Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Ze namen hun wensen voor werkelijkheid. Ze wilden de verbeelding aan de macht zien komen. Mei ’68: de film van de gebeurtenissen.

Terwijl in Parijs de studenten over hun boeken gebogen zaten en zich lieten volproppen met kennis en wetenschap, “ongeveer zoals ganzen zich laten vetmesten”, was de hele wereld in een kruitvat veranderd. De lont werd geleverd door de Amerikaanse “vredesmissie” in Vietnam. De belofte van generaal Westmoreland om “Vietnam terug naar het stenen tijdperk te bombarderen” werd overal ter wereld beantwoord met protestmarsen en straatoproer – behalve in Frankrijk. Van Californië tot Berlijn weerklonk het “Johnson moordenaar!”, Amerikaanse vlaggen werden verbrand, Amerikaanse ambassades bestormd, ledenpoppen die de Amerikaanse president voorstelden gejonast, en in de bioscopen waar John Wayne’s ode aan “The green berets” draaide, ontploften stinkbommen.

Niet zo in Parijs.

Terwijl Bob Dylan andere tijden beloofde, bezong Jacques Dutronc de vuilnisophalers en de straatmadeliefjes van Parijs: “Il est cinq heures, Paris s’éveille.”

In 1966 al hadden de provo’s in Amsterdam rookbommen gegooid naar de Gouden Koets die kroonprinses Beatrix en haar bruidegom naar het altaar voerde, maar in Parijs hadden ze de knal niet gehoord. In 1967 waren in Griekenland fascistische kolonels aan de macht gekomen, in het Midden-Oosten was de Zesdaagse Oorlog uitgevochten, in Berlijn de student Benno Ohnesorg doodgeschoten, en in Bolivia Che Guevara vermoord.

In 1968 voorspelde Fidel Castro tijdens zijn nieuwjaarstoespraak in Havana “een heroïsch jaar”. Hij zou gelijk krijgen. 1968 werd het jaar van de Praagse Lente, het Tet-offensief in Vietnam, de opstand in Warschau, de aanslag op de Duitse studentenleider Rudi Dutschke, de Grote Culturele Revolutie in China, de Tupamaros in Uruguay, de Russische tanks in Tsjecho-Slovakije en het bloedbad voor de poorten van het Olympisch Stadion in Mexico.

Hoorde ook mei ’68 in dit rijtje thuis?

Allicht. Maar dat betekent niet dat er een oorzakelijk verband bestond tussen al deze gebeurtenissen. “Mei ’68 was een complete verrassing”, zou de filosoof Jean-Paul Sartre later grootmoedig bekennen. “Niemand had het zien aankomen.”

Aan de vooravond van de Parijse meirevolte beklaagde commentator PierreViansson-Ponté zich in een – achteraf beroemd geworden – hoofdartikel in Le Monde over de grote matheid die hij om zich heen ontwaarde. Zijn stuk verscheen op 15 maart 1968 onder de kop: “Frankrijk verveelt zich.”

“De wereld staat op zijn kop, maar de Fransen hebben er part noch deel aan. We merken de stuiptrekkingen niet eens. Het wordt ons terdege ingepeperd, en iedere avond horen we het minstens drie keer op de televisie: voor het eerst sinds dertig jaar kent Frankrijk vrede en is het nergens bij betrokken.

De jeugd verveelt zich. De studenten zijn in beweging gekomen, ze demonstreren en vechten in Spanje, Italië, België, Algerije, Japan, Duitsland en zelfs in Polen. Ze willen iets ondernemen, ze weigeren een zinledig bestaan. Maar in Frankrijk stellen de studenten intussen de prangende vraag of de meisjes in Nanterre bij de jongens op de slaapkamer mogen komen – een nogal beperkte visie op het probleem van de mensenrechten.”

COHN-BENDIT, SUPERSTAR

De campus van Nanterre, nabij Parijs, staat bekend als het Sodom en Gomorra van Frankrijk. De toorn van Viansson-Ponté is gewekt door de onnoemelijke feiten die zich er hebben voorgedaan op Valentijnsdag, toen studenten zich met hun geliefde in hun slaapkamers hadden gebarricadeerd om de zedenmeesterij van de overheid aan de kaak te stellen.

Als de minister van Sport en Jeugdzaken er op bezoek is om een nieuw zwembad te openen, wordt hij geïnterpelleerd door een roodharige, sproetige jongen: “Ik heb uw Witboek over de jeugd gelezen. Zeshonderd pagina’s gelul. U slaagt erin niet eens over de seksuele problemen van de jongeren te praten.”

