In De paradox van vrijmetselarij spaart VUB-historicus Jimmy Koppen de roede niet. De Belgische vrijmetselarij is stilaan een anachronisme, schrijft hij. Veel werkplaatsen komen niet boven het niveau van een serviceclub uit. Interne ruzies verlammen de werking, en daardoor is de vrijmetselarij maatschappelijk irrelevant aan het worden. Eminent lid Jean Paul Van Bendegem vraagt zijn logebroeders om deze kritische analyse ernstig te nemen. ‘Dit zal in een paar tempels hard aankomen.’

De besloten wereld van de vrijmetselaars blijft velen intrigeren. Wie zijn die broeders en zusters, die grootmeesters en gezellen? Waarom willen ze zo nodig bij de loge? Waarom die geheimdoenerij? Vanwaar die symbolen en die rare handdruk? Hoever reikt hun invloed nu echt? En waarom wil een volwassen man in zijn tempel aangesproken worden met ‘achtbare meester’? De omvang van de groep wordt geraamd op zo’n 25.000 leden – ongeveer evenveel als er Getuigen van Jehova zijn in België. Het aantal logeleden stijgt weer na jaren van stagnatie.

Jimmy Koppen is geen vrijmetselaar, maar deze historicus van de Vrije Universiteit Brussel is wel een van de best geïnformeerde kenners van de vrijzinnigheid en de vrijmetselarij in België. Zijn licentiaatsverhandeling, uitgegeven onder de titel Passer en Davidster, ging al over de vrijmetselarij tijdens de Tweede Wereldoorlog. Later was hij onder andere coauteur van Vrijmetselarij voor Dummies. Zijn jarenlang verzamelde kennis over de vrijmetselarij vulde hij aan met een briefwisseling en gesprekken met een vijftigtal prominente logeleden. Het resultaat is een vlijmscherp boek, dat hij in eigen naam schreef.

Met De paradox van vrijmetselarij mikt Koppen niet langer op een publiek van dummies. Natuurlijk wil hij ook het brede publiek informeren over ‘het leven zoals het is in de complexe wereld van de Belgische vrijmetselarij, met zijn diverse obediënties en honderden werkplaatsen’. (zie kader) ‘De Belgische vrijmetselarij is niet gewoon verdeeld. Ze is versplinterd geraakt, en nu neigt het zelfs naar verwatering’, zegt Koppen. ‘Dat komt omdat de vrijmetselaars niet meer in staat zijn om te gaan met hun interne tegenstellingen. Neem de kwestie van de aanwezigheid van vrouwen. Vanuit de maçonnieke traditie hebben vrouwen eigenlijk geen plaats, en veel broeders hebben een geweldig groot respect voor die traditie. Maar wie vandaag met beide voeten in de maatschappij staat, weet natuurlijk dat het uitsluiten van vrouwen eigenlijk niet kan. Men raakt er maar niet uit, en áls er eenmaal een keuze wordt gemaakt, zal dat onherroepelijk leiden tot de afscheuring van broeders die het er niet mee eens zijn.’

De auteur confronteert de Belgische maçons met hun eigen werking, en doet enkele ‘geheel vrijblijvende aanbevelingen’. Bijvoorbeeld: stop de geheimzinnigheid en zorg voor een gezonde transparantie. Stop de koude oorlog tussen de reguliere en de irreguliere vrijmetselarij. Laat vrijmetselaars in hun eigen werkplaats hun eigen beslissingen nemen, in plaats van elke poging tot verandering te laten verstikken in tijdrovende procedures. En zorg ervoor dat rituelen en ritualen (de teksten bij de rituelen) niet de bovenhand halen op het intellectuele debat. Koppen:’De loge mag gerust als een intellectuele club geherwaardeerd worden. Al te vaak lijken de bijeenkomsten, ook op intellectueel vlak, te vrijblijvend. Een bouwstuk (de tekst van een spreekbeurt, nvdr. ) mag gerust wat meer diepgang bieden. Als er in de loge al geen intellectuele arbeid mag worden verricht, waar dan wel?’

