Daniel Kehlmanns nieuwe roman Roem is een bewogen inventaris van de rampspoed die de nieuwe communicatietechnologieën onder de mensen aanrichten: een tragikomische opeenstapeling van defecten, manipulaties, misverstanden en leugens die maken dat elke gebruiker de hoofdrolspeler in zijn eigen boulevardstuk is geworden. In Frankfurt had Knack een gesprek met de auteur.

In het verhaal Rosalie gaat sterven richt Rosalie, een oude vrouw met kanker, zich tot de schrijver van het verhaal waarin ze een personage is en smeekt hem om haar te laten leven. Bent u het ermee eens dat de schrijver van zulke verhalen sadistische trekjes heeft?

daniel KEHLMANN: Een beetje wel. Maar wat de schrijver zijn personages aandoet, is juist een van de thema’s van mijn roman. Het gesprek dat Rosalie met de schrijver van haar verhaal voert, heeft ze ook met mij gevoerd toen ik die vertelling aan het schrijven was. Haar smeekbede tot de schrijver betekende voor mij veel meer dan zomaar een metafictioneel spel. Ik had werkelijk serieus af te rekenen met de existentiële vraag wat en waarom ik Rosalie dat allemaal aandeed. Kon ik haar als schrijver niet wat meer ontzien? Het verhaal wil een spiegel zijn en werpt de theo-logische vraag op waarom mensen lijden, waarom God ze niet ontziet. De schrijver is immers ook een soort God voor de personages die hij verzint. Ik beweer niet dat ik onder Rosalies verhaal echt geleden heb, maar haar lot heeft me wel aangegrepen. Uiteindelijk wordt Rosalie door de schrijver gered. In die schrijver – ik dus – rijst de absurde hoop dat ooit eens iemand voor hem hetzelfde zal doen en hem zal redden als hij op het punt staat te sterven.

Rosalie wordt gered, maar het loopt niet altijd even goed af in uw verhalen. In Oosten verdwijnt de schrijfster Maria Rubinstein voorgoed in de diepe steppen van een Centraal-Aziatisch land dat Kazachstan of Oezbekistan zou kunnen zijn. Dat was niet gebeurd als ze niet vergeten had de lader van haar mobieltje mee te nemen op reis.

KEHLMANN: Ik voelde me erg claustrofobisch toen ik dat verhaal schreef. De laatste twee jaar was ikzelf relatief vaak in Centraal-Azië en Kazachstan. Het is best denkbaar dat je daar als reiziger net zoals Maria Rubinstein voor altijd verdwijnt. Kazachstan is een woest gebied waar je je nauwelijks verstaanbaar kunt maken. Toen ik er verbleef had ik vaak de fantasie dat ik er niet meer weg zou raken, een gevoel dat heel wat mensen kennen die de regio hebben aangedaan. Dat de westerse levensstijl via televisiebeelden geglobaliseerd is, is geen waarborg dat je je overal kunt redden. Het verhaal over het verdwijnen van Maria Rubinstein heb ik gedeeltelijk in Kazachstan geschreven. Ik verkeerde er dus niet alleen in de sadistische rol van de schrijver, maar ook in de deerniswekkende positie van het slachtoffer. Ik heb me daar in grote mate met het lot van de arme Maria Rubinstein geïdentificeerd.

Oosten is eerder een atypisch verhaal in de bundel. In alle story’s wordt de moderne communicatietechnologie gethematiseerd. De personages manipuleren en worden gemanipuleerd, ze bedriegen met en worden bedrogen door de mails en de sms’jes die ze versturen en ontvangen. Maar al die trucjes tonen juist aan dat de hulpeloosheid van de ‘vernetwerkte’ mens er niet geringer op geworden is.

KEHLMANN: We zijn op een andere manier hulpeloos geworden. De moderne communicatietechnologieën hebben ons leven op zijn kop gezet. Niet alleen ons sociaal gedrag is gewijzigd, maar ook onze relatie met de ruimte. Ik kan u vanuit Australië een e-mail sturen zonder dat u weet dat ik daar ben. Als u me belt heb ik geen idee van de locatie vanwaar u belt. De poëzie van het grote afscheid bestaat niet meer, wat een enorme psychische omwenteling is. Bij een afscheid zie je nog wel dat mensen elkaar in de armen vallen, maar vijf minuten later gaat hun dialoog al verder per sms. Ik beweer niet dat dit verkeerd is, ik zeg alleen maar dat zoiets psychische implicaties heeft waarvan we de draagwijdte nog lang niet kunnen vatten. Ik klaag er niet over en ik vind het ook niet fantastisch. Het verwart me alleen maar, en daarom wil ik erover schrijven.

