Een onweerstaanbare drang, een lust, een passie, een tweede natuur. Dat is verzamelen voor mensen als Carlos Tellier en Andri Verbeke. Zij stellen hun collectie tentoon op het tweede Erfgoedweekend (20 en 21 april). Maar voor Sylvie Dhaene en Leen Charles, conservatrices, is ons cultureel erfgoed meer dan een verzameling voorwerpen uit het verleden. Hen boeien vooral de verhalen, de mentaliteit, het wereldbeeld dat uit die objecten spreekt. De ene prent of foto is al interessanter dan de andere, maar om het plaatje volledig te maken, moet je ze allemaal nemen. Twee mannen en een halve eeuw verzamelen. Wij vertrekken vanuit de oude voorwerpen en documenten en proberen daarmee iets te vertellen. Cultureel erfgoed door de ogen van twee professionelen.

‘Op zeventien juni is het zijn verjaardag en dan stuur ik hem een kaartje. En met Kerstmis en nieuwjaar ook. Ik krijg er altijd eentje terug.’ Op de revers van Carlos’ jasje zitten, broederlijk naast elkaar, een supporterspin van de Gantoise en een van Eddy Merckx. Maar zijn liefde voor voetbalclub AA Gent stelt niets voor vergeleken bij zijn bewondering voor de grootste coureur aller tijden.

Carlos Tellier (80) is een van de privéverzamelaars die tijdens het Erfgoedweekend de kans krijgen hun collectie in een écht museum aan het publiek te tonen. Voor Tellier is het een lang gekoesterde droom die in vervulling gaat. Al dertig jaar maakt de oud-trambediende tweemaal per week als suppoost de bezoekers wegwijs in het Huis van Alijn, het volkskundemuseum aan de Gentse Kraanlei. Tijdens het tweede Erfgoedweekend zal hij er gastheer zijn op zijn eigen tentoonstelling.

Het voorwerp van Telliers verzameling? Wie anders dan de sportman op zijn verjaardagskalender? Meer dan zevenhonderd foto’s van Eddy Merckx, affiches, medailles, pins, badges, muziekplaatjes, munten, een borstbeeld van 27 kilo… na bijna veertig jaar verzamelen heeft hij álles. Of toch bijna. Het dierbaarst van al is hem het truitje uit 1972, gekocht van een soigneur, waarmee Merckx tijdens de Ronde van Catalonië ten val kwam. Carlos koestert het, vuil en gescheurd, als een relikwie.

André Verbeke (72), gepensioneerd elektricien, is een grote hulp voor de onderbemande staf van het Gentse stadsarchief. Als vrijwilliger identificeert hij allerhande iconografisch materiaal over Gent. ‘Hij herkent gebouwen en stadsgezichten die ons volledig onbekend zijn’, vertelt conservatrice Leen Charles. Hoe dat komt? Verbeke verzamelt al vijftig jaar alles wat met Gent te maken heeft. Van het kleinste tot het grootste neemt hij mee. Verbeke: ‘De ene prent of foto is al interessanter dan de andere, maar om het plaatje volledig te maken, moet je ze allemaal zoeken.’ Al leggen de afmetingen van zijn huis hem wel beperkingen op. ‘Daarom verzamel ik vooral papier: foto’s, postkaarten, oude prenten, pamfletten. Noem maar op.’ Op 20 en 21 april stelt hij een deeltje van zijn gigantische collectie tentoon in het unieke decor van het Gentse stadsarchief, in het oude pandjeshuis, tussen vijftien kilometer archiefdocumenten.

Wat drijft een mens om rommelmarkten af te schuimen, archieven door te snuffelen, in boeken te studeren, ruilbeurzen plat te lopen en veel geld uit te geven aan spullen die toch gedoemd zijn om in laden en dozen te belanden? Tellier en Verbeke zijn het erover eens dat het een passie is, een ziekte misschien wel, die alle verzamelaars delen. Tellier: ‘Als kleine jongen verzamelde ik filmsterren en voetballers. Toen zaten overal prentjes bij: in sigarettenpakjes, bij stukken chocolade… Maar dat waren kinderspelletjes. In 1964 ben ik met mijn Merckx-verzameling begonnen. Eigenlijk was het puur toeval. Eddy werd toen wereldkampioen bij de beloften in Salanches. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd: dat wordt een krak. Vanaf dan ben ik alles beginnen bijhouden. En mijn voorspelling is uitgekomen.’

