‘VEEL LERAARS DENKEN NOG ZOALS 50 JAAR GELEDEN’

© TOM VERBRUGGEN

De leerkrachten zijn massaal tegen de hervorming van het secundair onderwijs, blijkt uit onderzoek van Knack. Dus moet minister Pascal Smet dringend de boer op om de zaak uit te leggen, vinden onderwijsexperts Dirk Van Damme, Georges Monard en Pedro De Bruyckere.

Nee, de onderwijsenquête van Knack heeft hun leven niet overhoop gegooid – daarvoor hebben ze in hun loopbaan al te veel rapporten over het onderwijs gezien. En dat er tegenwind zou opsteken, hadden ze ook voorzien. Maar precies daarom willen OESO-expert Dirk Van Damme, gewezen topambtenaar Georges Monard en pedagoog Pedro De Bruyckere reageren, aan de vooravond van de hervorming van het Vlaamse secundair onderwijs.

Monard en Van Damme stonden aan de wieg van de omwenteling. Monard, een oude rot in de ambtenarij en voormalig secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs, geldt als de vader van de hervorming. Van Damme trok ze als voormalig kabinetschef van onderwijsminister Frank Vandenbroucke (SP.A) op gang. De Bruyckere leidt toekomstige leerkrachten op, en zal de nieuwe principes dus in de praktijk moeten omzetten.

Wat heeft jullie het meest verrast bij de doorlichting van Knack?

Dirk Van Damme:De samenleving wordt steeds heterogener, en dat heeft impact op het onderwijs. Dat zoiets geen hoofdbekommernis is onder leerkrachten, is voor mij verrassend ge-noeg.

Georges Monard: De leerkrachten stellen zich defensief op, terwijl de samenleving en de arbeidsmarkt razendsnel evolueren. Maar ik kan die houding begrijpen. Beleidsmensen redeneren op macroniveau, leraars op microniveau. Ze willen weten wat een hervorming concreet inhoudt voor hun school, leerlingen en werk.

Pedro De Bruyckere: Leerkrachten krijgen vaak het verwijt dat ze behoudsgezind zijn. Toch blijkt uit onderzoek dat ze wel degelijk het geweer van schouder willen veranderen als het op de vertrouwde manieren niet lukt.

Vooral de administratieve beslommeringen zijn voor veel leerkrachten een bron van frustratie.

De Bruyckere:Een recent rapport van de Antwerp Management School toont aan dat planlast een veelkoppig monster is. Er heerst ook een soort hypercorrectie: de overheid en de in-spectie leggen de bureaucratische lat minder hoog dan wat de scholen van hun leerkrachten op dat vlak vragen.

Monard: De scholen voegen zelf een deel van de planlast toe. De samenleving vraagt voor alles verantwoording, en ook in het onderwijs neemt de juridisering toe. Als een school een leerling wil uitsluiten of een jaar wil laten overzitten, moet ze een onderbouwd dossier hebben. Anders wordt zo’n beslissing al gauw voor de rechtbank aangevochten.

Van Damme: De juridisering is inderdaad de voornaamste bron van de stijgende planlast. Ze sluipt binnen in wetgeving, rondzendbrieven en de uitvoering door de scholen. Tegelijk hoort planlast onvermijdelijk bij een groeiende professionaliteit. De tijd is voorbij dat het voor leraars volstond om de klas binnen te stappen, zich een uur met de leerlingen op te sluiten, en weer te vertrekken. De samenleving kijkt mee in de klas. Leerkrachten moeten een behoorlijk lesplan hebben. Beslissingen van klassenraden moeten goed gedocumenteerd zijn.

Leerkrachten worstelen ermee dat ouders hun beslissingen aanvechten. Ze plaatsen dat probleem in de top vijf.

Monard: Wat leerkrachten zeggen en hoe ze oordelen, wordt niet langer zomaar aanvaard. Daar zal het onderwijs mee moeten leren leven.

Van Damme: In dat debat kies ik de kant van de leerkrachten. Als overheid en ouders vertrouwen schenken aan leerkrachten als professionele opvoeders, moeten ze ook aanvaarden dat die een beter zicht hebben op de sturing die een leerling nodig heeft. Als ouders hun beslissingen aanvechten, heeft dat vaak te maken met een gebrek aan kennis en aan pedagogische kwaliteit in het gezin.

