Marnix Verplancke

De Victoriaanse burgerij was minder preuts dan algemeen wordt aangenomen, beweert Peter Gay in ‘De eeuw van Schnitzler’.

Peter Gay, De eeuw van Schnitzler, De Bezige Bij, Amsterdam, 416 blz., euro 29,50

‘De bourgeoisie heeft gedurende haar heerschappij van nauwelijks honderd jaar indrukwekkender en uitgebreider productieve krachten gecreëerd dan alle voorafgaande generaties tezamen… Ze heeft enorme steden geschapen, ze heeft de stadsbevolking in vergelijking met die van het platteland geweldig doen toenemen en heeft aldus een aanzienlijk deel van de bevolking gered van de achterlijkheid van het plattelandsleven.’ Wie in deze burgerlof de hand van Andrew Carnegie of John Rockefeller meent te herkennen, moet er zijn klassieken maar eens op naslaan, want niemand minder dan Karl Marx en Friedrich Engels schreven dit in hun Communistisch Manifest.

Niet écht verwonderlijk natuurlijk, aangezien deze twee heren een strak deterministische kijk hadden op de geschiedenis en dat de glorietijd van het proletariaat er pas kon komen nadat het stadium van de hegemonie van de bourgeoisie doorlopen was. Of om het met hun eigen woorden te zeggen: ‘Historisch gezien heeft de bourgeoisie een hoogst revolutionaire rol gespeeld.’

Marx en Engels schreven dit in 1848 en liepen daarmee wel heel ver vooruit op de feiten natuurlijk, want midden 19e eeuw zou het tijdperk van de burger pas goed en wel beginnen. Voorbij was het dus zeker nog niet. In zijn nieuwste boek, De eeuw van Schnitzler, stelt Peter Gay dat de glorietijd van de bourgeoisie zo tussen 1815 en 1914 viel, tussen het einde van Napoleon en het begin van de Eerste Wereldoorlog dus. Gay is wat dit onderwerp betreft niet aan zijn proefstuk toe. Tussen ’84 en ’98 schreef hij het vijfdelige The Bourgeois Experience: Victoria to Freud, wat algemeen als het basiswerk over de 19e-eeuwse burgerij wordt beschouwd. Dat hij het nodig achtte toch nog iets toe te voegen aan zijn magnum opus komt doordat hij een paar lacunes ontdekte. Over de Victoriaanse visie op arbeid en religie bijvoorbeeld was hij toch een beetje vlug heen gegaan. Maar dit betekent niet dat dit boek louter een addendum bij The Bourgeois Experience zou zijn, daarvoor staat het te veel op zich en geeft het een te volledig beeld van denken en doen van de 19e-eeuwse burger.

Als gids doorheen deze tijd gebruikt Gay Arthur Schnitzler, de Weense arts en toneelschrijver die enerzijds een mooi burgerlijk leven leidde, maar er anderzijds voor zijn tijd ook bijzonder vooruitstrevende gedachten op na hield, zeker wat de seksuele moraal betreft. De meeste van zijn stukken werden bij verschijnen als immoreel van de hand gewezen door de Oostenrijkse goegemeente.

De sleutelscène waarop Gay zich concentreert, is een ruzie tussen Arthur en zijn vader. De man is de kamer van zijn zoon binnengedrongen, heeft er zijn dagboek zien liggen, is het beginnen te lezen en is op een paar seksueel expliciete fantasieën gestuit. We hebben hier te maken met een aantal voor de tijd frappante betekenisgeladen zaken, aldus Gay, zoals de privékamer, het dagboek en de seksuele fantasieën. Sommige kwamen in de 19e eeuw voor het eerst voor, andere waren er altijd geweest, maar kregen toen een bijzondere inhoud.