Verbeke is nog vroeger begonnen. In de oorlog haalde hij als twaalfjarige prentkaarten, ‘van die bruine gekartelde’, uit het plakschriftje van zijn jongere zus. Ze intrigeerden hem omdat ze een beeld gaven van het Gent dat al niet meer bestond. ‘Het Belfort met die ijzeren spits bijvoorbeeld. Ik dacht dat het trucage was. Ach, dat waren echte kinderschatten.’ In 1947 pakte hij het al iets grondiger aan. ‘De scouts hadden een stadsspel georganiseerd en iedereen moest zoveel mogelijk prentkaarten over Gent verzamelen. Ik liep alle winkels af en ontdekte al snel dat de kaarten op de keerzijde genummerd waren. In totaal waren er 95 prenten in de reeks. Omdat mijn prentenboek nog niet volledig was, heb ik het niet ingediend. Gelukkig maar, ik zou alles kwijt geweest zijn.’

Toen kwamen ‘de apenjaren en de verkeringen’ en zodra hij ’tot rust gekomen was’, begon Verbeke opnieuw te verzamelen. Gent bleef zijn grote interesse. Hij volgde een cursus voor stads- en provinciegids. Hij legde zich toe op de Bijloke en op de crypte van Sint-Baafs. Maar het gidsen ging hem algauw vervelen. ‘Ik was content dat ik het nu zelf allemaal wist. Maar om dat nu vijftien keer opnieuw te moeten vertellen…’

TE MIJDEN RAS

Verzamelen vraagt visie en inzet, en persoonlijkheid. De ene verzamelaar is de andere niet, dat mag duidelijk zijn. Verbeke en Tellier rekenen zichzelf tot het type van de gepassioneerde zoeker, die zich iedere keer opnieuw verwondert over wat hij vindt en zijn enthousiasme graag deelt met collega’s. Maar er is ook een andere soort. Verbeke trekt een zuur gezicht. ‘Het te mijden ras’, noemt hij het. ‘Ze vragen onmiddellijk hoeveel iets kost, betalen en stoppen hun aanwinst onmiddellijk in hun binnenzak. Geen glimp krijg je d’er nog van te zien. _Het is verkocht, he_, grijnzen ze, als je vraagt om eens te mogen kijken. Dat zijn de mensen die verzamelen om te hebben. Ze stapelen de stukken op in hun huis en niemand ziet of hoort er nog iets van. Hun verzamelingen zijn dood.’

Verzamelaars die niet lezen en studeren over hun onderwerp, kunnen beide mannen niet ernstig nemen. Tellier laat de lijstjes zien die hij altijd in zijn agenda heeft zitten, waarop alle boeken staan geschreven die hij over Eddy Merckx bezit. In het Nederlands en in het Frans. Ook Verbeke houdt bij van wat hij al heeft aan achtergrondliteratuur. Samen met het vergrootglas dat ze allebei uit hun vestzak toveren, zijn dit soort lijstjes de belangrijkste werkinstrumenten van de echte verzamelaar.

Of ze het belangrijk vinden dat ze nu zelf een expositie kunnen houden? Beiden reageren heftig: jazeker! Tellier: ‘Ik heb in al die jaren vijf conservators zien komen en gaan in dit museum en ik heb nooit mogen tentoonstellen. De laatste conservator aan wie ik het gevraagd heb, antwoordde mij dat zoiets het patrimonium zou schenden. Maar wielrennen is toch ook volkscultuur! Het heeft me veel verdriet gedaan en ik heb zelfs overwogen om weg te gaan. Maar Sylvie (Dhaene, de huidige conservatrice) staat er wel achter.’

Verbeke wil met zijn tentoonstelling vooral duidelijk maken hoeveel je van één gewone prent kunt leren. ‘De meeste verzamelaars laten hun schatten zien, maar die zijn niet altijd de interessantste.’ Zelf is hij bijvoorbeeld heel trots op zijn laatste aankoop, een prentkaart van de Deense Zeemanskerk die in de Gentse haven staat. Hij wil ook een prent tonen van een standbeeld van Edmond Van Beveren in het stadspark. ‘Dat is het soort kaart dat bijna iedereen laat liggen, omdat het te banaal is. Ik heb in totaal wel zeven verschillende afbeeldingen van het monument. Wel, een vriend van mij heeft aan de hand van mijn foto’s kunnen reconstrueren hoe de inscripties op de grondplaat wel vier keer gewijzigd werden. Dat is toch mooi?’