Dat kan de bewindsman niet over zijn kant laten gaan: “Met dat hoofd van u kan ik me voorstellen dat u dat soort problemen hebt. Als u een paar keer in het zwembad springt, zal u dat misschien afkoelen.”

“Dat is het antwoord van een fascist.”

Een mythe is geboren: de mythe van Rooie Danny. Daniel Cohn-Bendit – slim, geestig, brutaal, en in alles het tegendeel van de klassieke, ascetische revolutionair – zal de onbetwiste vedette worden van de meirevolte. De gezamenlijke inspanningen van het weekblad Paris-Match (dat hem afschildert als een vlerk en een door seks geobsedeerde papzak), van Jean-Paul Sartre (die overal achter hem aandrentelt) en van de Franse regering, die hem het land laat uitzetten en zodoende een martelaar van hem maakt, zullen hem de status bezorgen van een superstar.

Gaandeweg wordt het verzet in Nanterre radicaler. Het besluit van de decaan om de politie op de campus toe te laten, draagt daar niet weinig toe bij: duizenden argeloze studenten krijgen met de gummiknuppel een politieke overtuiging ingetimmerd. Inspirerend werkt ook het optreden van de extreem-rechtse knokploeg Occident, voornamelijk samengesteld uit oud-strijders van de OAS ( Organisation de l’Armée Secrète, de verdedigers van Algérie Française). Occident verklaart de jacht op de “gauchisten” voor geopend en waarschuwt de politie dat binnenkort “de lijken van de bolsjevieken in de Seine zullen drijven”. Het komt tot hevige botsingen tussen Occident en de ordediensten van de UNEF ( Union Nationale des Etudiants Français, de studentenvakbond) en in Nanterre verschijnen de eerste graffiti, als tekenen aan de wand.

“Neem je wensen voor werkelijkheid.”

“Laat ons leven.”

“Professoren, u bent oud en uw cultuur is het ook.”

In maart komt eindelijk ook in Frankrijk het verzet tegen de oorlog in Vietnam op gang. Bij American Express sneuvelen een paar ruiten. Generaal De Gaulle eist harde maatregelen tegen de “snotneuzen” die het internationaal prestige van Frankrijk ondermijnen: Parijs maakt zich immers op voor de vredesbesprekingen tussen de Amerikaan Averel Harriman en de Vietnamees Xuan Thuy, die in mei in de Franse hoofdstad moeten beginnen. De politie doet huiszoekingen, zes studenten worden van hun bed gelicht. Op 22 maart slaat de vlam in de pan: in Nanterre wordt het administratiegebouw van de faculteit bezet, waarop de raad van professoren besluit de colleges voor onbepaalde tijd te schorsen. “De beweging van 22 maart” ziet het licht.

RIJKELUISZOONTJES

Enragés worden de studenten genoemd: woestelingen, heethoofden. Het wordt algauw een geuzennaam. De studentenbeweging heeft geen leiders (Cohn-Bendit fungeert hooguit als uithangbord), geen duidelijke structuur en geen duidelijke ideologie. Marxisten van velerlei pluimage treffen elkaar bij de stencilmachine: trotskisten, maoïsten, spontaneïsten, libertairen. Deze laatsten zijn verreweg in de meerderheid: de zwarte vlag is even populair als de rode, en de beweging zal algauw een sterk anticommunistisch, of althans antistalinistisch karakter krijgen.

Het uiteindelijke doel is “de revolutie” – al weet niemand wat hij zich daarbij moet voorstellen. Geweld wordt niet geschuwd: zo publiceert het “bulletin van 22 maart” een recept voor het vervaardigen van molotovcocktails, en nadat in Berlijn op de Kurfürstendamm Rudi Dutschke van zijn fiets is geschoten, worden ook in Parijs politiebusjes met stenen en brandbommen bekogeld.

Voor het eerst mengt de machtige Franse communistische partij zich in het debat. In het partijorgaan L’Humanité worden de “linkse avonturiers” streng berispt: “Zij spelen guerrilla zoals andere mensen met tinnen soldaatjes spelen.”

