In ‘De Kroonraad’ (Knack nr. 23) beweert Hugo Schiltz dat gelijktijdige federale en regionale verkiezingen de zin van de staatshervorming verder uithollen omdat je van de kiezer niet kunt verlangen dat hij een zorgvuldig onderscheid maakt tussen die twee niveaus. Op 18 mei waren er alleen federale verkiezingen, maar zelfs met gescheiden verkiezingsdata hebben de meeste politici ook geen onderscheid gemaakt. De politieke praktijk heeft ervoor gezorgd dat het wenselijk wordt om één verkiezingsdatum te hanteren.

Het is goed dat de dubbele kandidatuurstelling op een lijst voor de Kamer en een lijst voor de Senaat verboden wordt. Dit verbod zou uitgebreid moeten worden tot de kieslijsten voor het regionale niveau (Gewesten en Gemeenschappen). Om tot een kiessysteem te komen dat ook voor de kiezer doorzichtig is, zou men beter zowel voor het federale als voor het regionale niveau dezelfde provinciale kieskringen gebruiken. Senatoren en kamerleden kan men dan per provincie samen op één lijst laten verkiezen. Men is dan maar één keer kandidaat en dus maar één keer verkozen. Na verkiezing beslist men dan of men in Kamer of Senaat zitting zal hebben.

Het CD&V-argument dat verkiezingen nu te veel rond enkele kopstukken draaien (Knack nr. 22, ‘Tandem of tweespalt’), is terecht. Dit is echter hoofdzakelijk het gevolg van de invoering van de zeer grote kiesdistricten voor de Senaat. Door eventueel mee te werken aan een compromis waarin provinciale kieskringen de norm worden, kan CD&V de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester helpen tegenhouden. Daartegen bestaat er immers ook binnen de (toekomstige?) meerderheidspartijen veel tegenstand.

Opvolgerlijsten, gecoöpteerde senatoren en de mogelijkheid om veel kandidaten op éénzelfde lijst een voorkeurstem te geven, moeten verdwijnen. Iedere kiezer heeft één stem en kan die maar één keer geven. Op die manier wordt er ook een duidelijke voorkeur uitgedrukt.

Er is al veel geschreven over de kiesdrempel. In gelijk welk kiessysteem moet je altijd een minimum aantal stemmen halen om verkozen te worden. Toch is het verwonderlijk dat (bijna) iedereen direct de 5-procentsdrempel als norm aanvaard heeft. Met een provinciale kiesdrempel van 4 procent zou de wettelijke drempel nergens interfereren met de feitelijke kiesdrempel die gebaseerd is op het aantal vertegenwoordigers dat men kan kiezen in één kiesomschrijving. De gebruikte argumentatie tegen de invoering van een kiesdrempel zou zo meteen vervallen. En alvast in Antwerpen (24 kamerleden) en Oost-Vlaanderen (20 kamerleden) zou het leed van Agalev en N-VA iets kleiner geweest zijn.

Alexander Surmont, Brugge.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content