Unicef spant zich in om het fenomeen ‘kindsoldaten’ te bestrijden. Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans steunt die strijd.

Parida realiseerde zich hoe diep de oorlog zich in zijn maatschappij genesteld had toen hij na de omhaling in een van de schaarse niet-vernielde kerken stukjes kogel in de schaal vond. ‘De mensen gebruiken kogels als betaalmiddel’, zegt hij. ‘Als ze honger hebben, moeten ze hun geweer soms aan de vijand verkopen. De kinderen vinden het leger de normaalste zaak van de wereld _ geweertjes zijn het voornaamste speelgoed. Daarom worden ze ook gemakkelijk soldaat.’

In Sudan woedt geen klassieke oorlog. Wat bijna een halve eeuw geleden begon als een strijd tussen de islamitische regering en het christelijke zuiden, werd aan het begin van de jaren tachtig, na een vredesperiode van tien jaar, een gevecht om lokale macht en om de toegang tot natuurlijke hulpbronnen als water en olie. De harde kern van de belangrijkste rebellenbeweging, het Sudanese People’s Liberation Army (SPLA), zou uit een twintigduizendtal ervaren soldaten bestaan, die verplaatst worden naargelang van het verschuiven van de fronten _ even wispelturig als de meanders van de Nijl en de andere grote rivieren in het enorme land.

DERTIENDUIZEND KINDSOLDATEN

Maar het hele SPLA-leger zou meer dan honderdduizend mensen tellen. ‘Wij zijn een echt volksleger’, snoeft commandant Pieng Deng in het garnizoenstadje Rumbek. ‘Veel soldaten gaan ’s avonds gewoon naar huis, naar hun familie.’ Voor veel mensen is de oorlog iets van vijf dagen vechten per jaar, als de confrontatielijnen door hun regio lopen. Toch heeft de eindeloze strijd het economische leven in grote delen van Sudan totaal ontwricht.

Het SPLA telt naar schatting dertienduizend kindsoldaten in zijn rangen, maar wil van hen af _ de cijfers aan regeringskant zijn minder duidelijk. ‘Het zijn slechte soldaten’, beweert commandant Deng. ‘Kinderen kunnen niet afzien, geen zware lasten dragen. Je kunt hen alleen in een loopgracht leggen en laten schieten. Daarom werken wij aan een demobilisatie van kindsoldaten. De kinderen moeten naar huis en naar school. Ze moeten dan wel hun geweer afgeven.’ Er kan worden aangenomen dat de opvallende aanwezigheid in de regio van Unicef, de kinderorganisatie van de Verenigde Naties (VN), sterk heeft bijgedragen tot de inspanningen van de SPLA om zijn jonge soldaten te ontwapenen. De regering van Sudan volgt, zij het schoorvoetend.

Ondanks Dengs oordeel over hun kwaliteiten, zijn kindsoldaten gegeerd in milities: ze zijn manipuleerbaar en weten niet goed wat angst en gevaar zijn. Veel rebellenbewegingen zijn zich ondertussen bewust van het nut van kindsoldaten om hun goede wil aan de internationale gemeenschap te bewijzen, en organiseren op vraag van Unicef graag een demobilisatieceremonie. Een Congolese rebel liet ooit vijftig kindsoldaten optrommelen om plechtig aan Unicef over te dragen, in de wetenschap dat zijn vechtertjes binnen de week weer bij hun eenheid zouden aansluiten. Als er voor de gelegenheid al geen ‘gewone’ kinderen in een uniform werden gestoken om als kindsoldaat te worden ‘verkocht’.

De vraag dringt zich onvermijdelijk op of aandacht voor het demobiliseren van kindsoldaten in een land als Sudan geen uiting is van de westerse cultuur die haar waarden aan een nomadisch land wil opleggen. De Sudanese oorlog, hoewel die nu vooral om de toegang tot oliebronnen draait, sleept elementen uit het verleden met zich mee. Momenteel woedt hij volop in het oliegebied rond het stadje Raga in de provincie Bahr El Ghazal. Daar is onder meer een Arabische militie actief, de muraheleen, gevreesd omdat ze te paard raids uitvoert om wapentransporten van regeringstroepen te beschermen, maar ook omdat ze sinds jaar en dag veediefstal en slavenhandel cultiveert.