Je zou versteld staan van wat leerkrachten in een oudercontact allemaal moeten uitleggen en welke klachten en verwijten ze krijgen. Ik maak me echt zorgen over het pedagogische klimaat in veel gezinnen, die zelfs elementaire opvoedingstaken zoals voeding en hygiëne doorschuiven naar de school. In Vlaanderen valt dat doorgaans mee, maar in veel andere landen is het gezin als eerste opvoedingsmilieu aan het teloorgaan.

De Bruyckere: Het aantal beslissingen van scholen en leerkrachten dat door ouders voor de rechtbank gebracht worden, blijft beperkt. Het meest hoopgevend in de enquête is trouwens dat ouders nog altijd veel vertrouwen hebben in het onderwijs. Het geldt op de eerste plaats wel voor de school van de eigen kinderen. Het krijgt al snel een deuk als leraars iets beslissen wat ouders niet zint.

Voor ouders is de toename van anderstalige leerlingen of kinderen met een migratieachtergrond het grootste probleem in het Vlaamse onderwijs. Voor leerkrachten niet.

Monard:De beeldvorming van ouders over die toename is niet altijd realistisch. De verkleuring van de scholen in Vlaanderen is ongelijk gespreid. De situatie in Antwerpen, Gent of Genk kun je niet vergelijken met die in bijvoorbeeld Brugge.

Van Damme:Ons onderwijs wordt gekenmerkt door een sterk middenklassestreven. Er blijft een grote drang naar opwaartse sociale mobiliteit. Dat is goed, want die creëert welvaart. Maar die drang is ook vermengd met een streven naar culturele homogeniteit. Veel ouders willen een Vlaamse leeromgeving voor hun kinderen, en hebben het moeilijk met de toenemende culturele diversiteit, zeker in de steden. Dat uit zich ook in hun schoolkeuze.

De Bruyckere: De door de Turkse gemeenschap opgerichte Lucernacolleges zijn een soortgelijk fenomeen. Ook daar willen ouders dat hun kinderen hoger geschoold zijn en het beter zullen hebben. Tegelijk is er distinctiedrang, ze willen zich onderscheiden.

Van Damme: Ook de negatieve beeldvorming over technische en beroepsopleidingen vloeit voort uit een sociale declasseringsangst. Een bankbediende, bijvoorbeeld, met een relatief goed inkomen wil niet dat zijn kinderen zakken op de sociale ladder. Hij zet zich niet af tegen handenarbeid of technisch werk, maar is bang voor status- en welvaartsverlies.

Monard:In Vlaanderen verbinden veel mensen die angst gemakkelijk aan techniek en technische opleidingen. En omdat die opleidingen ook nog eens in aparte scholen voor technisch en beroepsonderwijs (tso en bso) worden aangeboden, vermijden ouders ze net. Ze zoeken liever status voor hun kinderen in het algemeen secundair onderwijs. Sterke technische richtingen moeten het daardoor in hun keuze zelfs afleggen tegen zwakkere aso-richtingen, ook al bieden die weinig uitzicht op werk of succesvolle hogere studies.

De Bruyckere: Tijdens lezingen in de afgelopen twee jaar kwamen ouders me zeggen dat hun kind niet meer meekon in het aso en dat ze het graag naar het tso of bso zouden sturen. Maar ze aarzelden omdat er veel allochtone leerlingen in die opleidingen zitten.

De hervorming van het secundair onderwijs moet helpen om het watervalsysteem – leerlingen beginnen in het aso en ‘zakken’ naar tso of bso – terug te dringen. Maar voor leerkrachten blijkt dat niet meteen een grote zorg.

Van Damme:Pedagogisch en onderwijskundig is dat heel zorgwekkend. Leerkrachten willen sterke en minder sterke leerlingen blijven selecteren. Kijk naar de rel van vorig jaar, toen minister Smet suggereerde om B-attesten af te schaffen. Dat raakte aan de kern van wat leraars denken dat ze in een klas moeten doen. Ze zitten vast in een achterhaald selectieparadigma.

De Bruyckere: In de lerarenopleiding wordt dat paradigma nochtans niet meegegeven aan de studenten. Die denken ook niet zo over hun toekomstige beroep.

Van Damme: Dat kan zijn, maar als je leraars vraagt wat de functie van toetsen en proeven is, krijg je steevast als antwoord: de goede en de slechte leerlingen scheiden. Een evaluatie als pedagogisch instrument om leerlingen in de best mogelijke richting te begeleiden, is volledig afwezig.

De Bruyckere:Dat laatste spreek ik niet tegen, maar op het einde van het schooljaar steken leerkrachten toch ook heel veel tijd in deliberatiegesprekken over wat het beste is voor hun leerlingen.