“Les fils à papa au boulot!” (rijkeluiszoontjes aan het werk!) weerklinkt het op 1 mei nabij de Bastille. Voor het eerst sinds mensenheugenis wordt op het Feest van de Arbeid weer met een zwarte vlag gewaaid – maar niet voor lang. Leden van de communistische ordedienst, met het lelietje-van-dalen in het knoopsgat en de boksbeugel in de vuist, zitten anarchistische studenten achterna. De 1 mei-optocht, georganiseerd door de communistische vakbond CGT ( Confédération Générale du Travail) moet waardig verlopen: niet de klassenstrijd, maar het afsluiten van cao’s staat centraal. De communistische mandarijnen aan de kop van de stoet geven de cadans aan.

“Hogere lonen!”

“Sociale zekerheid nu!”

’s Anderendaags schrijft een anonieme apparatsjik – de latere partijsecretaris Georges Marchais – het hoofdartikel van L’Humanité: “Aan de universiteiten zijn linksradicale groepjes (Marchais gebruikte als eerste het denigrerende woord groupuscules) aan het werk. (…) Deze pseudo-revolutionairen hebben nu ook de pretentie de arbeidersbeweging een lesje te geven. Je zou erom kunnen lachen, als het niet ging om rijkeluiszoontjes die een hautaine houding aannemen tegenover studenten uit het arbeidersmilieu en die later hun revolutionaire vlam op een zacht pitje zullen draaien om de onderneming van pa te gaan leiden en daar in de beste tradities van het kapitalisme de arbeiders uit te buiten.”

Nog vóór de meirevolte is begonnen, zijn de kiemen van de mislukking al aanwezig: het wantrouwen van de arbeidersbeweging tegen de rijkeluiszoontjes is het watermerk van mei ’68.

NACHT VAN DE BARRICADEN

Op 2 mei worden acht studenten van Nanterre, waaronder Cohn-Bendit, voor de universitaire tuchtraad gedaagd. De “beweging van 22 maart” reageert met een protestmeeting op de binnenplaats van de eerbiedwaardige Sorbonne, in het hart van het Parijse Quartier Latin. Als een blindeman trapt rector Roche in de valstrik: hij laat de poorten vergrendelen en doet een beroep op de politie, die vijfhonderd arrestaties verricht. Diezelfde avond nog beginnen de rellen op de boulevard Saint-Michel, waarbij de politie gebruikmaakt van traangas, waterkanonnen en de wapenstok.

Loze, maar hardnekkige geruchten (er zouden doden zijn gevallen, in de politiekazernes zouden demonstranten op beestachtige wijze zijn gefolterd) doen de woede oplaaien en het aantal enragés toenemen. Op 3 mei zijn het er drieduizend, op 6 mei is hun aantal verdubbeld, en op7 mei demonstreren meer dan vijftigduizend jongeren op de Champs Elysées. Rood-wit-blauwe tricolores worden afgerukt en met een even eenvoudige als ingenieuze handgreep gereduceerd tot rode vlaggen. Aan het graf van de Onbekende Soldaat, bij de Arc de Triomphe, probeert een schalkse “spontaneïst” al waterend de Eeuwige Vlam te doven, maar dat wordt hem door de politiek geschoolde kameraden van de trotskistische ordedienst verhinderd.

De communistische partij begint nattigheid te voelen en stuurt een van haar beroemdste zonen, de bejaarde schrijver Louis Aragon, naar het Quartier Latin om er met de studenten te praten. Hij wordt er begroet met de kreet “Lang leve vadertje Stalin”. Aragon moet onverrichterzake afdruipen.

Wereldnieuws wordt de Parijse revolte pas in de nacht van 10 mei, als de eerste barricaden worden opgeworpen. Plotseling herinnert iedereen zich het revolutionaire verleden van Parijs: 1789, 1830, 1848, 1871. Wie de zwartgeblakerde autowrakken wegdenkt, ziet een oude gravure voor zich, of een schilderij van Delacroix: mannen met baarden en snorren, geschaard achter een boven op de barricade staand personage, met fier geheven arm en tricolore.

De enragés van 1968 hebben meer gevoel voor revolutionaire romantiek dan verstand van stadsguerrilla: de barricaden hebben niet echt een strategische betekenis, de demonstranten worden er evenzeer door gehinderd als de oproerpolitie; nabij de Gare de Luxembourg verspert een barricade zelfs de toegang tot een doodlopende steeg. Maar het psychologisch effect is enorm.

De studenten bezetten opnieuw de Sorbonne, en Parijs heeft er naast de Eifeltoren en het Louvre een nieuwe attractie bij: het Alcázar van de revolutie. Zoals Amsterdam in 1966 en zoals later, in de zomer van 1975, Lissabon, wordt Parijs overspoeld door “politieke” toeristen, die zich komen vergapen aan het spektakel van “de revolutie”.

