Een nieuwe roman van Paul Verhuyck, een merkwaardige en tegendraadse oefening.

De schrijver Paul Verhuyck is een Vlaming die in Nederland een academische carrière opgebouwd heeft – Middeleeuws Frans en aanverwante -, en die nu ook vanuit Antwerpen naar Nederland verhuisd is. Voor één keer is zo’n biografisch weetje niet zonder belang bij het lezen van een roman. Hout en koper is op z’n minst zijn vierde literaire boek, voor eerdere romans heeft hij prijzen of nominaties ontvangen: op geen enkele manier is deze man een beginneling, toch krijgt zijn werk in dit land niet veel aandacht. Die zou nochtans niet misplaatst zijn.

Hout en koper is een redelijk lijvig werk, en onder zijn onopvallende uiterlijk – weer een Vlaamse dorpsroman, weer het leven van een patriarch, hé, een harmonie! – al dadelijk op verschillende manieren een waagstuk. Ten eerste de metafoor: hout rot, zoals een doodskist; koper oxydeert; heb je alleen koperen instrumenten dan heb je een fanfare, heb je ook houtblazers dan heb je een harmonie; er zou méér over te zeggen zijn. Maar zo’n metafoor over goed driehonderd bladzijden heentrekken is op z’n minst een huzarenstukje. Ten tweede de basisidee: de roman opbouwen zo dat je begint bij de begrafenis van je patriarch, en je eindigt met zijn geboorte. De tijd die niet stilstaat maar achteruit loopt. Eerder geprobeerd door Martin Amis ( Time’s Arrow). Het is een moeilijke procedure, omdat je verplicht bent, vanwege de verstaanbaarheid, van in het begin al informatie door te geven die in de logica van het concept eerst aan het einde zou mogen komen, wat nu eens bottlenecks en dan weer leemtes veroorzaakt. De tijd is nu eenmaal niet gemaakt om terug te lopen. Het is ook een ondankbare werkwijze, omdat je begint met je apotheose: ‘Gustaaf Lamfreit ligt in zijn kist op het kerkhof. Hij wordt begraven, het is winter, bijna nieuwjaar. Maar de dode, de gekiste, hij kijkt. Hij kijkt intens en voor de laatste keer en door de borende kracht van zijn blik wordt het lente, wordt de wereld nieuw voor de eerste keer.’ Dat schept verschrikkelijk grote verwachtingen, maar wat daar achter komt kan alleen maar kleiner zijn.

DAT VRESELIJKE DORP

En klein is het in het dorp, dat kan ik u wel verklappen. Te klein voor Gustaaf Lamfreit alleszins, de verkeerd getrouwde die zijn hele leven lang wou bewijzen dat hij groot was maar daar het materiaal niet voor kreeg. Omdat het boek van achter naar voor loopt en toch een wordingsgeschiedenis is, krijgt de lezer bij momenten het effect van plaatjes kijken: kijk daar Lamfreit, hij is groot, hij is baas van de harmonie en een gezien man in heel het dorp. En dan een ander, vroeger plaatje, en de reeks die almaar verder terug gaat en toont wat Lamfreit eigenlijk in zijn hoofd had, wat hij beoogde, en met wat voor troostprijs hij dan maar genoegen genomen heeft: baas van de harmonie zijn, geen fanfare, toch wel hout bij het koper, en een gezien man zijn in het hele boerengat.

Een wrang verhaal dus, van een afgang die je maar begint te zien naarmate je de achtergronden ervan kent, zoals je een man maar kan begrijpen als je de roddel uit zijn kinderjaren gehoord hebt, een verhaal van almaar dieper graven in een steeds gewoner wordend leven – dat des te uitzichtlozer is omdat iedereen weet hoe het afloopt. Misschien zouden alle romans van achter naar voren moeten geschreven worden.

Op dezelfde manier heb je hier natuurlijk een behoorlijk meedogenloos portret van familie- en andere relaties in zo’n dorp met drie cafés en twee fanfares, pardon, harmonies, en dat dat geen idyllische toestanden zijn weet onderhand wel iedereen. In dat dorp zie je Lamfreit gestuurd worden, van groot naar klein, van barbaarse bruut die terecht dood is tot gekwetste, van zijn mogelijkheden weggehouden jongen, en eigenlijk, diep in de grond, niet onsympathiek.

Het is geen eenvoudig werk geweest om al deze – en nog veel andere – dwarse en tegenstrijdige draden in een leesbaar boek bijeen te krijgen. Paul Verhuyck heeft daar een heel arsenaal stijlmiddelen voor in huis gehaald, waaronder veel herhalingen, die afstand scheppen en de lezer helpen tegenhouden om, in dit omgekeerde verhaal, niet prompt in de verkeerde richting weg te hollen. Typisch is bijvoorbeeld de mengeling van sterk Vlaams gekleurd woordgebruik – dat hij nodig heeft voor zijn dorp en zijn Vlaams pratende dorpelingen – met zeer hedendaags stedelijk-Nederlandse uitdrukkingen of zelfs modewoorden. Vader bijvoorbeeld die ‘al eens belazerd is door een klussende kneus’. Het is soms wat wennen aan die mengeling van werelden. Uiteindelijk lijkt het geen wonder dat Lamfreit, afkomstig uit het weliswaar maar ogenschijnlijk eenvoudige, maar dan toch enkelvoudige, dorp, er op het eind ook niet meer wijs uit raakte.

Paul Verhuyck, ‘Hout en Koper’, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 320 blz., 750 fr.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content