Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Toen koning Albert eind september een bezoek bracht aan het Brussels Media Centre, waar de redacties van de meest toonaangevende Roularta-magazines huizen, was de eerste aan wie hij officieel werd voorgesteld de primus inter pares van al wie bij ons een titel voert: onze chef-Wetstraat. Tevens directeur-hoofdredacteur en Hoofd Ethische en Etnische Cel van Knack, het kan nauwelijks op zijn naamkaartje.

De koning keek eens argwanend over zijn bril, en nam onze chef-Wetstraat onderzoekend op. Die kon maar net de drang onderdrukken om in de beginstand te springen, een oude reflex uit de tijd dat hij als beroepsbokser aan de kost kwam. ‘Zijt gij de man die heeft geschreven dat de naam Coburg ooit een vloek was in heel Europa?’ ‘Ja Sire’, antwoordde Van Cauwelaert zonder verpinken.

‘Aha’, mompelde de koning, en dacht hier even over na, terwijl onze chef-Wetstraat in gedachten zijn gevreesde links-rechtse-hoekcombinatie nog eens inoefende. ‘Zijt gij ook de man’, ging de vorst verder, ‘die heeft beweerd dat de mensen alleen naar onze begrafenissen komen om op onze kisten te kunnen spuwen?’ ‘Ja Sire’, herhaalde onze chef-Wetstraat, met zowel een intimiderend als een uitdagend timbre in zijn stem. Achter hem kregen de nóg hogere verantwoordelijken van de Roularta Media Group bijna een beroerte.

‘Zijt gij dan ook de man’, gaf de koning niet af, ‘die heeft geschreven dat ik elf miljard in het buitenland heb staan? En dat Jack the Ripper een grootoom van mij was?’ ‘Alweer ik, Sire’, was onze chef-Wetstraat niet uit zijn evenwicht te krijgen. Als hem al gebreken kunnen worden toegeschreven, dan zeker niet lafheid. Dat is ook niet nodig, voor iemand aan wie de natuur in de plaats van twee armen twee voorhamers heeft geschonken.

De koning stond een tijdje in zichzelf te peinzen, in een ander zou nogal moeilijk zijn. ‘Maar zijt gij dan ook de man’, vervolgde hij, ‘die heeft beweerd dat onze nonkel Karl-Edward lid was van de Sturmabteilung? En dat mijn vader de beste vriend was van Hitler?’ ‘Zeker’, bleef Van Cauwelaert onbewogen.

‘Dus zijt gij ook degene’, drong de koning aan, ‘die volhoudt dat wij Coburgs de Belgische troon gestolen hebben van de de Lignes, en bij afgeleide van de roemrijke familie Van Cauwelaert de Wyels?’ ‘Inderdaad Sire’, kon Van Cauwelaert weinig anders dan bevestigen.

‘En dan neem ik aan dat gij het ook zijt geweest, die de politie is gaan vertellen dat het verdwenen retabel van het Lam Gods door de Coburgs is geroofd, en verborgen ligt in de crypte van de kerk van Laken? En die gesuggereerd heeft om mijn broer op te graven?’ ‘Klopt’, begon onze chef-Wetstraat zich af te vragen waar de vorst naartoe wou.

‘Ach zo,’ besloot Albert na een lange stilte, ‘dat waart gij. Wel, dan heb ik maar één vraagske voor u: hoe weet gij dat allemaal?’

De koning laat iedereen met wie hij in contact dreigt te komen vooraf uitgebreid screenen door zijn staf, onder leiding van kabinetschef Jacques Van Ypersele de Strihou. Bij een vorig koninklijk bezoek aan Knack, verwelkomde wijlen onze directeur de kabinetschef met: ‘Ha, Spirou. Toch nog werk gevonden zie ik.’ Onze directeur kende Van Ypersele al van toen die zijn eerste schuchtere passen op de CVP-kabinetten zette. Dat van die ‘Spirou’ vond de koning toen bijzonder geestig.

Albert was dus zeer goed op de hoogte van alle beledigingen die onze chef-Wetstraat al over ons vorstenhuis heeft gespuid. En hij had gehoopt hem daarmee in verlegenheid te brengen, maar toen dat niet lukte, nam hij zijn nederlaag sportief op. Hij sloeg Van Cauwelaert op de schouder, en liet zich meetronen naar de vergaderzaal, waar hij een discussie zou bijwonen tussen alle Roularta-hoofdredacteurs over het thema: ‘De multiculturele samenleving vandaag’.

‘Laat het in godsnaam vooruitgaan’, siste de koning onze chef-Wetstraat nog snel toe, vooraleer een hoofdredacteur of zevenentwintig de hand te drukken. En enkelen van hen te verrassen met een paar door Van Ypersele opgeschreven venijnige vragen over hun blad. Toen hij Jacques Sys en John Baete in de groep herkende, de hoofdredacteurs van het Nederlandstalige en Franstalige Sport/Voetbalmagazine, liet hij de multiculturele samenleving met plezier voor wat ze in zijn ogen was, één grote janboel, en begon aan een verhitte discussie over de centrale as van Anderlecht.

‘Die Traore kan niet shotten’, stelde de vorst op een toon die geen tegenspraak verdroeg. ‘Kompany moet naar het middenveld, zeg ik, en Mbo in de spits in plaats van Jestrovic. Ge zet Wilhelmsson terug op rechts, trekt Deschacht een rij naar voren, en posteert Mickal Zevlakov op linksback, het enige wat hij min of meer kan, ze hadden beter zijn broer gekocht. En Zetterberg, alstublieft hè. Daar raak zelfs ik nog voorbij.’

En terwijl enkele hoofdredacteurs hun best deden om iets constructiefs toe te voegen aan de multiculturele solidariteit, gaf de vorst een discrete wenk aan onze chef-Wetstraat, en wandelde de gang in waar een overdadige receptie op hem stond te wachten. ‘Een echt Belgisch bedrijf is het hier’, vertrouwde onze chef-Wetstraat de koning toe. ‘Aan de ene zijde de Franstalige redacties, aan de andere de Nederlandstalige, de taalgrens precies in het midden, en aan beide kanten faciliteiten.’

Dat vond de koning zo grappig dat hij zich prompt verslikte in een toastje met tonijnsla, en per ambulance moest worden afgevoerd. ‘Ik kom zeker nog eens terug’, was het laatste wat hij vanaf de draagberrie piepte. Daarna hernam het leven in het BMC zijn gewone gangetje.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content