Na de augustusrellen in Brussel sloeg de revolutionaire vonk snel over naar steden als Luik en Leuven. Maar niet iedereen in het Zuiden was blij met de opstand. Gent pleitte voor een federatie onder leiding van Oranje, Mechelen richtte een burgerwacht op tegen de ‘Belgische’ revolutionairen, en toen het Nederlandse leger op 27 september 1830 de aftocht moest blazen uit Brussel, was Antwerpen zelfs in diepe rouw.

Info: Volgende week: De proletarische opstand

In augustus 1830 braken in Brussel de eerste rellen uit. De postkoetsen brachten het nieuws naar de rest van het land. Niet overal werd er enthousiast gereageerd. Pas eind september, nadat er in Brussel echt gevochten is, breekt de opstand goed en wel door.

Een belangrijke bijdrage aan het succes van de opstand werd geleverd door koning Willem I zelf. Opgejut door de gebeurtenissen in het Zuiden en de steeds luider klinkende roep in Nederland om het geteisem mores te leren, zag hij steeds minder het verschil tussen het sociale oproer dat aan de basis lag en het politieke oproer dat daarop volgde. Dat wordt duidelijk geïllustreerd door zijn beslissing (op 15 september) om alle betalingen te staken van de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt – Société Générale – waarin hij veel privé-kapitaal had geïnvesteerd. De steden kregen bijgevolg geen geld meer, de steun aan de armen viel weg en de publieke werken die de ergste werkloosheid opvingen, werden stilgelegd. Daarmee namen armoede en honger nog toe.

Want in oorsprong ging het om een hongeropstand. De oogst van dat jaar was tegengevallen en het graan werd grotendeels uitgevoerd naar Frankrijk, waar het een betere prijs kreeg. Door de economische crisis in Europa waren de afzetmarkten weggevallen. De fabrieken lagen soms dagenlang stil. En dus verdienden de arbeiders niets.

Die hadden het zo al erg moeilijk in een land dat midden in een industriële omwenteling zat. In de ogen van de arbeiders waren de machines de schuld van alles, en bij afgeleide de industriëlen en koning Willem I die overal fabrieken wilde bouwen.

Toen het nieuws kwam dat in Brussel relletjes waren uitgebroken, was dat al genoeg om in sommige steden een kleine opstand te laten uitbreken. In Leuven bijvoorbeeld, waar Adolphe Roussel, de uitgever van het radicale Journal de Louvain, al enkele maanden bezig was om de gemoederen op te hitsen. Roussel was Fransman, zijn vader was in de napoleontische tijd als onderprefect in Leuven aanbeland. Daar studeerde Adolphe rechten, tot hij begin 1830 van de universiteit werd weggestuurd omdat hij betrokken was bij studentenrellen. Ook nu ging het er hard toe. Op 2 september schoot de politie op betogers, er vielen drie doden. Toen een dag later een Nederlands leger voor de stad stond, werden barricades opgericht en wapens uitgedeeld. De opstandelingen stonden onder leiding van Roussel zelf en van de ex-militair Jean De Neeff. Maar de Nederlandse troepen trokken zich terug, waarna het rustig bleef.

Onder de parochievlag In Wallonië had het nieuws van de augustusrellen grote beroering verwekt. In Luik trokken dertig- à veertigduizend arbeiders door de straten. Ze zongen de Marseillaise en juichten hun leider, de jonge journalist en advocaat Charles Rogier, toe. In Verviers werden de huizen van ambtenaren en het stadhuis vernield. In Henegouwen werd geplunderd.

Maar voorlopig konden het leger en de burgerwachten, die over het hele land werden opgetrommeld, de zaak nog aan. Ze moesten de plunderende arbeiders weghouden van de fabrieken en van de huizen der gegoede burgers. Niet iedereen kon – zoals John Cockerill – zijn arbeiders de werkplaatsen laten bewaken, bewapend met zelfgegoten kanonnen.

Begin september – zo meldden de gouverneurs van de verschillende provincies – was alles weer rustig. In die periode – en dat zou later een grote rol spelen – werden duizenden soldaten opgeroepen voor herhalingsoefeningen. Op 1 oktober zouden ze weer afzwaaien. De Waalse soldaten kwamen niet opdagen, de Vlaamse wel. Maar toen de revolutie om zich heen greep, vertrouwden de Nederlandse officieren hun Belgische collega’s en soldaten niet meer. Die deserteerden bij bosjes, liever dan opstanden in eigen streek te moeten neerslaan.

