Een acteurspetitie waarin gepleit wordt voor minder experiment en meer repertoiretheater, waarover Knack vorige week berichtte, zet de Vlaamse theatersector in vuur en vlam. Hoe heilig zijn subsidies? En is commercie taboe? Een rondetafel.

Het tijdschrift voor kunstkritiek rekto:verso organiseerde een rondetafel waarin het heilige subsidiemodel afgewogen werd tegenover potentiële commerciële sporen voor de gesubsidieerde podiumkunsten. Knack publiceert nu al de voornaamste uitspraken uit dit (langere) gesprek.

STEFAAN DE RUYCK: Het aantal gesubsidieerde organisaties is exponentieel gegroeid. Ook het cultuurbudget is enorm gestegen. Veel groei valt er niet meer te verwachten. Vlaanderen doet het economisch goed en heeft haast geen schulden meer. Maar dat zal niet blijven duren, want de federale staat is failliet. In de toekomst zullen weer meer lasten naar de gewesten en gemeenschappen gaan. Het bestaande subsidiesysteem zal intern onder druk komen te staan: al die gesubsidieerde gezelschappen proberen op hun huidige niveau te blijven. In de praktijk leidt dat tot een groeiend en verontrustend conservatisme. We moeten nadenken over ondernemerschap en onze verhouding tot de markt.

PIET MENU: Als het landschap wijzigt, moeten ook de gezelschappen hun strategie wijzigen. Dat gebeurt nu nog te weinig. Ook de overheid kan daar een rol in spelen. Zo heeft de Nederlandse minister van Cultuur, Ronald Plasterk, tegen de sector gezegd: ‘We gaan 10 miljoen euro besparen, maar we gaan 15 miljoen euro investeren in cultureel ondernemerschap. Als je dus geld binnenhaalt op alternatieve wijze – door meer publieksinkomsten, via sponsoring van bedrijven of particulieren, door een aanpassing van je kerntaken – legt de staat daar een even hoog bedrag naast.

ANN OLAERTS: Commerciële sporen hebben weinig zin als de subsidiepolitiek niet verandert. Ik pleit voor een scherpere keuze voor werk dat werkelijk uitzonderlijk is en niet zonder subsidiemiddelen gemaakt kan worden. Selecteer meer op ‘excellentie’: ga voluit voor het beste talent en voor nieuwe artistieke ontwikkelingen buiten categorie. En stimuleer tegelijk andere groepen om commerciëler te denken.

MENU: Je kunt die andere criteria helder maken en stimuleren, en van bijvoorbeeld ‘inspelen op de markt’ een nieuw selectiecriterium maken.

PATRICK ALLEGAERT: Oké, maar in de praktijk vind ik de situatie nu heel onzeker. Als voor de komende toekenningsronde voor structurele subsidies (waarvoor de aanvragen in oktober binnen moeten zijn, nvdr) een scherpe keuze gevraagd wordt van de Beoordelingscommissie Theater, lopen we het risico dat veel actoren uit de boot vallen.

OLAERTS: Tja, maar je moet ergens een breuk maken. Anders zal iedereen die nu subsidies heeft toch gewoon blijven doen wat hij al doet. Maar zowel de commissie, de administratie als de Vlaamse regering heeft daar een rol in te spelen. In het ideale geval was dat beleidskader voor alternatieve financiering inderdaad al beter ontwikkeld, maar…

ALLEGAERT: Je moet het een beetje bruuskeren, zeg je?

DE RUYCK: Je kunt het ook faseren. Er komt nu een ronde met een beslissing voor drie jaar.Dat kan een overgangsperiode worden waarbij je een paar duidelijke keuzes maakt, met een duidelijk perspectief. Wat daarna komt, is een uitdaging voor de volgende Vlaamse regering. Ik stel een begeleide overgang voor.

HET VRIJE MONSTER?

DIRK VERSTOCKT: Ik heb gezien hoe het in Brazilië georganiseerd is. Daar heb je nauwelijks een cultuurbeleid, maar banken en bedrijven die sponsoren. Die kunnen dat allemaal aftrekken van hun belastingen, dus men investeert in enorm grote huizen, waar men dan The Phantom of the Opera en Cats neerpoot. Niet wat er speelt is belangrijk, wel de bedragen die je kunt aftrekken. Zo krijg je een middelmatig veld waar iedereen zijn mecenassen naar de mond moet praten.

DE RUYCK: Maar nu noem je een andere vorm van subsidiëring. Via dat belastingvoordeel bepalen bedrijven of particuliere schenkers zelf aan wie ze geld doneren, maar het blijft subsidiëring. Cultureel ondernemerschap speelt zich af op een markt die veel neutraler is, want heel breed en met veel variatie. Er zijn erg veel verschillende publieken die om een of andere reden een voorstelling willen zien. Zo kun je perfect een markt vinden voor producties die bijvoorbeeld kritiek leveren op de Lange Wapperbrug.

