Bij onze noorderburen wordt ze ‘de Vlaamse kunsttsarina in Nederland’ genoemd. Zelf ziet Ann Demeester, de nieuwe directeur van het Frans Hals Museum in Haarlem, zich meer als de artistieke bastaarddochter van Jan Hoet. Het interview werd enkele dagen voor zijn dood afgenomen. ‘Ik ben er helemaal kapot van’, laat zij later weten. Een gesprek over haar leermeester, de kunst en het leven.

‘Alles wat mooi is in Haarlem, komt uit Vlaanderen’, zegt Anneke Bakker als ze ons verwelkomt in het Frans Hals Museum. Zij is de assistente van Ann Demeester. Haarlem was altijd al een bijna-Vlaamse stad in Noord-Holland. De helft van de Haarlemmers stamt af van uitgeweken Vlamingen, op de vlucht voor de Spaanse inquisitie. Frans Hals arriveerde er als vierjarig zoontje van een Vlaamse textielarbeider. Nu pronken zijn werken in het mooie Oudemannenhuis uit 1608.

Hals was een ‘fast painter’ avant la lettre. Sommige van zijn portretten schilderde hij nat-op-nat in één sessie en zonder schetsen. Zo kon de opdrachtgever de dag zelf met zijn portret naar huis. Die vluchtigheid maakte later grote indruk op de impressionisten. ‘Maar hij werd in zijn tijd daarom ook weleens een kladschilder genoemd’, zegt Ann Demeester.

Zij komt elke dag met de bus van Amsterdam Zuid naar Haarlem. In Amsterdam was zij de baas van de Appel, een centrum van hedendaagse kunst. Ze woont al tien jaar in Nederland en beschrijft zichzelf als een ‘vertrouwde vreemdeling’. ‘Er zijn veel gelijkenissen tussen Vlamingen en Nederlanders, maar we zijn toch anders. In tegenstelling tot wat velen denken, is Nederland bijvoorbeeld helemaal niet zo progressief. Zeventig procent van de vrouwen werkt hier parttime en je wordt hier voortdurend aangesproken op het feit dat je als vrouw hard werkt of carrière maakt en ambitieus bent. Veel meer dan in België.’

Voor haar Nederlandse periode was ze een tijd de assistente van de flamboyante Jan Hoet. ‘Soms voel ik me zijn artistieke bastaarddochter.’ En nog eerder was ze journaliste voor achtereenvolgens Knack, De Morgen en De Tijd.

Ze is net klaar met een uitgelopen lunch. Met een rijke Vlaamse kunstverzamelaar, vertelt ze. ‘Ik zou hem graag in mijn raad van advies opnemen. De man vraagt om discretie. Hij bezit ook een van de topwerken uit het museum.’

In een interview met het Nederlandse tijdschrift Opzij werd ze neergezet als een jonge vrouw met een ‘vol Vlaamse tongval’. Als wij haar spreken, kan ze haar tienjarige verblijf in Nederland toch niet verbergen. ‘Misschien klink ik nog het meest als een Zeeuwse, als iemand halfweg tussen Brussel en Amsterdam’, waarop ze vervolgens iets onverstaanbaars in het vettigste West-Vlaams tegen de fotograaf vertelt.

Ann Demeester (38) werd geboren in Brugge en groeide op in De Haan en Oostende. Haar vader was btw-ambtenaar en haar moeder belastingambtenaar. Kunst en cultuur speelden geen belangrijke rol in het gezin. De enige boeken in huis waren Konsalikromans en een met spaarpunten verzameld boek met prenten van Brueghel.

‘Mijn vader raadde me af om kunstgeschiedenis te studeren. Hij wilde liever niet dat ik naar de universiteit ging. Hij vond dat ik een meer praktische opleiding moest volgen. Kunst of filosofie studeren was dat dus niet in zijn ogen. Het werd Germaanse. Misschien hoopte hij dat ik lerares zou worden. Ik las in die tijd alles wat los en vast zat. Niet dat Germaanse een literair walhalla was waar iedereen Lord Byron las en over Thomas Pynchon discussieerde, maar ik vond het wel een prettige, brede opleiding in de humane wetenschappen. Het geeft je een basis die ik anders zou ontberen.’