Dat zo veel soldaten niet kwamen opdagen, wees op grote verwarring. Ondanks de schijnbare rust heerste er grote ontevredenheid. En die was anders in Wallonië dan in Vlaanderen. Het Waalse oproer werd snel politiek, ook onder invloed van de Franse juli-revolutie van 1830, waarbij koning Charles X werd afgezet en Louis Philippe aan de macht kwam.

Dat stond de gegoede Waalse burgers wel aan. Die stuurden immers al anderhalf jaar lang brieven naar koning Willem I om hun grieven bekend te maken: te veel geld voor de Vlaamse industrie, te hoge belastingen, te weinig banen voor Franstalige Belgen.

Een vonk was genoeg om alles te laten ontploffen, meldden de gouverneurs aan de koning. Toen de boel ontplofte, nam Luik weer het voortouw.

Luik was eeuwenlang de hoofdstad geweest van een onafhankelijk prinsbisdom, kwam in 1789 in opstand, maar werd door de Franse bezetters ingelijfd bij wat later België zou worden. De stad had haar wapenfabrieken kunnen uitbreiden dankzij de talloze oorlogen van keizer Napoleon. Nu, na 15 jaar vrede, zat de wapenindustrie aan de grond en waren veel mensen werkloos. Bovendien vormde zich aan de universiteit een intellectuele voorhoede van de revolutionaire beweging.

Half september, toen uit Brussel de berichten kwamen dat het Nederlandse leger naar de stad optrok, was de opwinding groot. Charles Rogier trok met een klein legertje en twee kanonnen op naar Brussel. Luik slaakte een zucht van verlichting toen de ergste oproerkraaiers samen met stokebrand Rogier de stad uit waren. Geen maand later was Rogier een van de bestuurders van het onafhankelijke België. Er waren wel meer mensen die in Brussel gingen vechten, zeker toen verteld werd dat soldaten daar 75 cent per dag konden verdienen. In de praktijk bleek dat veel minder, maar alleen al te eten krijgen was winst. Zo versterkte de sociale opstand de politieke eisen van de burgerij.

Het is opvallend hoe snel het oproer in Wallonië zich verspreidde. Overal werden eigen regerinkjes opgericht, soms onder de lokale vlag, soms zelfs gewoon onder de parochievlag. De drijfveren van de opstandelingen waren zeer uiteenlopend. Zo waren heel wat officieren in het Zuiden oud-soldaten van Napoleon. Ze hadden, vijftien jaar eerder, hun Franse uniform geruild voor het Nederlandse. Toen duidelijk werd dat ze door de Nederlandse autoriteiten werden gewantrouwd én het Voorlopig Bewind hen een hogere graad en meer soldij beloofde, liepen velen van hen over naar de ‘Belgische’ machthebbers.

Baby’s op bajonetten

Terwijl de revolutie in alle richtingen uitwaaierde, stootten de opstandige Luikenaars door naar Luxemburg en Limburg. Daar was het leger evenwel op post gebleven en kwam van een opstand niet veel terecht. Tot kroonprins Willem, die de opmars van het leger leidde, op het idee kwam om alle beschikbare troepen naar Brussel te sturen. Het hele land wist nu dat het menens was, alle steden kregen te maken met inkwartieringen, paarden en voedsel werden opgeëist. Eind september werd overal geld ingezameld voor ‘de gewonden van Brussel’. De Vlaamse auteur Jan Frans Willems beschrijft de gevangengenomen opstandelingen als ‘domme, door jenever opgehitste, maar geen schuldige oproerkraaiers’. Hij kon het weten, want hij zag in zijn eigen stad Antwerpen hoe de mensen uit de arme volkswijken werden aangespoord om te betogen met kreten als ‘Viva de liberteit! Viva de Belgen!’.

Het gonsde van de geruchten: de Fransen kwamen, Brussel stond in brand, de schandelijke Hollanders hadden baby’s op bajonetten gespietst en ‘maegden’ geschoffeerd. Dergelijke verhalen droegen ertoe bij dat de opstand stilaan een burgeroorlog leek te worden. Leek, want de Nederlandse provinciegouverneurs hadden strikte orders: de rust bewaren en geen bloed vergieten. Hun smeekbeden aan Den Haag om soldaten en geld te sturen, werden niet gehoord. Dat maakte het de opstandelingen wel makkelijk. In enkele weken tijd stond heel Wallonië achter Brussel en het Voorlopig Bewind dat daar aan de macht was.