Eigenlijk valt Koppens boek samen te vatten in een retorische vraag: ‘Weten de vrijmetselaars wel hoe slecht ze bezig zijn?’ De recente geschiedenis is een aaneenschakeling van ruzies die de werking van veel werkplaatsen verlammen en de maatschappelijke slagkracht van de vrijmetselarij tot nul hebben herleid. Koppen:’Ik wil een hardnekkig misverstand uit de wereld helpen. Néé, de Belgische vrijmetselaars zijn in hun werkplaatsen niet bezig met een of ander complot. Ze zijn niet eens in staat orde op zaken te stellen in hun eigen huishouden, laat staan dat ze in het geheim de Wetstraat of het land hun wil kunnen opleggen. De maçonnerie is vandaag eerder een kleinburgerlijke bedoening geworden.’

De befaamde hoogleraar logica en wetenschapsfilosofie én vooraanstaand logelid Jean Paul Van Bendegem is het met Koppen eens:’Wij spenderen inderdaad een groot deel van onze tijd aan onderling ruziemaken. Wij hebben geen tijd voor het groot wereldcomplot, daar komen we nooit aan toe. We willen wel, maar we weten niet wanneer. Als we op het einde van de avond nog maar vijf minuten over hebben, stellen we onze complotten dus maar uit tot de volgende week. Dat blijkt goed uit het boek van Jimmy Koppen. Dit zal in een paar tempels hard aankomen. Maar het is soms goed om in een spiegel te moeten kijken die een buitenstaander ons voorhoudt. Ik hoop oprecht dat dit boek het debat binnen de loge zal aanwakkeren.’

Ook al is Van Bendegem al meer dan dertig jaar lid van de loge, hij heeft de kritiek van Koppen met aandacht – en zo te horen ook met plezier – gelezen: ‘Ik ben tot de loge toegetreden in 1983. Ik behoorde tot het groepje filosofen rond Leo Apostel. Als je voor Apostel werkte, dacht iedereen automatisch dat je ook bij de loge zat. (lacht) Dat was nochtans niet zo. Maar eerst nam Koen Raes (de in 2011 overleden Gentse moraalfilosoof, nvdr. ), van wie ik pas later ontdekte dat hij bij de loge was, me mee naar een tentoonstelling over de vrijmetselarij. Mijn interesse was gewekt. Een andere filosoof, mijn latere logepeter Diderik Batens, heeft me nadien naar de vertegenwoordigers van de drie grote obediënties gestuurd, ‘om kennis te maken’. Op een bepaald moment bereik je het punt waarop het vooral om vertrouwen gaat: als zij denken dat het iets voor mij is, dan zal ik het maar proberen.’

Bent u lid van de loge geworden onder druk van uw omgeving?

JEAN PAUL VAN BENDEGEM: Een beetje, maar mijn voornaamste motief was toch een diepe behoefte aan rituelen. Ik wist dat eerlijk gezegd niet van mezelf. Ik heb een protestantse achtergrond, waar alles heel erg uitgepuurd is. Vrijmetselaars met een katholieke achtergrond hebben als kind de soms overdadige rituelen van een katholieke mis meegemaakt. Zij voelen dat anders aan dan ik. Ik vind dat wij ons dagelijkse leven te weinig ritualiseren, dat we te weinig zoeken naar manieren om er een uitdrukking aan te geven die boven het puur zakelijke uit stijgt.

Het waren toen al woelige tijden. Leo Apostel heeft zijn werkplaats verlaten, u de uwe.

VAN BENDEGEM: Apostel stapte uit de loge toen zijn werkplaats hem niet volgde in zijn vraag – zijn eis – om zich uit te spreken tegen de plaatsing van kernwapens. Hij eiste zelfs dat de loge zich zou uitspreken voor eenzijdige ontwapening. Maar dat kon alleen als alle leden unaniem met het standpunt akkoord zouden gaan, en dat was niet het geval.