Nooit eerder werd het thema van de moderne communicatietechnologie in de literatuur zo uitputtend behandeld als in uw verhalen.

KEHLMANN: Ik had nochtans niet de ambitie om daarin exclusief te zijn. Maar ik vond het vreemd dat de moderne ontwikkelingen die me verbluften niet in de literatuur behandeld werden. Ik heb het niet eens over de groeiende mogelijkheden om een dubbelleven te leiden. Ik kan hier met u zitten praten en tegelijk een e-mail of een sms schrijven en versturen. De moderne communicatietechnologie lijkt op een slimme en bewuste samenzwering – wat ze natuurlijk niet is – die erop gericht is onze concentratie moeilijk en zelfs onmogelijk te maken. Het zappen gaat zelfs het leesgedrag bepalen. Ik hoor dat mensen het almaar moeilijker krijgen om een boek of een artikel helemaal uit te lezen en dat ze voortdurend van het ene naar het andere springen. Zelfs lectoren, die beroepsmatig geconcentreerde lezers zouden moeten zijn, vertellen me dat ze hun hoofd niet meer bij hun lectuur kunnen houden. Internet, e-mail, mobieltje en sms halen ons voortdurend uit onze concentratie. Ons contact – en de kwaliteit van het contact – met het nu en met onze directe omgeving lijdt daaronder. Dat is een problematisch fenomeen waarmee iedereen af te rekenen heeft.

In Stemmen, het openingsverhaal van Roem, heeft zich een panne voorgedaan waarbij een telefoonmaatschappij aan enkele nieuwe klanten al bestaande mobiele nummers heeft gegeven. Dat lokt een groteske verwarring uit. Maar wie daar-over bij de klantenservice klaagt, krijgt daar te horen dat zo’n vergissing niet mogelijk is.

KEHLMANN: Zulke pannes doen zich nochtans voortdurend voor. De ideologie van het hightechtijdperk bestaat erin dat de schuld van alles wat misloopt altijd op de consument afgewenteld wordt. Het is haast ondenkbaar dat een telefoonmaatschappij zou erkennen dat ze ergens schuld aan heeft. Het is altijd de klant die iets verkeerds of iets doms heeft gedaan… Omdat er in de technologische wereld van de communicatie zo veel subsystemen bestaan, blijft de schade gelukkig meestal beperkt. Ik denk niet dat er ons een grote catastrofe te wachten staat. Tien jaar geleden was iedereen bang van de klap die op de millenniumbug zou volgen. Maar er deed zich geen mondiale explosie met noodlottige gevolgen voor. Er was geen implosie van de systemen. Er gebeurde niets.

Vier jaar geleden publiceerde u de roman Het meten van de wereld waarin Alexander von Humboldt de wereld opmeet. In Roem gaat het om het digitale web dat over de wereld gespannen wordt. Een logische overgang?

KEHLMANN: Misschien wel, maar in Roem komt geen wetenschapper of wiskundige meer voor. De wiskunde is in de structuur van Roem opgegaan.

U bedoelt dat de negen verhalen van Roem thematisch en formeel met elkaar verweven zijn? Er is niet alleen spanning binnen elk verhaal, maar ook tussen de verhalen afzonderlijk. Dat maakt de webachtige veerkracht van uw boek uit?

KEHLMANN: Roem is een compositie. Het concept van de roman als een geheel van afzonderlijke verhalen die een dichte samenhang vertonen, had ik al in mijn hoofd vóór ik wist wat ik in die verhalen zou vertellen. De formele idee ging aan de concrete vertellingen vooraf. De vorm kwam vóór de inhoud. Ik liet me inspireren door complexe films als Babel en Magnolia, en vooral door Luis Buñuels Fantôme de la liberté. Ik vond ook inspiratiebronnen in de literatuur. De roman ’s Nachts onder de stenen brug van de nog altijd erg onderschatte Oostenrijkse schrijver Leo Perutz was een groot vormelijk model voor me. Ook in Perutz’ roman, die zich afspeelt in het zestiende-eeuwse Praag, maken alle verhalen deel uit van een web dat samenhang geeft aan het hele boek. Voor mijn verhaal Een bijdrage aan de discussie, waarin de halfgare blogger Mollwitz in zijn internettaaltje stuntelt, putte ik uit het idiote, maar onweerstaanbaar grappige brabbeltaaltje van Bertie Wooster, de literaire creatie van P.G. Wodehouse. Raar genoeg had ik voor de taal van mijn blogger dus literaire voorbeelden, en geen modellen uit de wereld van het internet. Ik heb ook veel aan de vroege, experimentele Philip Roth te danken die in Mijn leven als man, een roman over een desastreus huwelijk, zijn metafictionele romantalenten helemaal ontplooide.

