Encyclopedisten versus egomanen of realisten tegenover estheten: een overzichtje van wat cyclusschrijvers zoal te bieden hebben.

Alles te samen dacht hij in 1842 aan een cyclus die uit 137 delen zou bestaan. Bij zijn dood in 1850 had Balzac 91 banden van zijn Comédie Humaine voltooid. Deze moeder van alle cycli stond voortaan model voor het realistische totaalkunstwerk dat menig romanschrijver in de negentiende eeuw ambieerde. De encyclopedie van Balzac kreeg in het werk van Emile Zola een vervolg. In 1893 voltooide Zola de 31 delen van zijn sage over de familie Rougon-Macquart. In 20 romans hangt Zola een totaalbeeld op van hetgeen deze familie tijdens het Tweede Keizerrijk meemaakt. Wanneer Marcel Proust in het begin van de twintigste eeuw aan zijn cyclus begint, noemt hij die heel treffend A la recherche du temps perdu. Proust ging, zoals Balzac en Zola, op zoek naar de gistende kracht van de verloren, voorbije tijd. Maar als Proust aan het karwei begint, is de positie van de romanschrijver helemaal veranderd. Filmregisseurs maakten zich op om te doen wat Balzac en Zola gedaan hadden.

Proust sloeg met zijn roman fleuve dan ook een heel andere weg in. Wanneer hij in 1927 de tijd heeft teruggevonden in het laatste vijftiende deel, is de schrijver reeds overleden. Proust was het niet te doen geweest om documentaire breedbeeldcinema, zoals bij Balzac en Zola. Hij stond in de romantische traditie waarbij de auteur al schrijvend zichzelf probeert te vinden. Door, met en in de literatuur trachtte Proust zijn zinnelijke vermogens aan te scherpen en opnieuw de smaak te pakken te krijgen van gelukzalige, buitengewone ervaringen. Tegenover de realistische allesweterij van zijn negentiende-eeuwse voorgangers, mobiliseerde hij de persoonlijke esthetische genoegdoening van een schrijver die zich samen met de lezer onderdompelt in een zinnelijk bad van punctuele totaalindrukken. De zogenaamde epifanieliteratuur was geboren die met James Joyce als opperhoofd op zoek gaat naar de ultieme literaire kick van het moment. De realist werkte aan een eigenzinnige encyclopedie van zijn tijd, terwijl de estheticus zweert bij de synthetische drug van uitzinnige privé-ervaringen.

A.F. Th. zit met zijn cycli overduidelijk in het kamp van de estheten. Geerten Meijsing deed iets soortgelijks met zijn Erwin-trilogie uit de jaren zeventig en tachtig, nog steeds een onovertroffen summa van de romantische kunstreligie, die onlangs opnieuw in een band werd uitgebracht. Heel wat auteurs laveren uiteraard tussen het realistische en het esthetische, tussen het documentaire en het private. In de Vlaamse literatuur combineerde Erwin Mortier beide zienswijzen in een trilogie die cirkelde rond de sensualiteit van een kinderlijk en jeugdig hoofdpersonage. Ook Eric De Kuyper schetst een realistisch tijdsbeeld met een persoonlijke verteltoets in zijn onafgewerkte autobiografische vertellingen die werden gebundeld in twee omnibussen: In de zon uit de schaduw. Leo Pleysier, iets minder, en Erik Vlaminck, iets meer, neigen naar een realistische benaderingswijze in hun cyclische familie-epen die respectievelijk vijf en zes delen beslaan of zullen beslaan (Vlaminck vijlt nog aan het laatste schuifje van zijn maxiroman). Ivo Michiels, die ooit tien delen componeerde van zijn Journal Brut, is geen echte cyclus-schrijver, maar eerder een collectioneur van fragmenten. Voor wie niet van ophouden weet, is er de achtdelige cyclus van Simon Vestdijk rond het centrale personage van Anton Wachter of het vierdelige Beleg van Laken van Walter van den Broeck. Of de zevendelige megaroman, Het Bureau, van J.J. Voskuil, toppunt van realistische portretkunst. Van maxi tot mega: wie zei ook weer dat schrijvers geen discipline en uithoudingsvermogen hebben?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content