Ik ben aan mijn derde werkplaats toe. Mijn eerste loge was Pieter De Zuttere, een werkplaats die aangesloten was en is bij de Grootloge. Het was dus een exclusief mannelijke loge. Het idee in een mannengezelschap terecht te komen, was niet evident voor mij, maar na een aantal jaren heb ik wel begrepen dat de sfeer onder mannen heel mooi kan zijn. Ik heb mij daar lang goed bij gevoeld, maar op een bepaald ogenblik brak de discussie los om te verbreden en om zusters toe te laten. Daar is toen flink en naar de beste traditie van de vrijmetselarij zeer lang over gebakkeleid. Ik ben vertrokken omdat de meerderheid het enthousiasme over het onderwerp verloor. Dat afscheid deed pijn. Intussen ben ik lid van een gemengde werkplaats van Le Droit Humain in Gent.

Het is toch onwaarschijnlijk dat anno 2014 nog zo intens ruzie gemaakt kan worden over de aanwezigheid van vrouwen.

JIMMY KOPPEN: Ik stond perplex toen een broeder mij toevertrouwde dat hij tegen de intrede van vrouwen in de vrijmetselarij is ‘omdat het toch geen gezicht is om zo’n vrouw met een zwaard te zien rondlopen’.

VAN BENDEGEM: Veel heeft te maken met de geschiedenis, de traditie. Natuurlijk was de loge lange tijd een exclusief mannelijk gezelschap. In de Constitutie van Anderson staat letterlijk: geen slaven, geen criminelen, geen vrouwen. Allemaal ongeveer op hetzelfde niveau. De tekst van de constitutie dateert van 1723. De Belgische tak van de gemengde obediëntie Le Droit Humain is pas gesticht in 1928.

Hoeveel vrouwen zijn er intussen al aangesloten bij de loge?

VAN BENDEGEM: Als ik mij beperk tot de adogmatische obediënties – De Grootloge van België, het Grootoosten, Le Droit Humain en de Vrouwengrootloge -, dan is de samenstelling driekwart man en een kwart vrouw. In Le Droit Humain is die verhouding omgekeerd, dus meer vrouwen dan mannen.

Vindt u het een verrijking dat er in uw werkplaats veel vrouwen zijn?

VAN BENDEGEM: Natuurlijk. Waarom zouden we de helft van de wereldbevolking uitsluiten? We hebben al vaak de discussie gevoerd: moet een werkplaats de weerspiegeling zijn van de hele maatschappij? Niet noodzakelijk.

Zijn er broeders die in de tempel zeggen: ‘Hier geen vrouwen’, maar erbuiten pleitbezorgers zijn van quota voor vrouwen, in de politiek, in het bedrijfsleven?

KOPPEN: Er zijn er inderdaad die dat perfect gescheiden kunnen houden.

Steve Stevaert zei: ‘Elk jaar zeg ik in mijn werkplaats: “Ik vind dat wij gemengd moeten zijn.” En telkens wordt dat weggestemd. En zo is het goed.’

(gelach) KOPPEN: Niemand zal zeggen: ‘Wij zijn tegen gelijkberechtiging van man en vrouw.’ Níémand. Gelijkheid is een van de basisprincipes van de vrijmetselarij. Maar veel vrijmetselaars vinden nog altijd dat dit impliceert dat ze de vrijheid hebben om in privékring te zeggen: ‘Bij ons nu even geen vrouwen.’

Doordat vrijmetselaars zelf bepalen wie ze binnenlaten, schermen ze zich niet alleen af van de buitenwereld maar ook van externe kritiek. U schrijft dat veel vrijmetselaars zich ’te veel au serieux’ nemen. Ze verdragen geen kritiek.

KOPPEN: Dat klopt, al wil ik dat niet veralgemenen. Ik heb gemerkt dat sommige leden de indruk geven dat ze zich beter voelen, dat ze doen alsof ze dingen weten die ik en andere buitenstaanders niet weten.

De vrijmetselarij als elitair genootschap.

VAN BENDEGEM: In principe is elk gezelschap elitair, omdat de leden volgens bepaalde criteria worden geselecteerd. Maar de loge is zeker minder elitair dan een biljartclub, want om daar lid te worden moet je kunnen biljarten. Voor vrijmetselarij hoef je niets te kunnen.

Maar wie kan biljarten, mag zich aansluiten bij de club van zijn voorkeur. Bij de vrijmetselarij is dat niet zo.

