Marleen Finoulst
Marleen Finoulst Arts en journalist

Schunnig taalgebruik, puistjes, onzekerheid, liefdesverdriet… Het leven van een puber loopt niet over rozen.

De adolescentie is de levensfase tussen de kindertijd en de jongvolwassenheid. Het beginpunt ligt rond 12 jaar, zowat op de overgang tussen de lagere en middelbare school, terwijl het eindpunt zich rond 18-20 jaar bevindt. De puberteit valt samen met de vroege adolescentiefase, van 12-13 tot 14-15 jaar. Het is de periode waarin de geslachtshormonen de trein van fysiologische en psychologische veranderingen op gang trekken, een episode die gepaard gaat met min of meer sterke stemmingswisselingen, emotionele schommelingen, agressieve uitvallen, sombere en melancholische buien, scherpe kritiek op ouders, leerkrachten en andere opvoeders, onzekerheid en zoeken. De ene mag dan al sterker puberen dan de andere, niemand ontsnapt aan het tumult van die ‘hormonale overgangsfase’.

Volgens kinder- en jeugdpsychiater dr. Dirk van West, verbonden aan het Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Antwerpen (UCKJA), zijn puberteit en adolescentie noodzakelijk om te komen tot een eigen identiteit. ‘Jongere kinderen nemen alles aan van hun ouders en opvoeders, maar eens in de puberteit stopt die vanzelfsprekendheid.’ Het op zoek gaan naar de eigen persoonlijkheid zorgt voor onzekerheden en voor veranderde relaties binnen het gezin. Leeftijdgenoten en vrienden worden belangrijker dan de ouders, de vrije tijd wordt herbekeken, de interesses veranderen en de seksualiteit ontluikt. De puber krijgt ook meer aandacht voor zijn uiterlijk, precies in een periode dat hormonale veranderingen jeugdpuistjes, acné of een plotse groeischeut teweegbrengen. De school en het hele stelsel van normen en waarden worden in vraag gesteld.

Dirk van West: ‘Al die ontwikkelingen treden zeer geleidelijk op. De adolescentie is geen breuk met het verleden, maar jongeren gaan zich wel afvragen in hoeverre datgene wat ze hebben meegekregen in de kindertijd, bij hen past.’

Wie ben ik?

Ieder kind (van 0 tot 18 jaar) doorloopt vier grote ontwikkelingsdomeinen: het ervaart lichamelijke, cognitieve, affectief-emotionele en sociale veranderingen, die voortdurend op elkaar ingrijpen. Wijzigt er wat in het lichamelijke domein, dan heeft dat zijn weerslag op de rest. De hormonale veranderingen in de puberteit leiden tot een groeispurt en tot seksuele rijping. De toename in groeihormoon en in geslachtshormonen zorgt voor een lengtegroei, gevolgd door een ‘groei in de breedte’ (breder worden van de heupen en het bekken). Daarnaast staan de geslachtshormonen in voor de seksuele ontwikkeling: borstontwikkeling, schaam- en okselhaar, baardgroei en stemverandering, eerste menstruatie, zin in vrijen, enzovoort. Dirk van West: ‘Het spreekt voor zich dat die snelle lichamelijke veranderingen niet zonder psychologische gevolgen blijven. De puber kan niet altijd overweg met het “nieuwe” lichaam, wat soms tot stuntelig gedrag leidt. Of de omgeving koestert hogere verwachtingen van de jongere, die volwassener lijkt dan hij in werkelijkheid is. Dat leidt soms tot kortsluitingen en onzekerheid.’

Ook op cognitief vlak beweegt er heel wat in de puberteit. De algemene intelligentiecapaciteit neemt toe: de adolescent leert gaandeweg abstract denken, legt sneller verbanden, kan vlugger informatie opnemen, kan zich beter concentreren, zijn geheugen verbetert en hij leert planmatig en systematisch te werken. Van West: ‘Die cognitieve vooruitgang vloeit voort uit veranderingen in de frontale hersendelen. Of de adolescent er daadwerkelijk gebruik van maakt, is nog heel wat anders. Het is allemaal nieuw en maakt hem weer onzeker. Hij moet daarmee leren omgaan.’

In de lagere school houden kinderen zich bezig met reële zaken, terwijl jongeren ruimer gaan denken en – typisch in de late adolescentie – volop filosoferen over het leven. Tijdens de vroege adolescentie of puberteit, slingeren ze vaak tussen beide uitersten: van het kinderlijke, reële tot het meer volwassen, abstraherende gedrag. De cognitieve verruiming drukt ook zijn stempel op de psyche. De jonge adolescent gaat alles in vraag stellen en wordt kritisch, soms té kritisch.

