zij hebben behoefte aan een lange begeleiding en de opbouw van arbeidsattitudes, weer leren werken. Dat de VDAB daar te weinig tijd en mankracht aan besteedt, is duidelijk. Het speelt ook mee dat de officiële arbeidsbemiddelaar nu in concurrentie komt met de privé-arbeidsbemiddelaars. Hij is geneigd de meeste aandacht te besteden aan de gemakkelijk te plaatsen werkzoekenden, om een goede plaatsingsscore te behalen.

De pogingen om de werkzaamheidsgraad te verhogen door de oudere werknemers langer aan de slag te houden, lijken niet bijzonder succesvol.

Peeters: Iedereen zegt dat de ouderen langer moeten weken, maar zowel de particuliere werkgevers als de overheid grijpen prompt naar het brugpensioen als zij herstructureren. Bij de VDAB gaan de ambtenaren nu al op 55 jaar met brugpensioen.

Een van de grootste klachten van de werknemers slaat op het woon-werkverkeer. Een groot deel van de stress op het werk vindt zijn oorzaak buiten de onderneming.

Peeters: Op onze recente Vlaamse ACV-dagen formuleerden wij het mobiliteitsprobleem als een prioriteit. Wij willen het fileprobleem mee helpen oplossen, via een gecombineerde aanpak van openbaar vervoer, bedrijfsvervoer en privé-verplaatsingen. Dat zal heel wat creativiteit vergen, want er is niet één goede formule. Het komt erop aan het debat heel concreet te houden: het vervoersprobleem van bedrijf X op bedrijventerrein Y. Het is ingewikkeld. Onze leden bijvoorbeeld vinden de voorstellen van minister Steve Stevaert (SP) voor gratis busvervoer en de hogere werkgeversbijdragen voor de treinverplaatsingen discriminerend, als zij zelf hun wagen moeten gebruiken wegens nachtwerk of onbestaande verbindingen met industrieterreinen.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content