Monard:Evaluaties moeten leerlingen een beeld geven van waar ze staan en hoe ze kunnen groeien. Nu dienen ze hoofdzakelijk om de bokken van de schapen te scheiden, en om vervolgens zwakkere leerlingen naar tso of bso te sturen en sterkere leerlingen naar aso. Zo krijgen technische scholen een slechte reputatie, met een geleidelijke teloorgang van veel technische richtingen tot gevolg. Dat is rampzalig in een technologische samenleving. Dat hebben intussen ook de Vlaamse werkgevers goed begrepen.

Van Damme:Een negatief resultaat wordt te gemakkelijk aan de begaafdheid van de leerling toegeschreven en niet aan de kwaliteit van het onderwijsproces en de deskundigheid van de leraar. Met iets meer efficiëntie en professionaliteit kunnen veel meer leerlingen tot een hoger niveau van kennis en vaardigheden worden gebracht.

De professionaliteit in het onderwijs is trager geëvolueerd dan bijvoorbeeld bij artsen. Veel leerkrachten hebben nog een mentaal beeld over onderwijs en samenleving uit de jaren vijftig en zestig. Toen volstond het om de 10 à 20 procent beste leerlingen te selecteren voor leidinggevende functies in de samenleving. De rest werd opgeleid om arbeider of bediende te worden. Maar intussen is de samenleving drastisch veranderd. Er is een mondiale concurrentie om talenten en innovatie. Door nog altijd op de oude manier te selecteren, laten wij veel talent verloren gaan.

Monard:Ik koester het statistisch jaarboek van het onderwijs uit 1961. Toen zat 34 procent van de 17-jarigen in het secundair onderwijs. Nu is dat vrijwel 100 procent. Maar dan is onderwijs natuurlijk ook een heel andere en reusachtige opgave.

Leerkrachten lijken het probleem niet te zien: volgens hen gaat er niet te veel aandacht naar sterke leerlingen en niet te weinig naar minder sterke.

De Bruyckere:In de enquête miste ik een derde vraag: of er niet te weinig aandacht is voor sterke leerlingen. Het antwoord zou haast zeker ja geweest zijn.

Monard:Aandacht voor sterke en aandacht voor zwakkere leerlingen sluiten elkaar niet uit. Maar in de praktijk richt ons onderwijs zich voornamelijk op de gemiddelde leerling. De verschillen tussen leerlingen nemen toe, maar de vraag hoe leerkrachten daar in de klas rekening mee kunnen houden, is nauwelijks aan de orde. Ook niet in de lerarenopleiding.

Van Damme:Voor mij is dát de grootste pedagogische uitdaging. Ik ben altijd een pleitbezorger van het gelijkekansenonderwijs geweest. Jammer genoeg is dat voor leerkrachten omgezet in een opdracht om zich vooral te richten op de middengroep. Maar dat is de slechtst mogelijke vertaling van gelijkekansenonderwijs, omdat nivellering dan een risico wordt. Ik verwijt dat aan pedagogische begeleiders, inspecteurs en lerarenopleiders.

Is mikken op de middenmoot niet ingegeven door gemakzucht?

Van Damme: Differentiëren door de sterkere leerlingen extra te stimuleren en de zwakkere leerlingen bij te halen, vergt veel competentie van leerkrachten.

De Bruyckere: Ik zou het woord gemakzucht niet willen gebruiken. Ik wil evenmin meedoen in het koor over een dalende kwaliteit van leerkrachten. Het is bekend dat de instroom van studenten in de lerarenopleiding veranderd is. In een aantal gevallen leidt dat tot leerkrachten met een minder sterk profiel, die in de klas vlugger naar het midden schuiven. In de lerarenopleiding is er te weinig aandacht voor differen- tiatie. Je kunt van beginnende leerkrachten niet verwachten dat ze het onmiddellijk in de vingers hebben. Leraars zijn zeker niet tegen differentiatie binnen de klas. Alleen is het aartsmoeilijk.

Leerkrachten en ouders vinden het onderwijs in Vlaanderen nog altijd beter dan in de buurlanden. Om de kwaliteit te meten, willen ze ook meer naar de leerwinst van leerlingen kijken, en is de helft niet tegen centrale examens.

Van Damme: Leerwinst is de heilige graal van de kwaliteitsdiscussie. Alleen is het bijzonder moeilijk om dat vast te leggen. Daardoor is het een alibi-argument geworden: zolang we de leerwinst niet kunnen meten, kijken we ook niet naar andere objectieve kwaliteitsgegevens.