Als kenner van zaken begint Gay met een paar waarschuwende woorden. Dé bourgeoisie is een fictie, zo zegt hij. Zowel de lokale dokter, de kleine winkelier als de fabriekseigenaar behoorden ertoe, en er waren wellicht meer zaken die hen verdeelden dan verenigden. Er waren dus meerdere bourgeoisieën, maar als er iets was wat hen verenigde, was het wel hun besef bij de middenklasse te behoren en daar fier op te zijn, zoals Alfred Krupp, de wapenleverancier van het Duitse Rijk, het stelde toen men hem aanbood om tot de adel toe te treden: ‘Nee bedankt, liever de eerste onder de industriëlen dan de laatste onder de ridders.’

SEKS

Een van de grote clichés over de Victoriaanse tijd is dat seks er enerzijds onbespreekbaar was en dat er binnen het huwelijk vooral frustratie in plaats van genot bestond, terwijl de burgerman anderzijds zijn lol niet op kon bij de prostituee om de hoek. Gay vecht dit beeld aan en nuanceert behoorlijk. Wie verspreidde deze geruchten, zo vraagt hij zich bijvoorbeeld af, en dat blijken dan vooral rabiate burgervreters geweest te zijn. Bovendien baseerden ze zich bij hun uitspraken op de ‘wetenschappelijke’ werken van William Acton, Newell Martin en Richard Krafft-Ebing, stuk voor stuk mannetjesputters die geen goed woord overhadden voor de vrouwelijke seksualiteit.

Zelfs Sigmund Freud gaf een verkeerd beeld van het seksuele leven binnen het doorsnee burgergezin, omdat hij vanuit een paar ziektegevallen extrapoleerde naar de hele maatschappij toe. Het was niet omdat Dora er slecht aan toe was dat alle Weense vrouwen opeens te kampen hadden met rondzwalpende baarmoeders.

Tegenover deze overdrijvingen en onwaarheden brengt Peter Gay een legertje onweerlegbare feiten in stelling. In de 19e eeuw werden voorbehoedmiddelen voor het eerst op grote schaal gebruikt. Het rubberen condoom werd rond het midden van die eeuw uitgevonden en bleek onmiddellijk een succes, ook binnen het gezin. Voor het eerst verschenen er ook zelfhulpboeken over seks. Hoe niet zwanger worden, was daarin de grootste zorg, want grote gezinnen hoorden niet voor een gegoed burger. Die boeken vallen vooral op door hun expliciete behandeling van de materie. Die befaamde Victoriaanse preutsheid was dus duidelijk meer pose en projectie dan realiteit. Neem bij het slapen gaan altijd een propere servet mee, zo luidde bijvoorbeeld het advies. Bij terugtrekking – zoals coitus interruptus gemeenzaam genoemd werd – besmeur je dan de lakens niet.

Wat Peter Gay hier dus doet, is de 19e-eeuwse bourgeoisie rehabiliteren, door ons met de neus op de feiten te drukken: we kijken zo graag neer op die tijd en klasse omdat we onszelf daar beter bij voelen. Kijk eens wat voor een gefrustreerde droogkloten die burgers toch waren en hoe dynamisch en natuurlijk wij daarentegen zijn. Enige nuancering is zeker op zijn plaats. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar hoe men een eeuw geleden met vernieuwende kunst omsprong. Het traditionele beeld van de Victoriaan is dit van de filistijn die een paar lederen banden in de boekenkast heeft staan waarvan de pagina’s nooit losgesneden zijn en die aan de muur een mooi natuurgezichtje heeft hangen.