In het standaardwerk Politieke machtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden, beschrijft VUB-professor Els Witte hoe de machtsovername werd voorbereid door de revolutionaire clubs. De leden ervan waren ontevreden advocaten en politici die niet aan de bak kwamen, journalisten die last hadden van de perscensuur, ambtenaren die door Nederlanders werden gecommandeerd. Vooral in Brussel stonden de revolutionaire clubs sterk. Ze waren zelfs verenigd onder de koepel van de ‘Réunion centrale’, die best bereid was haar statuten uit te lenen zodat in andere steden soortgelijke clubs konden worden opgericht.

Vanuit die steden vertrokken dan afgezanten om andere steden te overtuigen zich aan te sluiten bij Brussel. En daar kwam nogal wat geweld bij te pas, zo lezen we bij ooggetuigen.

Een van die afgezanten was Ernest Grégoire, een dertiger die eerder na verscheidene aanvaringen met de politie naar Amerika was gevlucht. In Spa moest hij zijn dokterspraktijk opdoeken omdat niemand hem kon uitstaan, in Brussel kreeg hij herrie met de medische faculteit en werkte hij in de stoffenzaak van Pierre Chazal, een vriend van Charles Rogier. In 1831 koos hij – om het geld – de kant van Oranje en probeerde in Gent een orangistische staatsgreep te plegen. Kortom, een ‘wilde jongen’ die uitermate geschikt was om in de septemberdagen van 1830 iedereen ervan te gaan overtuigen de revolutie te steunen. Zijn wilde bedreigingen en zijn ‘sabel en pistolen op zyde’ maakten wel indruk. Veel gemeentebesturen hielden zich gedeisd zolang hij in de buurt was.

Het baldadig gemeen

Er liepen veel van die bendes rond. Een van de ontroerendste getuigenissen is die van Johannis Gallander, een onderwijzer in Sint-Anna ter Muiden in Zeeland. De man was, volgens de inspectieverslagen, niet echt geschikt als onderwijzer, maar hij had het geld nodig en was ‘bij de bevolking zeer bemind’ terwijl zijn ‘huisgezin een voorbeeld van ouderwetsche godsdienstigheid’ was. Gallander beschreef hoe verschillende Nederlandse onderwijzers uit Vlaanderen naar Zeeland vluchtten om aan ‘de handen van het baldadig gemeen’ te ontkomen. Maar de Belgen kwamen ook in Zeeland aan. Er werd hard gevochten, ‘de kogels vlogen de schoolkinderen om de oren’. De Belgen versperden de wegen, zetten stukken grond onder water, hesen de Belgische driekleur op de kerktorens en roofden zelfs de letterkasten uit de scholen.

‘Brigands’als Grégoire waren geen uitzondering. Historicus Arnold Smits spreekt in 1830: Scheuring in de Nederlanden zelfs van een verovering van Vlaanderen door Brussel.

Maar, noteert Witte, ook het bestaande politieke systeem werkte mee. Willem I benoemde zelf de gouverneurs, de burgemeesters en de bevelhebbers van de politie. Omdat hij zichzelf zag als een verlicht vorst die wist wat goed was voor het volk, benoemde hij vaak figuren die zonder morren zijn bevelen opvolgden, maar die eigenlijk weinig leiderschap uitstraalden.

Wie dus de burgemeesters kon afzetten, brak de bevelstructuur die vanuit Den Haag naar elke stad liep. Wie bovendien het bevel voerde over de gewapende burgerwacht, had vrijwel de macht in handen.

Leuven is daarvan een mooi voorbeeld. Roussel was lid van zo’n revolutionaire club. Samen met De Neeff (die later burgemeester werd) was hij erin geslaagd de burgerwacht aan zijn kant te krijgen, de pompiers – die ook dienst deden als politie – te ontwapenen en zo de macht in de stad over te nemen. Vanuit Leuven stuurden ze vliegende colonnes die de gemeenten in de omgeving voor de keuze stelden: in brand gestoken worden of zich aansluiten bij de revolutie. Dergelijke bendes waren heer en meester in de stad. De ontnuchtering kwam pas toen de vroegere stadscommandant, Louis Gaillard, gruwelijk gelyncht werd. De énige politieke moord van de hele revolutie joeg een schok door het hele land. ‘Dat komt ervan als men het gemeen voor de kar spant’, luidden de commentaren.