ALLEGAERT: Ik denk toch dat je die markt wat te neutraal voorstelt, hoor. De markt is toch niet zo’n breed, onschuldig gegeven?

MENU: In België hebben we natuurlijk wel het voordeel van subsidies die corrigeren wat de markt nalaat. Bekijk dat als een troef, in plaats van a priori te zeggen: ‘We laten de markt niet toe.’ De vraag moet zijn: wát doen we met die markt? Zo heb je in Nederland ook een ingeburgerd mecenassysteem, met private fondsen waarbij je kunt aankloppen.

OLAERTS: Dat systeem bestaat in Vlaanderen amper.

DE RUYCK: Er zijn wel degelijk een paar voorstellen in ontwikkeling binnen het parlement. Maar in België is het toekennen van belastingvoordelen een federale bevoegdheid, en de toepassing ervan is dan weer gemeenschapsmaterie.

Er wordt nu al gewerkt aan alternatieve sporen. De investeringsmaatschappij CultuurInvest, bijvoorbeeld. De commissie Cultuurprofijt die de Nederlandse minister Plasterk adviseerde, verwees daar trouwens expliciet naar als een goed voorbeeld voor Nederland.

OLAERTS: CultuurInvest moet wel aangepast worden: dan kunnen ook een aantal gesubsidieerde gezelschappen er gebruik van maken. Nu kunnen enkel initiatieven die in een strikt commerciële omgeving functioneren, een aanvraag indienen. Zoals uitgeverijen, of Studio 100.

DE RUYCK: Je vertrekt beter van een gemengd financieringsmodel dan van een eenduidig subsidieverhaal. CultuurInvest is een kapitaal van – op termijn – 32 miljoen euro dat voortdurend in omloop blijft: het wordt geïnvesteerd, terugbetaald, opnieuw geïnvesteerd. Om dat kapitaal intact te houden, mag je het natuurlijk niet investeren in te risicovolle ondernemingen. Ik denk wel dat er een ongelooflijk potentieel is.

Bakkes op tv

VERSTOCKT: Zullen we eens een denkoefening doen? Welke gezelschappen komen nu in aanmerking om naar zo’n systeem te evolueren? Ik daag je uit.

DE RUYCK: Daar wil ik niet in meegaan, om de simpele reden dat je toch onmogelijk kunt vertrekken van de bestaande situatie?

VERSTOCKT: Ik geef zelf een voorbeeld: Tom Van Dyck maakte vorig jaar Kleine Tony, buiten het subsidiecircuit om. Waarom werd dat zo’n succes? Omdat alle acteurs op tv kwamen: Tania Van der Sanden, Lucas Van den Eynde… Als je dat doordenkt, evolueren we naar een systeem waarin je voortdurend met je bakkes op tv moet.

DE RUYCK: Er zijn voorbeelden van vrije producties die niet om aan te zien zijn, maar dat kan ook gelden voor gesubsidieerde producties. Alleen heeft de gesubsidieerde sector nog altijd de neiging om ‘de markt’ meteen te associëren met platte commercie, met volksvermaak, met artistiek onwaardige of zelfs onbestaande ambities.

MENU: In Nederland is er een publiek voor repertoiretoneel. En dus heeft men gezegd: laat repertoiretoneel over aan de vrije sector en subsidieer wie artistiek een ander geluid wil laten horen. Ook in Vlaanderen zou je daar meer differentiatie in kunnen brengen: wie heeft er eigenlijk echt subsidie nodig? Als ik opvang dat zelfs de betere culturele centra de stijgende vraagprijs van sommige grote theaterhuizen niet meer kunnen betalen, dan kun je alleen maar concluderen dat het systeem zichzelf aan het vastdraaien is.

ALLEGAERT: Kijk naar ’t Arsenaal met De Kollega’s. Daarvan wisten ze toch dat het een kassucces zou worden? Een aantal mensen, ook binnen de commissie, heeft daar extreem gepikeerd op gereageerd: is het wel de taak van een gesubsidieerd gezelschap om zoiets te brengen?

MENU: Eigenlijk had de kritiek moeten zijn: je had méér moeten incasseren. Dan had je extra inkomsten om andere dingen beter te kunnen doen. Pas als je zo’n productie positief onthaalt, zullen we er in België klaar voor zijn om ons als cultuurondernemer af te vragen wat je mét de markt kunt doen.

DE RUYCK: Ik vind het trouwens erg boeiend hoe die commissie Cultuurprofijt een link legt tussen cultureel ondernemerschap en maatschappelijk draagvlak. Als je differentieert en andere vormen van financiering opzoekt, en je zo banden aangaat met andere partners in de maatschappij, zal ook automatisch je draagvlak vergroten en zal de discussie over je bestaansrecht veel minder scherp gevoerd worden. Gooi als organisatie meer tentakels uit om je te verbinden met een bredere maatschappelijke context en vergroot zo je eigen stabiliteit. Dat is eigenlijk de participatiegedachte.

DOOR WOUTER HILLAERT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content