Voor de grote massa wás dat natuurlijk ook zo, maar het waren de uitzonderingen die in feite de eeuw hebben gemaakt tot wat ze was. De grote muziektempels, genre het Amsterdamse concertgebouw, zijn er gekomen doordat een aantal industriëlen er het geld voor op tafel legden en zich ertoe verbonden de lonen van de muzikanten te betalen. Openbare concerten waren iets nieuws. De adel nodigde de muzikanten bij zich thuis uit. Tussen 1830 en 1860 schoten de grote virtuozen uit de grond: Niccoló Paganini, Franz Liszt en Jenny Lind. Of de schilderkunst: wie waren de mecenassen van de impressionisten? De burgers natuurlijk, en niet de adel die zich op veilige afstand van die nieuwlichters hield. Enerzijds waren er de kleine burgers, zoals een dokter Gachet of père Tanguy, die op hun dooie eentje verzamelingen aanlegden die nu onbetaalbaar zijn, maar anderzijds waren er ook de grote industriëlen die er niet voor terugschrokken beurzen te schenken aan kunstenaars wier werk ze bewonderden.

DAGBOEK

Wellicht de grootste vernieuwing waar de bourgeois verantwoordelijk voor was, is de opkomst van het individu, en dat brengt ons natuurlijk terug bij Schnitzler en zijn dagboek. Niet alleen had hij zo’n ding en hield hij het ook bij, dat deden ook zowat al zijn tijdgenoten. Iedereen dacht dat hij iets op te schrijven had. Bovendien had de jonge schrijver een kamer die zijn vader kon doorsnuisteren, wat een eeuw eerder gewoon ondenkbaar zou zijn geweest. Een eigen kamer wijst op privacy en dat is een uitvinding van de Victoriaan.

Neem nu zoiets als het postgeheim, dat brieven gesloten moeten blijven, dat werd in Frankrijk ingevoerd samen met de revolutie. In Engeland zou het pas een halve eeuw later volgen. Nog een paar decennia later zou dan het stemhokje zijn opwachting maken. Voor het eerst kon iemand zijn stem uitbrengen zonder dat iedereen zag voor wie. En misschien wel het belangrijkste van allemaal: begin 20e eeuw ontstond de psychoanalyse, de patiënt die in zichzelf ging graven. Freud: ‘De analyse stelt zich niet ten doel om pathologische reacties onmogelijk te maken, maar om de patiënt de vrijheid te geven voor het een of het ander te kiezen.’ Het tijdperk waarvan altijd aangenomen werd dat het niet veel méér had voortgebracht dan roast beef en kidney pudding blijkt dus ook de moderne mens op zijn rekening te kunnen schrijven.

Ook al zegt Peter Gay meer dan eens dat hij geen apologeet van de Victoriaanse waarden wil zijn, toch gaat hij soms bijzonder kort door de bocht om zijn gelijk te halen. Schnitzler bleek bijvoorbeeld een bijzonder seksueel bedreven man te zijn, die zijn orgasmes bijhield in een boekje. Nu klopt dit beeld niet echt met dat van de modale Victoriaan, die gematigdheid predikte en die ook in de praktijk bracht. Gay vindt het dus nodig een verklaring uit de mouw te schudden voor Schnitzlers prestatiedrang en hij komt voor de dag met een verdoken homoseksualiteit waartegen de schrijver zich zou verzetten. Niet dat er ergens een bewijs of een verwijzing zou zijn, aldus Gay, maar precies daarom: de afwezigheid van enige verwijzing duidt er juist op dat hij een verdoken homo was. Dit is te veel psychoanalytisch getover om geloofwaardig te zijn.

Een soortgelijke wending treffen we aan op het einde van het boek, waarin de lof gezongen wordt over het relatief geringe aantal doden die er door opstanden en oorlogen gevallen zijn gedurende de 19e eeuw. Er zijn misschien een paar duizend Parijse Communards over de kling gejaagd, maar vergelijk dat maar eens met de Eerste Wereldoorlog, zo stelt Gay, hoeveel miljoenen doden zijn er toen niet gevallen? De mogelijkheid dat hij zijn gouden eeuw van de bourgeoisie misschien vier jaar te vroeg laat eindigen en dat de Grote Oorlog er juist de culminatie van is geweest, komt blijkbaar niet bij hem op.

Marnix Verplancke

We kijken zo graag neer op die tijd en klasse omdat we onszelf daar beter bij voelen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content