VLEESETENDE BLOEM

“Eén ding is zeker”, meldt Cees Nooteboom in de Volkskrant: “Revolutie maakt vrouwen mooier.” Op de binnenplaats van de Sorbonne hebben diverse politieke organisaties boekenstalletjes opgetimmerd, waar “Que faire?” van Lenin wordt verkocht – zowat het enige marxistische standaardwerk waar geen discussie over is. Het standbeeld van Pasteur is gedrapeerd met een rode vlag. Victor Hugo ziet eruit als een vogelverschrikker, met een Bretonse muts op zijn hoofd, een bezem onder zijn arm en een pispot in zijn hand. Iedere dag is er volksvergadering, en ’s avonds speelt er een orkestje op de trappen van de kapel.

Er hangt “een ongrijpbare tinteling” in de lucht (Nooteboom), die vertaald wordt in de graffiti op de muren.

Zoals:

“De verbeelding aan de macht”

“Verboden te verbieden – wet van 13 mei 1968”

“Wees realistisch: vraag het onmogelijke”

“Tel al je rancunes op en schaam je”

“De maatschappij is een vleesetende bloem”

“Niet meer dan veertig uur per week op de barricade!”

“Verkracht uw Alma Mater”

“Ik ben marxist – strekking Groucho”

“Ik zou iets willen zeggen, maar ik weet niet wat”

“De Gaulle: stront onder een generaalspet”

“Lopen kameraad: de oude wereld ligt achter je”

“Al tien dagen gelukkig zijn”

“Onder de straatkeien: het strand”

De communistische leiders zien het met lede ogen aan: na de “eerste nacht van de barricaden” geraakt ook de arbeidersbeweging in de ban van de oproerkraaiers. Op 13 mei demonstreren studenten en arbeiders gezamenlijk in Parijs en in een aantal provinciesteden zoals Marseille, Toulouse, Lyon en Nantes. Alleen al in Parijs wordt hun aantal op ruim een miljoen geschat.

13 mei – die datum is niet toevallig gekozen. Tien jaar geleden hebben de barricaden in Algiers Charles de Gaulle aan de macht gebracht.

“13 mei 1958 – 13 mei 1968: gelukkige verjaardag generaal!”

“Charles, des sous!”

“Adieu De Gaulle, adieu De Gaulle, adieu…”

Voor één dag is links zijn burenruzies vergeten. Oud-strijders van de Spaanse burgeroorlog verbroederen met langharige Vietnam-activisten, gestaalde kaders van de vakbond applaudisseren voor de jeugdige volgelingen van Mao.

“Pour les travailleurs iepiepiep!

Hoera!”

“Pour les étudiants iepiepiep!

Hoera!”

GA ELDERS SPELEN!

Generaal De Gaulle doet intussen nog steeds alsof zijn neus bloedt. De president wordt op staatsiebezoek verwacht in Roemenië, en een groot staatsman als hij kan zich toch niet voor het aanschijn van de hele wereld voor joker laten zetten door een stelletje nozems, dat kattenkwaad uithaalt in de Sorbonne. Ondanks de smeekbeden van zijn premier Georges Pompidou stapt De Gaulle in een Caravelle die hem naar Boekarest moet brengen.

De ironie van het lot wil dat precies in het bedrijf waar deze Caravelle is gebouwd, Sud-Aviation in Nantes, ’s anderendaags de eerste staking uitbreekt. De gebouwen worden bezet, de directeur in zijn bureau opgesloten (wat in die jaren nog zeer ongebruikelijk is) en de fabriekshekken dichtgesmeed.

Als een trage inktvlek verbreidt de staking zich over de kaart van Frankrijk. Drie dagen later hebben al negen miljoen arbeiders het werk neergelegd. De chaos is compleet: er rijdt geen trein en geen metro meer, er wordt geen post bezorgd en de benzinepompen staan droog. Het leger moet worden ingeschakeld om het huisvuil op te halen, dat in sommige straten van Parijs tot de eerste etage reikt, en om de doden te begraven: ook de grafdelvers staken. Huisvrouwen beginnen conservenblikjes te hamsteren, want je kan nooit weten, en aan de Zwitserse grens vormen zich lange files zoals tijdens de wintersportvakantie. Voor de loketten van de banken in Zürich, Genève en Lausanne staan welgestelde Fransen in de rij om een kluis te huren.