Maar Philip Roth is een uitgesproken autobiografische schrijver, terwijl u dat helemaal niet bent.

KEHLMANN: Dat klopt. De mensen in mijn omgeving hoeven niet bang te zijn dat ze in mijn verhalen terechtkomen. Hoewel, nu ik het thema van het autobiografische schrijven uitdrukkelijk in Roem behandeld heb, zullen ze zich misschien toch afvragen of ik me wel aan die afspraak zal blijven houden in de toekomst. Mijn schrijverspersonage Leo Richter is een uiterst vermoeiend en onverdraaglijk man. Zijn werkwijze is niet erg accuraat en hij heeft bovendien de onhebbelijke gewoonte om de levens van de mensen uit zijn directe omgeving literair te verwerken. Hij is een beetje mijn Zuckerman. Je kunt in Leo Richter trekken van Woody Allen ontwaren. Ook Woody Allen heeft de reputatie een koele en humorloze profi te zijn die in zijn films een overdreven neurotische en komische variant van zichzelf creëert.

Leo’s geliefde Elisabeth smeekt hem om haar niet in een van zijn verhalen op te nemen. Tegen Leo zegt ze: ‘Maak geen beeld van me. Stop mij niet in een verhaal.’ En als Leo repliceert dat zij de echte Elisabeth niet meer zou zijn als hij dat zou doen, repliceert ze: ‘Wel. Ook als ik het niet ben, ben ik het. Dat weet je heel goed.’

KEHLMANN: Elisabeth is bang dat haar persoonlijkheid ingeperkt wordt als Leo haar als personage in een van zijn verhalen opneemt. Waarschijnlijk vreest ze dat haar veelzijdige menselijke identiteit in een verhaal gereduceerd wordt tot iets waarin ze zich niet meer herkent. Dat verlangen kan natuurlijk niet vervuld worden, niet in de literatuur, en ook niet in het gewone leven, want iedereen maakt zich voortdurend een beeld van de ander. Zelf vind ik dat het iets poëtisch kan hebben om als mens getransponeerd te worden in een verhaal en om in een andere werkelijkheid te gaan bestaan, maar het kan ook een vreselijke ervaring zijn. Ik begrijp wel dat Elisabeth daar angst voor heeft. In het verhaal Een bijdrage aan de discussie is het juist omgekeerd: de blogger Mollwitz hunkert ernaar om opgenomen te worden in een van Leo’s verhalen en hij stalkt Leo om hem daarvan te overtuigen. Uiteindelijk geeft Mollwitz zijn pogingen op. ‘In een verhaal, dat weet ik nu, zal ik nooit komen’, berust Mollwitz in de laatste zin van de story. Maar de lezer weet natuurlijk beter: Mollwitz komt inderdaad niet voor in Leo’s verhaal, maar wel in het mijne. Je ziet: ik houd van romanexperimenten waarin naar de grenzen van de fictionaliteit wordt getast.

Hoe zou u reageren als u uzelf als personage in een roman terug zou vinden?

KEHLMANN: Maar daar heb ik toch ervaring in! Thomas Glavinic heeft me met mijn echte naam opgevoerd in zijn ongemeen grappige dagboekroman Das bin doch ich. Ik vond dat een briljante roman en ik voelde me helemaal niet gekwetst dat ik erin werd opgevoerd, wél vereerd.

Hoe gaat u zelf om met uw roem?

KEHLMANN: In het gespreksboek Requiemvoor een hond heb ik daarover lachend gezegd dat succes goed is voor het karakter en slecht voor de intelligentie. Het is de mislukking die je slim en bitter maakt. Van succes word je vriendelijk en dom. Als je succes hebt, ben je geneigd de dingen door een sluier van beminnelijke zelftevredenheid – minder scherp en minder aandachtig – waar te nemen. Serieus, natuurlijk stond ik na het succes van Het meten van de wereld onder druk. Een jaar of twee geleden heeft een goede vriend me gezegd dat ik na zo’n succes slechts één kans had om in de toekomst nog artistiek te slagen: ik moest een onderwerp vinden dat me echt boeide. Over die woorden heb ik diep nagedacht en ik heb ze ter harte genomen. Maar als je succes geniet, moet je dat ook weten te relativeren. Zodra ik thuis de deur achter me sluit ben ik alleen in mijn werkkamer. In tegenstelling tot wat Humboldt overkwam, staan er gelukkig geen journalisten rond mij als ik aan het werken ben.

Om zijn fantasiewereld te verdedigen, zegt uw personage Mollwitz dat de werkelijkheid ook niet alles is…

KEHLMANN: Ik zou het zelf niet beter kunnen formuleren. In de absolute werkelijkheid zouden we totaal verloren zijn.

DOOR PIET DE MOOR

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content