Verzamelen is de rode draad in hun leven. Uren hebben ze doorgebracht bij antiquairs en op markten, in weer en wind. Verbeke herinnert zich nog levendig hoe hij in 1954 voor het eerst naar de Oude Markt aan Sint-Jacob trok. ‘Het was bitter koud, jongens hoe is het mogelijk. Nu zou ik dat niet meer doen. Maar dat is natuurlijk de weelde die steekt.’ Die eerste keer vond hij niets, iemand anders was met de prenten gaan lopen. Hij gaf niet op, bleef hardnekkig zoeken, organiseerde zijn eigen ruilclub avant la lettre en vond vele prachtige stukken.

Maar in de loop der jaren is de spoeling dun geworden. Op de markt vinden ze nog zelden een interessant stuk. Hun collectie vullen ze voornamelijk aan via de Gentse ruilclub De Draak. Aankopen is ook niet meer zo belangrijk. Tellier gaat nog wel drie keer per week op de markt, maar hij komt daar meer voor het sociaal contact met de collega’s. Hij beschouwt zijn verzameling als vrij volledig. Maar Verbeke droomt nog van Le Messager, een geschiedkundig tijdschrift dat voor het eerst verscheen in 1823. Het zit hem nog altijd dwars dat zijn bod op een volledige reeks werd afgewezen door de hebzucht van een antiquairsvrouw, ‘een echte pekelteve’. ‘Ik spreek over tien jaar geleden. Ik had echt een topprijs geboden. Ik zou het mijn vrouw nooit hebben durven vertellen.’

ALLEEN MET DRINKGELD

Of hun echtgenotes zich nooit de haren uit het hoofd hebben gerukt over de verzamelwoede van hun wederhelften? Mevrouw Tellier had een boontje voor Merckx en kon de verzamelzucht van haar echtgenoot wel appreciëren. Ook mevrouw Verbeke heeft blijkbaar haar man liefdevol het huis laten volstouwen, zo beweert die laatste toch. ‘Maar ik heb altijd alles betaald met mijn drinkgeld’, beklemtoont Verbeke. ‘Huishoudgeld heb ik nooit gebruikt.’ Ook Tellier stak er alleen maar zijn eigen geld in. Die discipline moet je jezelf opleggen, oordelen ze allebei, of je loopt het risico dat je je familie ruïneert. Ja, ze kennen collega’s die door hun verzamelpassie alles verloren zijn.

Dat hun verzamelingen wellicht ook een aanzienlijke economische waarde hebben, is niet hun bekommernis. Tellier: ‘Jaren geleden heeft iemand eens honderdduizend frank geboden voor mijn verzameling. Maar mijn vrouw zei onmiddellijk: Als een vreemde er honderdduizend voor wil geven, is ze voor u minstens het dubbele waard.’ Een verzamelaar verkoopt zijn collectie niet. De emotionele waarde is te groot.

Wat moet er later met hun levenswerk gebeuren? Van geen van beiden zijn kinderen of kleinkinderen geïnteresseerd. Tellier zou zijn collectie graag aan het Huis van Alijn schenken. ‘Ze hebben veel voor mij gedaan en ik vind het prachtig dat ik hier mag tentoonstellen.’ Verbeke weet het niet goed, zijn verzameling is te uitgebreid en bestaat voornamelijk uit papier. Aan het stadsarchief schenken? ‘Dan verdwijnt het in de anonimiteit.’ Ergens hoopt hij toch nog dat een van zijn nakomelingen zijn werk zal voortzetten, zoals hij dat ooit deed met de klassieke postzegelcollectie van zijn vader. Het belangrijkste is dat de collectie in haar geheel bewaard wordt en dat zijn naam eraan verbonden blijft.

Maar dat zijn zorgen voor later. Voorlopig genieten beide mannen van hun tentoonstelling, de ultieme erkenning van hun decennialange monnikenwerk. Tellier hoopt stilletjes dat hij zijn idool een rondleiding mag geven. ‘De uitnodiging is verstuurd. Maar de 21e is het juist Luik-Bastenaken-Luik, en zijn zoon zal ook meerijden. ’t Zal gevaarlijk zijn.’ n

Bestaat er zoiets als hét cultureel erfgoed?

Sylvie Dhaene: Hét cultureel erfgoed is even moeilijk te definiëren als hét publiek, dé Belg, dé verzamelaar. Dat zijn allemaal abstracties. Cultureel erfgoed bestaat natuurlijk, maar het is een ontzettend ruim begrip. Iedereen geeft er op zijn manier inhoud aan, afhankelijk van wat hem bezighoudt. Voor mij, als conservatrice van het Huis van Alijn, is het alles wat het alledaagse leven in Vlaanderen vorm geeft _ de microkosmos van de mens, nu en vroeger. Ik beschouw tuinkabouters als cultureel erfgoed. Waarom? Ze hebben hun plaats in de volkstuintjes, ze vertellen iets over de mensen die ze daar hebben gezet. Als we vorig jaar tijdens het eerste Erfgoedweekend onder meer het S.M.A.K. en het Museum voor Schone Kunsten met tuinkabouters hebben bezet, was dat een statement: we wilden precies beklemtonen dat ook het gewone leven deel uitmaakt van het cultureel erfgoed.

