Luk De Bruyker over Romain Deconinck en volkstheater.

Informatie over de activiteiten rond Romain Deconinck op www.romainroyal.be. Tentoonstelling over Romain Deconinck van 9 juli tot en met 19 januari in het Huis van Alijn. ‘Ne lieuw mee tande’ van Taptoe van 16 tot en met 24 juli in Auditorium 1-29, Sint-Hubertusstraat 2 in Gent, en ‘De truuken van de foor’ van Malpertuis/Minard van 16 tot en met 25 juli in de Minardschouwburg in Gent. (tickets: 09 233 77 88)

Romain Deconinck (1915-1994) heeft een onmiskenbare stempel op het Gentse theater gedrukt. Van de jaren vijftig tot diep in de jaren tachtig kietelde hij de ziel van een heel breed publiek met zijn volkse, in het Gents gespeelde stukken. Dat wordt tijdens de Gentse Feesten herdacht met ‘Roman Royal’, waarin onder meer een boek, theatervoorstellingen en een tentoonstelling in Het huis van Alijn zitten. Luk De Bruyker, zelf een kleurrijke figuur in het Gentse theater, als artistiek leider van figurentheater Taptoe en als belichaming van het Gentse Pierke, speelt met Ne lieuw mee tande een hommage aan zijn vriend en voorbeeld Romain Deconinck.

Het wordt een masterclass over volkstheater?

LUK DE BRUYKER: Het stuk is gesitueerd in de periode dat Romain het stuk Ne leeuw zonder tanden schreef, midden in de jaren zeventig, zijn grote bloeiperiode. Hij was toen heel bekend door de televisieseries waarin hij speelde. En tegelijk schreef hij zijn beste stukken, Ne leeuw zonder tanden en Bij tante Wanne. In de masterclass wil Romain zijn visie geven op wat regie is. Daarin komt het figurentheater aan bod. En op het einde speel ik een fragment uit Romains oorspronkelijke stuk.

Ik ben zelf actief in het Gentse volkstheater. Zo zat ik de laatste jaren in de eindejaarsproducties van de Minard. En ik speel Pierke. Mijn liefde voor volkstheater is altijd groot geweest. Het is zoals Romain zelf zei: volkstheater betekent dat je speelt voor alle lagen van de bevolking. De mensen moeten de situaties herkennen. Via de lach en een traan kun je een aantal thema’s aanraken die in de maatschappij leven. Arne Sierens, die niet graag vereenzelvigd wordt met volkstheater, doet dat ook. Hij laat tranches de vie zien.

Het Gentse dialect gaat erop achteruit. En ook daarom vind ik het belangrijk om volkstheater te maken. Laat een acteur in de volkstaal spelen, en hij wint aan geloofwaardigheid. Het is ook een persoonlijke hommage van mij aan Romain, want ik bewaar mooie herinneringen aan hem. Bovendien ben ik door ouder te worden wat op hem gaan lijken. Heel merkwaardig.

Je komt uit een volksbuurt in Gent, de Brugse Poort. Zag je daardoor als tiener voorstellingen in de Minard, de thuishaven van Romain Deconinck en zijn ‘Beren’?

DE BRUYKER: Ik zag mijn ouders inderdaad niet snel naar het NTG (voorganger van het Publiekstheater, nvdr.) of naar de opera gaan. Mijn eerste kennismaking met theater was het figurentheatertje in de Brugse Poort van Henri Maeren. Hij bracht er volks poppenspel, dat dicht bij het volkstheater stond. Eigenlijk zijn de mechanismen dezelfde: dialect, humor, maatschappelijk engagement. Lang geleden werd er poppentheater voor volwassenen gemaakt, omdat voor sommige mensen zelfs de drempel van het volkstheater dat in een theaterzaal gespeeld werd te hoog was. Later, met de komst van het NTG en de opera, is die drempel verlaagd, en is het poppentheater jammer genoeg lange tijd iets geweest dat men met kinderen associeerde. Gelukkig is dat de laatste twintig jaar sterk veranderd.

Toen Romain van de jaren vijftig tot in de jaren tachtig zijn stukken bracht in de Minard zaten er zowel volwassenen als kinderen in de zaal. Ik heb er voor het eerst een stuk gezien toen ik ongeveer twaalf was. Een ongelooflijke ervaring. Het was gezellig om in die bomvolle zaal te zitten. In die tijd had Romain nog geld voor een liveorkest. En het publiek was een bonte bende. De voorstelling begon en onmiddellijk was er ambiance. Ik herinner me nog hoe de hele rij vooroverboog, ze lagen dubbel van het lachen. De hele zaal vibreerde. En ik lachte mee, al begreep ik lang niet alles.

Ik ben zelf altijd op zoek gegaan naar verschillende vormen van theater. Ik hield van poppentheater en van volkstheater, maar als jonge kerel van veertien ging ik al kijken wat ze in het NTG brachten. Ik was verbaasd over de manier waarop ze dat deden. Nog altijd vind ik zowel het officiële als het volkstheater interessant. Alleen betreur ik het dat het officiële theater soms te weinig ‘vanuit de buik’ gemaakt wordt, te intellectualistisch is, en daardoor de kans mist om een groot publiek te bereiken. Wat niet betekent dat het publiek geen inspanning mag leveren. Goed volkstheater doet de toeschouwer ook nadenken. Dario Fo heeft bewezen dat het kan: hij heeft volkstheater geschreven dat je niet loslaat.

Ook Romain Deconinck wou de toeschouwer aan het denken zetten.

DE BRUYKER: Natuurlijk. Via de lach vertelde hij de waarheid. Alleen sneed hij nooit expliciet maatschappelijke toestanden aan, noemde mensen niet met naam en toenaam. De hete politieke hangijzers ging hij uit de weg, want hij wist dat in het publiek zowel mensen met een linkse als mensen met een rechtse politieke strekking zaten. Hij moest uitkijken, want hij is nooit gesubsidieerd geweest, en moest het dus hebben van zijn bezoekersaantallen. Dat is natuurlijk een gevaarlijke uitgangssituatie. Romain bediende zich van de ‘gazettenpraat’, van wat algemeen in de cafés besproken werd. Nu zou men wat hij maakte entertainment noemen. En Romain had last met dat etiket van ‘de komiek’, omdat dit maar één aspect van hem was.

Hij heeft pogingen ondernomen om dat te doorbreken. Hugo Claus kwam naar de Minard en Deconinck vroeg hem om ‘Vrijdag’te mogen brengen.

DE BRUYKER: Hij heeft die voorstelling schitterend gemaakt. En ik vind het jammer dat hij daar niet mee verder gegaan is. Hij had een alternatieve traditie in de opvoeringen van Claus’ theaterwerk kunnen opbouwen. Misschien had hij zijn publiek, dat voor zestig procent toch uit volksmensen bestond, daarin kunnen meenemen. Merkwaardig is ook dat hij zelf die stappen zette, samen met zijn vrouw en muze Yvonne Delcour, maar dat hij er zijn trouwe acteursgroep De Beren niet bij betrok. We zouden geschrokken zijn van het potentieel van die amateur-acteurs. Dat waren mensen die heel veel konden.

Was Romain Deconinck veeleisend?

DE BRUYKER: Hij heeft niet veel wissels aangebracht in zijn cast, met wie hij ongeveer dertig jaar in de Minard speelde. De stukken werden hen door Romain op het lijf geschreven, zodat hij het maximum uit hen kon halen. Die amateur-acteurs, die zich na hun werk naar de repetitie repten, waren erg trouw aan hem. Daar zal het succes wel voor iets tussen gezeten hebben. Applaus is heel belangrijk voor een amateurspeler, net als voor elke acteur. Daarnaast keken ze op naar Romain. Hij was ‘den boas’. Romain had dat natuurlijke gezag. Al waren zijn regieopvattingen niet bepaald modern. En hij was echt nog het oude type regisseur: hij zei waar je moest staan, welke gebaren je moest maken en hoe je moest spreken. Soms sprak hij de rollen zelfs op band in. Achter de coulissen zat hij ook altijd mee te luisteren. De acteurs mochten geen veranderingen aan de tekst aanbrengen. Ik heb het zelf meegemaakt toen ik in de jaren zeventig in een regie van hem speelde, in het stuk Diep en ondiep, dat hij voor het honderdjarige bestaan van De Gentenaar had geschreven. Paul Codde, Marc Van Poucke – allebei bekend geworden bij de televisie – en ik, behoorden tot de jonge lichting. Na elke voorstelling had Romain wel iets op ons aan te merken. Natuurlijk moet komedie strak in de hand gehouden worden, want het komt aan op tempo en timing. Er zijn wetmatigheden aan verbonden waaraan je niet mag tornen.

Romain was geen man die je gemakkelijk benaderde. Nu heerst het beeld dat Romain een volksmens was die overal bij was en met iedereen praatte, maar dat klopt niet. Romain was in het theater, bij zijn acteurs, bij Yvonne en bij enkele vertrouwelingen.

Was hij op de eerste plaats een theaterauteur of een regisseur?

DE BRUYKER: Hij was zeker een sterke schrijver, die hard aan zijn stukken werkte. Je ziet aan de manuscripten dat hij zeker niet snel tevreden was. Behalve in de winter zat hij trouwens al om vijf uur aan zijn schrijftafel. Hij heeft ook aan een zeer hoog tempo geschreven, omdat zijn theater moest blijven draaien. Een stuk als Bij tante Wanne is volgens mij van Europees niveau, omdat Romain zo handig gebruik maakt van het element misdaadverhaal. Daarnaast was hij ook een schitterende acteur, net zoals zijn derde vrouw Yvonne Delcour. Met haar heb ik als jonge kerel op de scène gestaan. Ik dacht dat ze mij eraf ging spelen. Het is jammer dat ze Romain op het eind van zijn leven onheus behandeld hebben. Het stadsbestuur wilde de Minard verbouwen en ze dwongen Romain om met zijn groep in Ledeberg te spelen. Het heeft hem geen goed gedaan. Anderzijds wist hij zelf van geen ophouden: hij bleef maar spelen, tot het niet meer ging. Uiteindelijk heeft Yvonne hem voorzichtig moeten aanmanen om ermee te stoppen. Het is goed dat Romain nu het eerbetoon krijgt dat hij verdient.

Paul Demets

‘Romain was het oude type regisseur: hij zei waar je moest staan, welke gebaren je moest maken en hoe je moest spreken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content