VAN BENDEGEM: Broeders en zusters zoeken nieuwe leden vooral in hun eigen werksfeer. En dus brengen ze dezelfde types mensen aan als zichzelf. Onderwijzers brengen onderwijzers aan. Vrouwen zoeken overwegend andere vrouwen, en mannen brengen mannen binnen.

KOPPEN: Dat geldt ook voor andere zaken. In een werkplaats vol socialisten dénkt men er niet aan om een N-VA’er binnen te halen.

Misschien zou men het beter wel doen om het vrije denken te bevorderen.

KOPPEN: Dan krijg je de hele discussie die binnen de vrijzinnigheid heerst: ‘Wie is een goede vrijzinnige? Siegfried Bracke wordt tegenwoordig weggezet als ‘een slechte vrijzinnige’ omdat hij overgestapt is naar de N-VA.

Siegfried Bracke heeft in een Gentse werkplaats een lezing gegeven over zijn nationalistische engagement. Een deel van de aanwezigen reageerde ronduit vijandig.

KOPPEN: Daar heb ik over gehoord, ja.Een aanwezige noemde de reactie van een deel van de zaal op Brackes toespraak zelfs ‘crapuleus’.

Kunnen N-VA’ers of CD&V’ers lid worden van de loge?

KOPPEN: Ik ken er toch een paar.

VAN BENDEGEM: (verwonderd) Bij een adogmatische loge?

KOPPEN: Nee, bij een reguliere. N-VA’ers zijn vrij talrijk binnen de loge. Maar het standpunt tegenover hen is verhard. Veel werkplaatsen vrezen dat ze met het aanvaarden van N-VA’ers het risico lopen het halve Vlaams Belang binnen te krijgen. Het argument dat ik altijd hoor tegen N-VA’ers is dat ze ‘niet universeel’ genoeg zijn. Met permissie, maar dat is onzin. In Schotland en Catalonië zitten de werkplaatsen vol met separatisten. En wat met al die Waalse regionalisten van de PS?

Kan een praktiserend katholiek lid worden van een adogmatische loge?

VAN BENDEGEM: Ik vrees dat het nog altijd moeilijk is, maar ik vind dat het zou moeten kunnen. Waarom zou een gelovige niet oprecht open kunnen staan voor andere meningen, en samen kunnen zoeken naar wat essentieel is in dit bestaan? We hoeven toch niet allemaal kopieën te zijn van elkaar? Ik neem aan dat er in de Brusselse loges niet alleen vrijzinnige of atheïstische joden en protestanten zitten?

KOPPEN: Op dat vlak is de reguliere vrijmetselarij veel diverser en toleranter. Vorig jaar is er in België een eerste Turkse werkplaats opgericht. Er zijn ook protestantse obediënties.

VAN BENDEGEM: Naarmate je meer tussen gelijkgezinden zit, en zeker als de sociale samenstelling te eng is, hoor je natuurlijk vooral echo’s van jezelf. Je moet een samenstelling nastreven waarbij de variëteit zo groot mogelijk is. En dan moet natuurlijk iedereen de bereidwilligheid tonen om te blijven discussiëren. Dat is essentieel: iedereen moet ‘vrij en rechtschapen’ zijn. En het vrije uit zich ook in de bereidheid om te willen luisteren naar standpunten die mijlenver afstaan van je eigen positie.

Als iemand door na te denken tot een standpunt komt dat sterk afwijkt van het mijne, dan wil ik dat juist graag horen. Dat maakt mijn discussies met mijn collega-filosofen en -theologen van Leuven juist zo boeiend.

Denkt u soms bij zo’n Leuvense collega: die man zou een fijne broeder zijn?

VAN BENDEGEM: Hetis me al overkomen.

En hoe zou daarop gereageerd worden?

VAN BENDEGEM: Ik vrees heel negatief.

De relatie met de katholieke kerk ligt nog altijd heel gevoelig. Ooit ging er een schok door de logewereld toen een overleden grootmeester besloot om zich kerkelijk te laten begraven.