Monard: Als we de kwaliteit alleen zouden meten aan de hand van centrale examens, dan geeft dat een vertekend beeld met een ruwe ranking. Die beloont scholen die alleen de betere leerlingen aantrekken en ze bestraft scholen die zware inspanningen leveren voor de moeilijkste leerlingen. Hetzelfde geldt voor het voorstel van de Leuvense rector Rik Torfs dat secundaire scholen de slaagcijfers van hun leerlingen aan de universiteiten moeten bekendmaken.

De Bruyckere: Ik ben ook tegen. De ervaringen in Nederland met centrale examens zijn ook niet van aard om die weg op te gaan. Studieprogramma’s worden er versmald tot de vakken van de proeven, het indijken van examenfraude kost veel geld enzovoort. Dat is het volgens mij allemaal niet waard.

Van Damme: Ouders laten zich nu vaak leiden door de reputatie van een school, ook al stemt die niet meer overeen met de werkelijkheid. Een goede school zonder goede naam heeft daardoor een onverantwoord groot competitienadeel. Ik steun het voorstel van Torfs, maar ik wil niet alleen naar de doorstroming in het hoger onderwijs kijken. Een diploma secundair onderwijs is zo belangrijk om de stap naar het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt te zetten, dat het noodzakelijk is om de grote verschillen tussen scholen te verminderen. Aan de staart van het scholenpeloton worden nu diploma’s uitgereikt die niet eens in de buurt van het gemiddelde komen.

De discussies over de hervorming van het secundair onderwijs hebben ruim vijf jaar geduurd. Toch geven de meeste ouders en leerkrachten aan dat ze niet goed weten wat er verandert. Acht op de tien leraars en twee derden van de ouders geven aan dat ze de hervorming niet steunen.

Monard: Het onderwijsveld is verdeeld. De enquête geeft aan dat zowat de helft van de leraars en ouders openstaan voor een hervorming, maar ze zijn voorzichtig. Er is nog nooit een onderwijshervorming op papier gezet die van meet af aan door een grote meerderheid werd gesteund. Daar hebben de beleidsmakers een fout gemaakt. Er is te weinig uitleg gegeven en er zijn te weinig debatten met het onderwijsveld geweest.

De Bruyckere: Uit de antwoorden van de leerkrachten spreekt vooral het gevoel dat ze er niet bij betrokken waren. Ze ervaren het als een ver-van-mijn-bedshow. Dan is het niet onlogisch dat ze het even niet meer weten.

Van Damme: De proeftuinscholen die onder de vorige minister van Onderwijs werden opgestart, hebben met succes de principes van de hervorming uitgetest. De meeste leerkrachten in die scholen hebben er enthousiast aan deelgenomen. Helaas is er geen strategie geweest om die positieve experimenten te vertalen voor het hele secundair onderwijs.

In de aanloop naar de verkiezingen in 2014 gaat minister Smet zijn laatste schooljaar in. Hoe heeft hij het tot nu toe gedaan?

Van Damme: Gezien mijn huidige opdracht in Parijs en als kabinetschef van de vorige minister van Onderwijs pas ik liever voor deze vraag.

Monard: Smet heeft het probleem van een gemiddelde leerling die een mondeling examen aflegt na een schitterende leerling. Hij kent de stof en doet het behoorlijk, maar wordt strenger gequoteerd dan zijn voorganger. Bovendien heeft hij amper geld.

De Bruyckere: Snel na zijn aantreden op Onderwijs heeft hij de mentoren-uren voor de begeleiding van jonge leraars afgeschaft. Dat heeft veel kwaad bloed gezet en veel mensen doen afhaken die de minister nodig heeft voor de hervorming van het secundair onderwijs.

Monard: In dat dossier had hij vroeger het voortouw moeten nemen. Een minister van Onderwijs en zijn medewerkers moeten proberen om minstens één dag per week in de scholen te zijn. De minister moet zichzelf verplichten om te debatteren. Niet alleen om zijn beleid uit te leggen, maar ook het erdoor te laten beïnvloeden. Het is moeilijk om met 120.000 leerkrachten in dialoog te gaan, maar minister Smet mag zeker een tandje bijsteken.

DOOR PATRICK MARTENS EN JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S TOM VERBRUGGEN

‘Er is nog nooit een onderwijshervorming op papier gezet die van meet af aan door een grote meerderheid werd gesteund.

‘Veel leerkrach-ten ervaren de hervorming als een ver-van-mijn-bed-show. Dan is het niet onlogisch dat ze het even niet meer weten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content