De studenten houden een mars vanuit het Quartier Latin naar het bolwerk van de communistische vakbeweging, de Renault-fabrieken in Boulogne-Billancourt, om de stakers te steunen. Ze komen niet verder dan het hek, waar ze door kaderleden van de CGT worden weggestuurd: “Het is hier geen fröbelschool. Ga elders spelen.”

Op dat moment is het elan van de meibeweging al gebroken. De top van de CGT – aanvankelijk door de gebeurtenissen verrast en door zijn eigen achterban overrompeld – heeft de situatie alweer aardig onder controle. Er zijn “haalbare eisen” geformuleerd, waarover in het diepste geheim wordt onderhandeld met de ondernemende staatssecretaris voor Sociale Zaken, Jacques Chirac: loonsverhoging, veertigurige werkweek, pensionering op zestig jaar. Dat soort dingen.

PNEUMATISCHE BOREN

Terwijl het festival van Cannes geboycot wordt door cineasten en L’Equipe zich angstig afvraagt of de Tour de France dit jaar wel zal kunnen worden gereden, gaat in het Quartier Latin het feest intussen vrolijk verder. Na de Sorbonne hebben de studenten nu ook het Théâtre de l’Odéon bezet, een ouderwetse bonbonnière met veel goudbrokaat en wijnrood pluche, waar vierentwintig uur per etmaal wordt gediscussieerd – over de opstand in Kronstadt, over de bestorming van het Winterpaleis en over de bestemming van achthonderd braadkippen die door een actiecomité in de buitenwijken van Parijs zijn opgehaald. Iedereen verkeert er in een soort roes. “Wij nemen het woord”, luidt het nieuwe adagium, “zoals onze voorouders de Bastille hebben ingenomen.”

Generaal De Gaulle keert voortijdig en slechtgemutst uit Roemenië terug. Hij heeft genoeg van al die “poppenkast” ( “La réforme oui, la chienlit non”) en vraagt de politieprefect van Parijs “er de bezem door te halen”: de Sorbonne en het Odéon moeten worden ontruimd. Maar de prefect wil daar niet aan. Bij zo’n operatie zouden ongetwijfeld doden vallen.

Op 24 mei richt de president zich via radio en tv tot de natie. Het theatrale “Françaises, Français”, waarmee hij zijn toespraken pleegt te beginnen, klinkt minder overtuigend dan anders, maar daarna volgt het bekende refrein: ik of de chaos. Premier Pompidou mag aanblijven, en er komt een referendum over “de participatie van de burger”.

De muurschriften in de Sorbonne geven onmiddellijk commentaar: “Hij heeft er drie weken over gedaan om in vijf minuten aan te kondigen dat hij in één maand ging doen wat hij in tien jaar niet voor elkaar heeft gekregen.” In het Quartier Latin wordt opnieuw een ware veldslag geleverd. De studenten hebben intussen het ongenode gezelschap gekregen van de “Katangezen”, commando’s van met fietskettingen en scheermesjes bewapende vechtjassen, die als huurling in het voormalige Belgisch-Kongo hun strepen hebben verdiend. De techniek van de barricadenkrijg wordt door hen verder verfijnd: met pneumatische boren worden in uiterst snel tempo straten opgebroken, met elektrische boomzagen worden op de boulevard Saint-Michel de platanen geveld. “Een stommiteit,” waarschuwt Le Monde, “een vandalenstreek die de boeren uit Normandië en de Languedoc nooit zullen vergeven.” Het beursgebouw gaat in de fik, politiebureaus worden belegerd – het land is stuurloos. Sociaal-democratische politici als Pierre Mendès France en François Mitterrand haasten zich om te zeggen dat ze bereid zijn de macht over te nemen – “als het volk dat vraagt”. Maar de communistische partij werpt zich aan de borst van de Vader des Vaderlands: Charles de Gaulle.

DE DONDERGOD ZEUS

Onder druk van de communisten komen de akkoorden van Grenelle tot stand (genoemd naar de rue de Grenelle, waar het ministerie van Sociale Zaken gehuisvest is): de werkgevers stemmen in met forse loonsverhogingen. Maar als de communistische vakbondsleider Georges Séguy de akkoorden in Boulogne-Billancourt voor de Renault-arbeiders gaat verdedigen, wordt hij door zijn eigen achterban uitgejouwd.