Was u een rebel?

ANN DEMEESTER: Nee. Wel eigenzinnig. Ik was een goede leerling in het Onze-lieve-Vrouwecollege in Oostende. Niet opstandig of recalcitrant, maar ik droeg excentrieke kleren en daardoor kreeg ik veel strafstudies. Ik droeg schmink en oorbellen en ging gekleed in het zwart, met combats aan de voeten.

Ik ben een laatbloeier. Het heeft lang geduurd voordat ik wist wat ik wou. Ik heb ontzettend veel gehad aan iemand als Jan Hoet. Die heeft mij echt geslepen. De periode waarin ik zijn assistente was, was in dat opzicht een soort paramilitaire training.

Pardon?

DEMEESTER: Je moest echt door het stof en de modder. Wat me altijd zal bijblijven, is de opening van een tentoonstelling van Miroslaw Balka in het S.M.A.K. in Gent. Ik zat aan tafel naast de directeur van de Nationale Zachenta Galerie van Warschau en ik vertelde haar dat ik het Tate Modern in Londen een interessant museum vond. Jan was het daar volstrekt niet mee eens. ‘Hoe is het mogelijk’, riep hij van de andere kant van de tafel. ‘Wat zeg je nu? Tate is een fabriek, geen museum.’ Hij raasde maar door. Het was een heel groot diner in de hal van het museum. Het werd daar helemaal stil. Iedereen vluchtte naar het museumcafé, tot er nog drie mensen aan tafel zaten: ik, de schilder Jan Van Imschoot en Jan Hoet die me voor rotte vis uitschold. ‘Als je zo denkt, dan kun je niet voor mij werken. Je bent ontslagen!’ ‘Mij goed,’ antwoordde ik, ‘maar mijn handtas zit nog in jouw auto.’

Jan was heel temperamentvol. Hij had een sterke wil en een dominante persoonlijkheid, maar hij was ook zo genereus. Voor mij de ideale leerschool. Je moet een blik op de wereld en de maatschappij hebben, anders kun je niet functioneren als tentoonstellingsmaker en ook niet als directeur van een museum in de 21e eeuw. Je mag geen vakidioot zijn, maar je moet wel die specifieke liefde voor de kunst hebben.

Er is een tendens in museumland om de manager te verheerlijken. Daar geloof ik niet in, noch in de wereldvreemde vakspecialist als directeur. Misschien is dat de journalist in mij. Ik vond het geweldig op een krantenredactie. De ene dag was je bezig met een interview met de Turkse schrijver Orhan Pamuk en de dag daarna schreef je een stukje over K3. Je moest continu leren.

Mist u de journalistiek?

DEMEESTER: Soms. Het televisieprogramma over kunstenaars dat ik wekelijks samen met drie anderen bij de Avro presenteerde, vond ik fantastisch. Je kon een verhaal vertellen aan de kijkers. Dat kan ook via een tentoonstelling, maar in de mainstream media kun je veel meer mensen bereiken met heel verschillende achtergronden. Misschien zit er ook een lerares in mij. Ik beleef er enorm plezier aan om mensen, bezoekers in een verhaal over kunst te betrekken. Ik hoop dat ze daardoor geïnspireerd raken, al is het maar voor een moment.

We leven in een heel functionalistische maatschappij. Alles moet een aanwijsbare functie hebben. Kunst heeft die niet zo direct en dat verwart mensen. Daarom hebben we verhalen eromheen nodig. Omdat veel mensen dat mysterieuze, dat onbekende aan kunst zo angstaanjagend vinden. Is het niet vreemd? We leven in een wereld waarin de mensen de nieuwste dingen willen, de nieuwste iPhone, de meest geavanceerde gadgets, alles zo progressief mogelijk. Maar als het over kunst gaat, zijn hun verwachtingen heel conservatief.

Het mooie aan kunst is net dat het je constant ontglipt, als kwikzilver. Frans Hals schilderde in de zeventiende eeuw. Als Frans Hals nu zou leven en schilderen, zou hij totaal ander werk maken. