Marnix Verplancke

Wie ben ik in een wereld die mij liever kwijt dan rijk is? In zijn nieuwe essaybundel ‘Dromen en daden’ gaat de Pakistaans-Britse schrijver Hanif Kureishi op zoek naar zijn eigen identiteit.

Hanif Kureishi, ‘Dromen en daden’, Anthos, Amsterdam, 288 blz., euro 23,90.

‘Van jongs af aan deed ik mijn best om de Pakistaanse kant van mezelf te ontkennen’, bekent Hanif Kureishi in zijn essaybundel Dromen en daden. ‘Ik schaamde me. Het was een vloek waar ik van af wilde. Ik wilde gewoon net als iedereen zijn. Ik begreep het verhaal wel in de krant over een zwarte jongen die, omdat hij had gezien dat verbrande huid wit werd, in een badkuip met kokend water sprong.’

Kureishi, het kind van een blanke moeder en een Pakistaanse vader, groeide op in het Engeland van de jaren zestig en was daardoor getuige van een toenemend en agressiever wordend racisme dat ertoe leidde dat zowel allochtonen als autochtonen zich steeds dieper ingroeven in hun ideologische en culturele stellingen. Eens de economische crisis goed en wel op gang, was er aan het openlijk geweld tegen migranten geen houden meer. Dat er nooit een succesrijke extreem-rechtse partij is opgestaan in Groot-Brittannië is maar aan een oorzaak te wijten: dat de Conservatives binnen hun partij een zelfgenoegzame racistische vleugel gedoogden of zelfs koesterden. Als ‘Paki’ hoefde je dus al zeker die kant niet op te kijken voor enig begrip, maar ook de andere deed alsof zijn neus bloedde. Net zoals wij hier in Vlaanderen ons typische Volkshuis-racisme kennen, wist ook de Labour-achterban uit te pakken met een paar pertinente volzinnen over die vuile, werkschuwe zwarten die de blanke vrouwen kwamen verleiden en de basis van de beschaving ondermijnden.

Ook al behandelt slechts de helft van de essays in Dromen en daden expliciet de verhouding tussen politiek en cultuur, toch kunnen de stukken die gaan over de filmbewerkingen van een paar van Kureishi’s boeken als My Beautiful Laundrette en Intimacy niet los gezien worden van die thematiek. De rode draad die immers door dit boek loopt, is die van de identiteitsvraag: wie ben ik in een wereld die mij liever kwijt dan rijk is.

PAKI EN PAKISTANI

In Het teken van de regenboog beschrijft Kureishi hoe hij naar Pakistan trok om er de familie van zijn vader op te zoeken en zo iets meer over zijn oosterse achtergrond te weten te komen. In zijn geboorteland is hem immers al zo vaak duidelijk gemaakt dat hij geen echte Engelsman is, dat hij niet meer kan vluchten voor de realiteit. Wat hem in Karachi meteen opvalt, is dat mensen daar niet in kerngezinnen leven, maar wel in grotere familieverbanden, in huizen die eerder appartementsblokken lijken. Mensen leven er nog samen, iedereen loopt bij iedereen binnen en hij wordt er met open armen ontvangen, maar echt thuis zal hij er nooit zijn, zoals iemand die hij op een feestje ontmoet hem vertelt: ‘Wij zijn Pakistani, maar jij, jij zal altijd een Paki zijn.’

En ergens ziet Kureishi dat zelf ook wel in. Hij kan moeilijk overweg met de religie die alom aanwezig is en die het land recht naar de Middeleeuwen leidt. Materiële welstand verwachten de Pakistani al lang niet meer van de overheid. Vanaf zijn oprichting, tot in de jaren zeventig kende Pakistan een werelds regime dat comfortabele huizen, goed ingerichte scholen, een betaalbare gezondheidszorg, proper water en algemene welstand beloofde. Het bleef bij beloftes en dus kwam er een aflossing van de wacht. De islamisten zullen deze zaken net zo min kunnen waarmaken, zo weet iedereen, maar de godsdienst geeft wel richting aan het leven. Ze schenkt een identiteit, al is dat dan een andere dan die van de schrijver.

Tijdens een van de beruchte Brighton-partijcongressen van de Conservatives op het einde van de jaren tachtig, toen het donkerblauwe schorremorrie ongestraft de straten van dit badstadje onveilig kon maken en het grootste deel van de bevolking uit schrik andere oorden opzocht, ontmoet Kureishi een journalist die er ronduit voor uitkomt dat hij een trotse Engelse racist is. ‘Kijk’, zo zegt hij onomwonden tegen een joodse vrouw aan zijn tafeltje: ‘Als jodin moet u toch erkennen dat er vele rassen zijn en dat uw ras anders is dan het mijne. Engelsen zijn een provinciaal volk zonder belangstelling voor cultuur. En jullie joden zijn een grootsteeds volk met en obsessie ervoor.’ Ook al moet Kureishi niets van deze man hebben, toch raakt wat hij zegt wel enige grond. Er is immers geen anti-intellectualistischer volkje denkbaar dan de Engelse arbeidersklasse die ieder die een boek leest afdoet als een ‘intellectueel’. Niet voor niets heeft Groot-Brittannië de laagste scholingsgraad van Europa. Toen Kureishi als student door de straat van zijn ouders liep met een paar boeken onder de arm, voelde hij de afkeurende blikken in zijn rug priemen: hoogmoed.

In plaats van zich voor de kar van het fundamentalisme te laten spannen – wat hij de gemakkelijke, maar ook begrijpelijke oplossing noemt – koos Kureishi voor de ideeën van de Verlichting, rationalisme, verdraagzaamheid en scepticisme, en bouwde zich daar een eigen identiteit mee op. Hij koos voor het rationele argument in plaats van voor het geloof of het modieuze relativisme, want dat is wat er volgens Kureishi mis is met onze westerse mentaliteit: in Pakistan was dan misschien veel verboden, maar er werd wel constant over politiek gepraat, terwijl men in Engeland discussiëren beschouwt als ruziemaken en het daardoor liever laat. ‘Het gaat hier om werkelijke afweer en onzekerheid, om een Victoriaanse angst om zelfs maar het geslachtsdeel van een idee te onthullen, de tepel van een opvatting of de sekse van een spitsvondigheid. Terwijl seksueel exhibitionisme en het praten over standjes en ejaculaties in de mode, zelfs normaal zijn, worden denken en discussiëren uit de weg gegaan.’

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content