Frankrijk staat op de rand van een burgeroorlog, beseft De Gaulle. Hij brengt een blitzbezoek aan de opperbevelhebber van de Franse strijdkrachten in Duitsland, om zich van rugdekking te verzekeren. Twee dagen is hij spoorloos, maar op 30 mei duikt hij opnieuw op in Parijs om een toespraak voor de radio te houden – de televisie is immers ook al in staking.

Iedereen verwacht – of vreest – dat de president zijn zwanenzang komt zingen. “Maar zodra ik zijn woorden hoorde,” schrijft politieprefect Grimaud later in zijn memoires, “was ik gerustgesteld. Dit was niet meer de weifelende oude man, die ik een week eerder op de televisie had gezien, maar opnieuw Zeus zelf, de dondergod die ons, nietige schepselen, met zijn banbliksems om de oren sloeg.”

En inderdaad, De Gaulle trekt alle registers open. Hij roept het spookbeeld op van de dreigende burgeroorlog (wat iedereen gelooft, want in alle kranten hebben foto’s gestaan van pantservoertuigen die naar de hoofdstad oprukken). Hij vraagt de burgers actiecomités op te richten “ter verdediging van de republiek”, kondigt nieuwe verkiezingen aan en besluit zijn toespraak als vanouds met een ferm “Vive la France!”

Nog geen half uur later verzamelen honderdduizenden mensen bij de Arc de Triomphe om de president hun aanhankelijkheid te betonen.

“Renault aan het werk!”

“Mitterrand naar het Lido”

“Cohn-Bendit naar Dachau”

De politie verbroedert met het “andere Frankrijk”, het Frankrijk van de conciërges, de kruideniers, de oud-strijders van 14-18 die de slag bij Verdun nog hebben meegemaakt en die nu, rinkelend van de decoraties, over de Champs-Elysées strompelen, zij aan zij met de paracommando’s in hun luipaarduniformen. Generaal De Gaulle heeft zijn laatste grote veldslag gewonnen.

DE GROTE KATER

De strategie van De Gaulle was er in de eerste plaats op gericht de “gauchisten” te isoleren. Dat is hem aardig gelukt. Het vooruitzicht van nieuwe verkiezingen maakte een einde aan de – toch al broze – alliantie tussen de oproerige studenten en de linkse partijen. Zowel communisten als sociaal-democraten waren ervan overtuigd dat ze een klinkende stembusoverwinning zouden behalen en dus wilden ze nog maar één ding: de meirevolte zo snel mogelijk opdoeken.

De nadagen van mei ’68 zouden, zoals het einde van menige opstand, gekenmerkt worden door teleurstelling en verbitterde achterhoedegevechten. Begin juni zijn nog steeds negen miljoen arbeiders in staking, maar ze worden in de steek gelaten door hun eigen vakbeweging. “Je moet een staking durven beginnen, maar je moet ze ook kunnen beëindigen”, houdt Georges Séguy hen voor.

Op de voorpagina’s van de kranten hebben foto’s van de doodgeschoten Robert Kennedy intussen de steeds sensationeler wordende verhalen over de promiscuïteit in de Sorbonne verdrongen. Op6 juni slaagt de politie erin de Renaultfabrieken in Flins te ontruimen. Op 12 juni volgt een laatste “nacht van de barricaden” in het Quartier Latin. De Sorbonne biedt inmiddels een treurige aanblik: de lokalen worden niet meer schoongemaakt, het krioelt er van de ratten, en de ordedienst van de studenten raakt er steeds vaker slaags met heroïnedealers. Als op 16 juni de politie binnenvalt, wordt dat bijna als een opluchting ervaren.

Joli mai is voorbij. Ook in dat andere bolwerk, de Renaultfabrieken van Boulogne-Billancourt, wordt het Ancien Régime hersteld en gaan de arbeiders weer aan de slag. De buitenlandse toeristen, die hun vakantie al hadden afgezegd, reserveren alsnog een huisje in de Dordogne of een hotelkamer aan de Côte d’Azur. Op 30 juni zullen de “goede Fransen” (zoals De Gaulle ze noemt) zich in het stemhokje wreken op de angst die ze hebben doorstaan. Dat levert de rechtse partijen een gigantische verkiezingsoverwinning op: 360 van de 485 zetels in de nieuwe Assemblée. Frankrijk is weer Frankrijk, en Jan Jansen wint de Tour de France. Vóór Herman Vanspringel – maar dat is weer een ander verhaal.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content