Nogal wat gezinnen van de Dinka-stam, die de meerderheid van de SPLA vormt, werden bewapend om zich tegen die ‘paardenmensen’ te verzetten. Veel jongens kregen zo een geweer in handen, want zij moeten het vee hoeden. In het uiterste zuiden van Sudan leven stammen als de Toposa, verwant aan de Keniaanse Masai, waar onder de tienerjongens een echte krijgerscultuur heerst. ‘Dat is allemaal misschien wel half waar’, reageert Andrew Mawson van Unicef Sudan. ‘Maar het is geen argument om te stellen dat kinderen gerekruteerd kunnen worden voor reguliere legers, waaruit ze, eens ze hebben getekend, meestal niet weg kunnen tenzij ze worden gedemobiliseerd. Een commandant moet een kind dat in het leger wil, afwijzen. Alle internationale regels verbieden dat kinderen soldaat worden.’

EEN SCHADUWRIJKE ACACIABOOM

Slechts een vijfde van de Sudanese kinderen volgt les aan een lagere school. Educatie is in Sudan dan ook een topprioriteit van Unicef. Veel kinderen zijn echter van hun familie ‘losgekoppeld’ geraakt of hebben hun ouders in de oorlog verloren. Als ze willen overleven, lijken sommigen geen andere keuze te hebben dan in het leger te gaan. Daar krijgen ze elke dag een maaltijd, en zijn ze in zekere mate beschermd.

Unicef beschikt niet over cijfers om te antwoorden op de vraag of Sudanese kinderen misschien méér overlevingskansen in het leger hebben dan in de civiele gemeenschap met zijn hoge kindersterfte. ‘Daar gaat het ook niet om’, reageert Martin Dawes van Unicef Kenia, dat vanuit het Noord-Keniaanse stadje Lokkichoggio de hulp in Zuid-Sudan coördineert. ‘Het gaat erom dat we absoluut omstandigheden moeten creëren waarin het voor kinderen beter is niet in het leger te gaan. Daarom voorzien we in scholen, waterpompen, voedselhulp. We moeten kinderen leren dat oorlog geen normale levenswijze is.’

Lokkichoggio is ongetwijfeld uniek in de wereld. In 1989 was het nog een dorpje van niets, tot de Operation Lifeline Sudan (OLS) zich er kwam vestigen: een VN-initiatief om iets aan de honger in Zuid-Sudan te doen, dat startte als een actie van zes weken maar tot een miljarden dollars verslindende humanitaire operatie uitgroeide, die veel buitenlanders goed betaalde jobs verschaft. In Somalië probeerde de internationale gemeenschap het met operatie Restore Hope, die steunde op een sterke militaire aanwezigheid en het opleggen van vrede, maar die jammerlijk faalde.

Over de kwestie of de OLS wel een succes is, verschillen de meningen. De operatie heeft zeker mensenlevens gered. Toch zijn er in de Sudanese oorlog naar schatting al twee miljoen mensen gestorven, en er zijn geen tekenen die wijzen op vrede. De enige wagens die in Zuid-Soedan rijden, zijn van hulporganisaties. Die organisaties huren ter plekke de beste mensen in, waardoor die niet meer voor de plaatselijke administraties beschikbaar zijn. De autoriteiten heffen belastingen op de activiteiten van hulporganisaties, meestal hun enige bron van inkomsten, zodat bijvoorbeeld de humanitaire tak van de Europese Commissie (ECHO) niet meer in Zuid-Sudan wil werken.

De oorlog verdween wel uit de aandacht. Dat deed een Sudanese hulpverlener vurig hopen dat de Amerikanen niet alleen Afghanistan, maar ook Sudan zouden bombarderen als represaille voor de aanslagen van 11 september, want per slot van rekening verbleef superterrorist Osama Bin Laden lange tijd in Sudan. Zo zou de aanslepende Sudanese burgeroorlog weer (eventjes) op de internationale agenda belanden.

Ondanks de (relatieve) high tech van Lokkichoggio _ het grote en goed uitgeruste hulpverlenerspark, het prachtige ziekenhuis van het Rode Kruis, de vele dure terreinwagens, de luchthaven die tot de op twee na grootste van Kenia uitgroeide _ vielen de inspanningen tegen om het leven van gedemobiliseerde kindsoldaten in het Sudanese dorp Malualkon te verbeteren: een zeil waaronder kinderen les kregen, wat borden en schriften, een waterpomp.

‘Dat is een bewuste politiek’, pareert Unicef-man Dawes de kritiek. ‘We zitten hier vlakbij een actieve frontlinie en we willen geen hoeveelheid middelen neerplanten waarmee we plunderaars aantrekken. We investeren niet in de eerste plaats in materiaal: de scholieren kunnen evengoed les krijgen onder een schaduwrijke acaciaboom als in een dure klas. We investeren in een concept, in het inzicht dat kinderen recht op onderwijs hebben.’