Het opstandige Leuven koos snel de kant van Brussel, maar bleef binnen Vlaanderen een uitzondering. West-Vlaanderen bleef rustig, tot de Vlaamse soldaten die normaal op 1 oktober afzwaaiden, naar huis wilden. De bevelen uit Den Haag waren bijzonder onduidelijk en vaak achterhaald. De Nederlandse soldaten, die nu al weken geen soldij meer hadden ontvangen, brandden ook niet van verlangen om te vechten. Zonder duidelijke bevelen van het opperbevel, konden de Nederlandse officieren de forten niet houden. Begin oktober liep heel West-Vlaanderen over naar het Voorlopig Bewind. De nieuwe bestuurders in de steden lieten Brussel weten dat ze het Voorlopig Bewind, dat eind september de macht had overgenomen, hun steun toezegden.

Orde op zaken

In Oost-Vlaanderen was het niet anders. De Nederlandse gouverneur, baron Hendrik Doorn, kreeg er de volle steun van de bevolking, die alleen maar rust wilde. Maar hij ontving geen enkele hulp uit Den Haag en ook hier was 1 oktober afzwaaidag. De soldaten trokken weg, Gent riep een eigen Vlaamse staat uit en ging in Brussel pleiten voor een federatie, het liefst onder leiding van Oranje. Maar toen de Hollanders op 28 oktober Antwerpen bombardeerden, was ook dat plan van de baan.

In de provincie Antwerpen zien we hetzelfde scenario. Mechelen, dat dankzij de gestegen welvaart zijn meubels in Europa kwijt kon, richtte zelfs een burgerwacht op om zich te beschermen tegen de Belgische revolutionairen. Terecht, want toen het Hollandse leger de stad verliet, werd de stad door de revolutionairen geplunderd. Antwerpen zelf zocht wanhopig naar een manier om al die onrust te laten ophouden, zodat de haven opnieuw aan het werk kon. Toen prins Frederik op 21 september met zijn leger naar Brussel trok, werd er in Antwerpen gejuicht. Toen hij zes dagen later uit Brussel werd verdreven, was Antwerpen in rouw. Er was nog één kans: kroonprins Willem overhalen de teugels in handen te nemen. Die was er zelf vast van overtuigd dat hij nog koning van België zou kunnen worden. De Antwerpse burgerij steunde trouwens dat idee: zolang de handelsbetrekkingen met Nederland maar behouden bleven, was alles in orde. Enkel de arme wijk Sint-Andries kwam in opstand, maar het garnizoen maakte daar korte metten mee.

Antwerpen was dus al net zo min als Gent van plan het Voorlopig Bewind te erkennen. Dat riep Gent en Antwerpen uit tot vijand. Het stuurde een Frans leger naar Gent en Belgische vrijwilligers naar Antwerpen. Bij de woeste aanval op de Citadel, besloot de Nederlandse bevelhebber baron David Chassé de stad te bombarderen. Meteen durfde niemand meer te pleiten voor een hereniging met Nederland.

Chassé zou Antwerpen in handen houden. Overal waar het garnizoen standhield, liep de revolutie stuk: in Zeeland, in Noord-Brabant en in Maastricht. Maar in de meeste gevallen week het Nederlandse leger in enkele weken tijd helemaal achteruit voor de slecht bewapende en totaal niet gedisciplineerde ‘Belgen’.

Toen de Nederlandse garnizoenen weg waren, begon Brussel orde op zaken te stellen. De Vlaamse, Luikse en Henegouwse vlaggen werden opgeborgen. De Belgische driekleur werd verplicht en het parlement ging aan het werk. De honger duurde voort, de sociale opstanden en plunderingen ook. Tegen die opstandige arbeiders en boeren werd het leger ingezet. Net als in augustus.

Met dank aan archivaris Piet Veldeman, stadsarchief Leuven.

Door Misjoe Verleyen

De fabrieken lagen soms dagenlang stil. En dus verdienden de arbeiders niets.

Het opstandige Leuven koos snel de kant van Brussel, maar bleef binnen Vlaanderen een uitzondering.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content