KOPPEN: Wijlen Frans Verleyen, de vroegere hoofdredacteur en directeur van Knack, is ooit gevraagd om lid te worden van een loge. Maar toen men ontdekte dat hij zijn kinderen naar een katholieke school had gestuurd, werd hij weggestuurd.

De afkeer is wederzijds. U vroeg voor dit boek ook een gesprek met aartsbisschop André Leonard…

KOPPEN: Dat was een heel korte poging. Ik kreeg meteen als antwoord: nee, daar gaan we het niet over hebben. Zonder de minste motivatie.

Enkele jaren geleden zat kardinaal Godfried Danneels op de Brusselse Foire du Livre nochtans in een publiek debat met de Franstalige grootmeester Henri Bartholomeeussen.

KOPPEN: Danneels is Léonard niet. Johan Bonny, de bisschop van Antwerpen, wilde ook met mij praten. Dat was een heel interessant gesprek. Tussen neus en lippen zei hij ineens: ‘Laten we toch niet vergeten dat wij dit land hebben gemaakt.’ De katholieke roots van de Belgische samenleving zijn hem nog dierbaar.

Veel mensen storen zich aan de geheimzinnigheid die in veel obediënties en werkplaatsen wordt gecultiveerd. Jullie zijn voorstander van meer transparantie.

VAN BENDEGEM: Ik blijf net als Leo Apostel zeggen dat de vrijmetselarij meer baat heeft bij openheid dan bij geheimhouding. Meer transparantie kan de vrijmetselarij alleen maar deugd doen. En ik blijf ook gevoelig voor het argument van wijlen Jaap Kruithof. Hij zei: als je als loge wilt meespelen in het democratische veld, moet je een zekere transparantie hebben. Je kunt niet als een geheime speler meedoen.

KOPPEN: Daarom spélen de loges ook niet meer mee, hè. Ik moet altijd lachen wanneer in de media gesuggereerd staat dat ‘dé loge’ achter dit of dat wetsvoorstel zit.

U relativeert de politieke invloed van de loge, maar hij bestaat natuurlijk wel. Maar dan gaat het meer om specifieke bondgenootschappen en afspraken dan om de alomvattende samenzwering. Luc Van den Bossche zou in Gentse loges Paars hebben voorbereid, samen met een aantal gelijkgezinde liberalen.

VAN BENDEGEM: Dat gebeurt helaas wel: politici worden lid van de loge vanuit het idee ‘hier valt men mij niet lastig’. Maar zulke mensen vinden altijd wel een toog waaraan ze samen met enkele kameraden kunnen praten. Als het nodig is, zouden ze naar een stripteaseclub gaan om zeker te zijn dat er geen vrouwen bij zouden zijn. Om daar vervolgens hetzelfde te doen als in de ‘vochtige kamer’ (de bar, nvdr.) van de loge: zaakjes onder elkaar regelen. Anders gezegd: de loge doet écht niet aan politiek, maar natuurlijk zijn er logeleden die politiek actief zijn en elkaar vinden waar ze elkaar tegenkomen.

Vrijmetselaars komen in uw boek over als behoorlijk conservatieve mensen. Hoewel ze uit een vrijzinnige en vaak ook linkse elite gerekruteerd worden.

KOPPEN: Het zijn progressieve conservatieven, of conservatieve progressieven – het hangt ervan af waar je de klemtoon legt.

VAN BENDEGEM: Ooit was de vrijmetselarij een avant-gardebeweging, maar dat is verleden tijd. Nu hinkt de vrijmetselarij achterop. Laten we eerst intern onze zaken regelen, voor we weer politieke ambities zouden koesteren. Dat was vroeger misschien nodig, toen België nog door de kerk gedomineerd werd, maar die tijd is voorbij. Dat hoop ik toch.

Jimmy Koppen:De paradox van vrijmetselarij. Heden en toekomst van de loge in België, Houtekiet, 204 blz., 22,99 euro.

DOOR WALTER PAULI EN MICHEL VANDERSMISSEN, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Siegfried Bracke wordt tegenwoordig weggezet als “een slechte vrijzinnige” omdat hij overgestapt is naar de N-VA.’

‘De loge heeft een conservatieve ingesteldheid, terwijl veel logebroeders net denken dat ze heel progressief zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content