Leen Charles: Cultureel erfgoed is ook immaterieel: de verhalen, de mentaliteit, het wereldbeeld die uit bepaalde objecten of documenten spreken. Een stadsarchief in een universiteitsstad als Gent krijgt altijd veel studenten over de vloer, die voor hun dissertatie bronnen zoeken over een of ander onderwerp uit wat we de Grote Geschiedenis noemen. Maar wij proberen daarnaast ook zeer bewust aandacht te hebben voor de gewone mens, voor de wellicht zeer bescheiden maar unieke rol die een specifieke persoon in de geschiedenis heeft gespeeld. Op die manier wordt geschiedenis veel concreter, begrijpelijker, menselijker, warmer ook dan wat we over Guldensporen- en andere heroïsche veldslagen leren in de traditionele geschiedenisboeken. Het zijn mensen die de geschiedenis maken, dáár proberen wij de aandacht op te vestigen.

Het thema van dit tweede Erfgoedweekend is verzamelen. Mogen we jullie beschouwen als professionele verzamelaars? Jullie hebben in ieder geval een grote verantwoordelijkheid: de objecten die voor het museum of het archief worden geselecteerd, gaan meteen officieel deel uitmaken van ons cultureel erfgoed.

Leen Charles: Ik heb het een beetje moeilijk met het begrip verzamelen. Het Erfgoedweekend had voor mij een ander thema mogen hebben. Moordverhalen bijvoorbeeld, daar hebben wij in ons archief prachtige documenten over. Verzamelen is namelijk absoluut niet onze eerste opdracht. Het stadsarchief moet, de term zegt het al, de archieven van de stad bewaren. Wij hebben daarnaast wel een aantal verzamelingen van iconografisch materiaal: prenten, postkaarten, foto’s. Maar meestal gaat het om schenkingen. Actief verzamelen, op zoek gaan naar bepaalde documenten doen wij niet. Wij zijn ook gebonden door onze deontologische code: archiefstukken worden niet zomaar verkocht en gekocht, omdat we misbruiken willen voorkomen en de zwarte markt niet willen stimuleren. In het Antwerpse schippersarchief zijn in het verleden zaken verdwenen die later op een veiling in Amsterdam weer opdoken, en daar veel geld opbrachten. Uitzonderlijk zouden we wel iets kunnen aankopen, tenminste als het schepencollege van Gent toestemming geeft. Maar ik heb in de vijf jaar dat ik de leiding heb over het stadsarchief nog niets gekocht.

Sylvie Dhaene: Ik heb sinds mijn aanstelling in het Huis van Alijn ook nog niets aangekocht. Daar is ook geen apart budget voor. Nu staan we wel op het punt om, in samenwerking met de stad Gent, iets bijzonders te kopen. Meer kan ik niet zeggen: het moet een verrassing blijven voor het Erfgoedweekend. Maar wij gaan dus ook niet actief op zoek naar materiële objecten. Mensen bieden spontaan dingen aan en daaruit selecteren wij wat we voor onze vaste collectie interessant vinden. Zelf richten wij ons voornamelijk op het immateriële erfgoed. De Eddy Merckx-tentoonstelling gaat voor mij niet over de eventuele waarde van de memorabilia die onze suppoost Carlos in al die jaren heeft verzameld, maar over de passie van een supporter voor zijn wielerheld, over hoe diens leven eigenlijk een grote zoektocht is geworden naar fanmateriaal van zijn idool. Het enige materiële waarmee wij ons hebben beziggehouden, is het op cd zetten van de Eddy Merckx-liedjes die Carlos nog op oude, krakende 45-toerenplaatjes heeft staan.

Krijgen jullie veel aangeboden door particulieren?