EEN TANK IN DE MODDER

Uit alles blijkt dat Malualkon inderdaad dicht bij het front ligt. Handelaars die met kippen naar de markt moeten, hebben een kalasjnikov onderaan de buis van hun fiets gebonden. Een oude Russische tank is uit een modderpoel getrokken _ het regenseizoen nadert zijn einde. Het dorp wemelt van de reusachtige maraboes, gepatenteerde kadavereters, die net met nestelen begonnen zijn. Naast de landingsbaan staat een SPLA-commandant afgunstig naar de uit 1946 daterende Dakota van de OLS te kijken, waaruit hulpgoederen geladen worden. ‘Met het geld dat jullie verkwisten, zou ik zes tanks kunnen kopen en de oorlog winnen’, sneert hij naar de mensen van Unicef.

Toch zijn er ook goede bedoelingen. Regiogouverneur Victor Anei komt regelmatig naar de klassen, weliswaar met een lijfwacht, om enkele uurtjes Engelse les te geven. Ook officieren geven soms les, tot ergernis van Unicef, want zo worden het leger en de civiele maatschappij weer eens voor de kinderen vermengd. ‘Tot voor kort was de situatie moeilijk, met de paardenmensen’, zegt de gouverneur in zijn kantoor waaruit de geur van vee dampt. ‘Maar we hebben hen ver weggedreven. Daarom kunnen we de kinderen nu, met de hulp van Unicef, naar huis en naar school sturen.’ Dat de paardenmensen ver weg zijn, zou echter meer met de regen te maken hebben dan met de weerstand van de SPLA. De krijgskansen keren, nu de Sudanese regering met oliewinning begonnen is en de winst onder meer in Russische aanvalshelikopters pompt.

Maar voorlopig is het rustig in Malualkon. Er wordt ijverig les gegeven, onder een zeil, in een hut, gewoon onder een grote boom. Her en der zijn diepe putten gegraven, om in te schuilen als er gebombardeerd wordt. Geen enkele scholier weet België liggen, hoewel er een wereldbol in de hut van de hoofdonderwijzer staat, als decoratie. Zo had staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans (Agalev) meteen een lesje voor de kinderen. ‘België is een klein land in Europa, waar veel mensen bezorgd zijn over de toestand in Sudan’, zegt hij, niet geheel naar waarheid.

De afgezwaaide kindsoldaten hadden wel geleerd dat hun leraars niet worden betaald, dus maanden ze de blanke bezoekers aan om voor lonen te zorgen. Sommigen wisten al wat ze later zelf wilden worden: leraar of arts. Maar niet Denden Malek. Die wou soldaat worden, om Arabieren dood te schieten. De vijftienjarige Kurimo Akheny was ambitieuzer: hij droomde van een loopbaan als piloot, om wraak te nemen op de bombardementen van de regering. Toch besefte hij dat oorlog geen oplossing is: ‘Zelfs als ik sneuvel, blijven de mensen arm. Dus zou het beter zijn dat de oorlog stopte.’

De inspanningen voor de opvang van kindsoldaten dreigen als neveneffect te hebben dat ‘gewone’ kinderen naar het leger trekken om aandacht te krijgen. Er waren al problemen met gedemobiliseerde kindsoldaten die aandacht bleven opeisen nadat voor opvang was gezorgd. ‘Wij zijn jullie kinderen’, slingerde een jongen een hulpverlener naar het hoofd. Een onderwijzer vertelde ook dat de dorpen niet meer geneigd zijn om in onderwijs te investeren, nu ze erop rekenen dat Unicef dat voor zijn rekening neemt _ daarom vindt Unicef bijvoorbeeld dat de gemeenschappen de salarissen van de onderwijzers moeten betalen.

Boutmans bleef terzake pragmatisch: ‘Kindsoldaten, hier en elders, worden gebruikt om aandacht te wekken, als katalysator om investeringen naar een regio te lokken en bijvoorbeeld onderwijs weer op gang te trekken. De scholen en de waterputten staan voor alle kinderen en hun familie open, niet alleen voor kindsoldaten. Een kind dat niets dan oorlog heeft gekend weet niet beter dan dat het in het leger moet. Terwijl een kind moet spelen en naar school gaan. Zelfs in oorlogsomstandigheden moeten basismensenrechten gerespecteerd worden. En vechten is geen kinderrecht.’

Bij het afscheid bood de gouverneur Boutmans een geschenk aan. Hij mocht kiezen tussen twee wandelstokken: een prachtig bewerkte stok met een dikke knop van ivoor, of een iets minder elegant ding in de vorm van een naakte vrouw met geprononceerde borsten en billen. Een minister komt soms voor moeilijker dilemma’s te staan dan aan welk initiatief hij zijn geld zou geven.

Dirk Draulans

Unicef investeert bewust weinig in materiaal, want dat kan plunderaars aanlokken.

Rebellen organiseren ceremonies rond kindsoldaten om hun goede bedoelingen te tonen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content