Op het vlak van de affectief-emotionele ontwikkeling doorloopt de adolescent een identiteitscrisis: wie ben ik, wie zou ik willen zijn en hoe ervaren anderen mij? Van West: ‘Hoe groter de discrepantie tussen die drie vragen, hoe groter de kans op problemen.’

De groepsidentiteit – het zich identificeren met een bepaalde groep – is vaak een belangrijke tussenstap naar de eigen persoonlijkheid. Soms wordt geëxperimenteerd met meerdere ‘identiteiten’ om uiteindelijk tot dat beeld te komen, waar de adolescent zich het beste bij voelt. In die periode zijn jongeren heel beïnvloedbaar, soms onderwerpen ze zich slaafs aan de groep. Wat niet altijd zonder risico is. Gaat de adolescent bijvoorbeeld behoren tot een groep die met drugs experimenteert, dan is de kans groot dat hij dat gedrag kopieert.

Typisch in de zoekfase naar de eigen identiteit, is het dwepen met idolen, de platonische verliefdheden en egocentrische relaties. Dirk van West: ‘Bij de kwaliteit van die prille relaties kan men zich wel wat vragen stellen: het gaat hier meer om het zoeken naar een aanvulling om het eigen ik te complementeren.’

Adolescenten hebben ook nood aan een eigen territorium, aan privacy. Kunnen ze niet over die ruimte beschikken, dan leidt dat vaak tot een toename van conflictsituaties. Tussen de emotionele, affectieve, hormonale en cognitieve stormen door, heeft een puber immers nood aan rustmomenten. Een eigen kamer kan daar bijvoorbeeld aan tegemoetkomen.

Laisser faire of autoritair?

Voor ouders van puberende zonen en dochters is het niet altijd even eenvoudig om met de veranderingen om te gaan. Ook zij moeten op zoek naar een nieuw evenwicht met hun opgroeiende kroost. Al zijn leeftijdgenoten heel belangrijk, ouders blijven een stabiliserende, fundamentele rol spelen tijdens de ontwikkeling van hun pubers. Roepen en voortdurend kritiek uitoefenen is nefast. De jongeren aan hun lot overlaten, is dat evenzeer. Een warme, ondersteunende omgeving, met voldoende ruimte om te experimenteren, voldoende vrijheid, zonder daarin te ver te gaan, is de beste, maar zeker niet de makkelijkste weg. Pubers verwachten dat ook, al zetten ze zich soms af tegen hun ouders. Meer nog, mede dankzij hun cognitieve ontwikkeling ontdekken adolescenten dat de oudere generatie zelf met onzekerheden en inconsequenties kampt. Vaak leidt dat tot diepgaande ontgoocheling en ontnuchtering. Toch blijven de conflicten met de ouders vaak oppervlakkig en blijven pubers in meer fundamentele aangelegenheden nauw aanleunen bij de standpunten van volwassenen. Waarmee ook de sociale ontwikkeling is ingezet.

Angst, depressieve stemmingen en melancholie zijn eigen aan de puberteit. Depressieve gevoelens kunnen zich uiten in de vier domeinen: een gedrukte stemming, nergens zin in hebben, niet zien hoe een bepaald probleem kan worden opgelost en zich fysiek moe voelen. Typisch is dat die crisissen komen en gaan, de stemming wisselt voortdurend. De meeste pubers komen ondanks vele conflicten met zichzelf en hun omgeving de puberteit goed door. Slechts een minderheid ontspoort en heeft hulp van buitenaf nodig. Van West: ‘Wanneer depressieve buien lang(er) aanhouden, bepaalde alarmtekens zichtbaar worden (bijvoorbeeld niet meer willen leven, frequent alcohol- of drugsgebruik…), overschrijd je de grens tussen een normale en abnormale ontwikkeling. Die grens ligt voor iedereen elders. Een aantal parameters maken sommige jongeren kwetsbaarder dan anderen, zoals een weinig ondersteunende opvoeding, een genetische aanleg, omgevingsfactoren (aanleunen bij een leeftijdsgroep waar volop drugs gebruikt worden) en negatieve levensgebeurtenissen.

Marleen Finoulst

Al zijn leeftijdgenoten erg belangrijk, ouders blijven een fundamentele rol spelen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content