Leen Charles: Het archief heeft nog te veel dat stoffige, doodse imago van een instelling die alle oersaaie bestuurlijke documenten moet opslaan die de stad Gent in de loop der jaren produceert. Ik probeer ook andere documenten op de kop te tikken: archieven van verenigingen, van heel tijdelijke vzw’s, van losse verbanden tussen mensen, familiedocumenten et cetera _ dingen die vaak een veel beter beeld geven van het leven zoals het was. Maar daar moeten we wel moeite voor doen. De mensen beseffen vaak zelf niet wat ze in huis hebben. Onlangs hebben we van een weduwe nog een volledig archief gekregen van een Oost-Vlaamse behangersbond, een kubieke meter operapartituren en een strekkende meter meubelboeken uit de negentiende eeuw. Daarvoor wil ik dus wel eventjes uit mijn archiefzalen komen. En soms is er totaal onverwachte post: een pak met Gentse oorlogsfoto’s dat uit Berlijn is opgestuurd, of een bundel uit Engeland, met allerlei documenten over het verzet. Dat stuur ik vanzelfsprekend niet terug aan afzender.

Een volkskundemuseum wordt wellicht overladen met hebbedingetjes die mensen nog op zolder hebben gevonden. Hoe maakt u een keuze tussen al die objecten?

Sylvie Dhaene: De eerste vraag is natuurlijk: wat past er in onze collectie? Onze kerncollectie bestaat uit voorwerpen uit het dagelijkse leven tussen 1880 en 1950. We concentreren ons op vier thema’s, de vier pijlers van het menselijk leven: de levenscyclus van geboorte tot dood, ambacht en handel, geloof, en vrije tijd en ontspanning. We proberen ook niet te doen wat andere musea al doen. Landbouwmateriaal sturen we door naar Bokrijk, industrieel materiaal en recentere objecten als oude televisies of magnetrons zijn voor het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (M.I.A.T.).

Het is ook altijd een samenspel van factoren. Wat is aantrekkelijk voor het publiek? Wat houdt verband met de locatie? Neem nu de oude ambachten. Dat zijn er veel. De klompenmaker hebben we uit de vaste opstelling gehaald. Want heel Vlaanderen heeft een klompenmaker. Maar de drukkerijafdeling van Van der Hagen vind ik heel belangrijk, omdat die alles te maken heeft met deze stad. Voor een stuk is het natuurlijk ook gewoon intuïtie. Uiteindelijk zijn het allemaal subjectieve keuzes.

Ook de keuzes van een conservator zijn afhankelijk van tijd, plaats, cultuur en persoonlijkheid. Hoe belangrijk is representativiteit voor jullie?

Sylvie Dhaene: Ik worstel niet met de vraag of het museum een correcte afspiegeling is van de samenleving zoals die er een eeuw geleden uitzag. Dan ben je weer even abstract en absolutistisch aan het praten als wanneer je het over hét erfgoed hebt. Wat wij hebben, is een collectie van objecten uit het dagelijkse leven die ooit door de bourgeoisie zijn verzameld. Bij de totstandkoming van de collectie heeft het toeval al een grote rol gespeeld. Bovendien tonen wij enkel fragmenten. Wij herscheppen dus niet een vergane werkelijkheid. Wij vertrekken vanuit die concrete oude voorwerpen en proberen daarmee iets te vertellen. Voor kinderen hebben we zo een verhaal gemaakt over de multiculturele stad. Bezoekers kunnen ook hun eigen verhaal maken. Je kunt het weer postmodern noemen, maar ik ben niet vies van het gefragmenteerde en het subjectieve. En ja, natuurlijk speelt de persoonlijkheid van de conservator een rol bij de keuzes die worden gemaakt.

Leen Charles: Liever een museum dat een standpunt durft in te nemen dan een dood museum. Ach, wij zijn ook maar kinderen van onze tijd. Ik denk dat je in ieder museum en in iedere instelling die golfbeweging wel voelt: hoe om de twintig à dertig jaar de belangstelling van wie het beleid voert, verschuift, parallel met de verschuivingen in de samenleving.

Mogen we de term ‘folklore’ nog gebruiken?

Sylvie Dhaene: Natuurlijk, maar hij is niet van toepassing op dit museum. Wij proberen juist van dat etiket af te geraken. Een vrouw bood ons haar verzameling van driehonderd souvenirpopjes in folkloristische kledij aan. Dat is dus niks voor ons. Wij zijn ook niet geïnteresseerd in volksdansen en vendelzwaaien. Wij houden ons niet bezig met reconstructie. Maar er zijn in Vlaanderen prachtige heemkundige museumpjes, waar de Vlaamse folklore helemaal tot haar recht komt.

Christine Albers Tine Vandendriessche

‘Het zijn mensen die de geschiedenis maken.’ ‘Verzamelen gaat om het verwonderen, niet om het hebben.’Carlos Tellier en André Verbeke, Verzamelaars. Sylvie Dhaene, Huis van Alijn en Leen Charles, stadsarchief, Conservatrices.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content