Hubert van Humbeeck

Nederland voelt zich dus goed en de Nederlander maakt het uitstekend. Dat, tenminste, lijkt de onvermijdelijke conclusie na de parlementsverkiezingen van vorige week. Van links naar rechts, van onder tot boven: het is zeldzaam dat een coalitie door een zo groot deel van een land bijna wordt gesmeekt om de samenwerking alsjeblief voort te zetten.

De voormalige vakbondsleider Wim Kok en het gewezen kaderlid van de Koninklijke Shell – de multinational bij uitstel – Frits Bolkestein, vonden elkaar in een politiek samenspel dat zorgt voor stabiliteit. Hun samenwerking is ook als het ware de afspiegeling van het ondertussen ook bij ons beroemde akkoord van Wassenaar tussen de toenmalige regering en de Nederlandse werkgevers en werknemers, dat in 1983 de grondslag legde van het zogenaamde poldermodel. Dat akkoord zelf is dus inderdaad niet de verdienste van paars: het werd gesloten onder het premierschap van de christen-democraat Ruud Lubbers, die zijn partij sinds zijn vertrek in twee verkiezingen gehalveerd ziet.

Dat Nederlandse model wordt ook bij ons recent vaak geciteerd als een voorbeeld. De vergelijking is niet altijd rechtvaardig, en dat niet alleen terwille van de gasbel die Den Haag traditioneel veel geld opbrengt. Nederland is, afgezien daarvan, ook een behoorlijk homogeen land dat bestuurders voor veel minder hindernissen plaatst om hun werk fatsoenlijk te doen. Het is bekend: België ligt op een kruispunt van wegen, waar culturen en invloeden elkaar ontmoeten en met elkaar botsen. De historisch gegroeide, bijna laconieke verhouding tussen de Belg en zijn overheid staat in schril contrast met de afstandelijke zakelijkheid van boven de Maas. Maar betrokkenheid en emotie mogen een adequate reactie ook niet in de weg staan, als ze op haar plaats is. Als er iets mis is met de manier waarop de hoogste magistraat in Groningen functioneert, wordt die op het matje geroepen en bedankt voor zijn diensten.

Er is bij ons veel tijd, energie en geld gestopt in het zoeken van evenwichten en het proberen vinden van evenwichtige structuren en besturen. Dat proces is wellicht niet afgelopen. Er is in België niet één parlement, waar een coalitie moet worden gevormd, er zijn er vier – om het tot de voornaamste te beperken; in Brussel is er al maanden een probleem omdat er geen meerderheid meer is in de Nederlandse taalgroep van de Hoofdstedelijke Raad. De kiezers van die parlementen leggen daarbij bovendien van langsom meer eigen accenten en klemtonen. Er wordt soms smalend gedaan over de Belgische pacten- en compromissenpolitiek uit het recente verleden. Het is niet altijd terecht om daar met de wetenschap van vandaag zo’n oordeel over te vellen.

Om maar te zeggen dat paars niet noodzakelijk vanzelf het simpele antwoord is op de vragen die zich stellen. Toch is het een verarming om de mogelijkheid niet open te houden. In verschillende provinciale besturen en in een aantal steden en gemeenten werken roodblauwe coalities, zonder dat de betrokkenen om de haverklap met getrokken messen tegenover elkaar staan. Paars, zoals dat nu heet, was zeker in het roomse Vlaanderen lange tijd een jongensdroom van vrijzinnige intellectuelen van allerlei gezindte. Een idee die de toets van de realiteit nooit zou doorstaan. Iemand als Louis Tobback houdt het er bij, dat er daarin niets is veranderd.

Het punt is dat de Belgische situatie ook hier alweer complexer in elkaar steekt. Het is niet alleen dat er een links-liberale partij als D66 ontbreekt, om de brug te slaan tussen liberalen en socialisten. De vrees was, en is in een aantal kringen nog altijd, dat de machtige christelijke organisaties dat samengaan zodanig het leven zuur zouden maken dat er van echt besturen niet veel in huis zou komen. Zou, bijvoorbeeld, de christelijke vakbond ACV vandaag de dag nog veel zin hebben om zich in zo’n strijd te mengen? Sinds de oprichting van de eenheidsvakbond FNV in het begin van de jaren zeventig stelt het probleem zich in Nederland alvast niet meer. Daar hebben regering en patroons maar één gesprekspartner aan werknemerszijde, en geen drie levensbeschouwelijk georganiseerde bonden zoals in België.

De consequentie van de houding van een Louis Tobback is wel dat hij de christelijke partijen permanent aan het roer laat. Hij degradeert zijn eigen partij daarbij tot een soort aanhangsel, zonder dat hij de garantie heeft dat die nederige houding straks ook wordt gehonoreerd. Door niet alle deuren open te houden, beperkt hij de keuze die aan de kiezer wordt voorgesteld.

Alvast in Nederland is paars een project, waarbij inderdaad misschien natuurlijke tegenspelers op het veld elkaar goed in de gaten houden. Op basis van een stevig onderhandeld akkoord houden links en rechts elkaar in die combinatie alert; en dat moeten ze ook. Maar neem de Belg Karel Van Miert. Een uitstekend Europees commissaris, die zich als sociaal-democraat in de Unie over de spelregels van de zeer liberale vrije concurrentie bekommert. Zakelijk, maar zonder af te dingen op zijn overtuiging. Misschien dwingt hij precies daarom tot ver buiten Europa respect en waardering af.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content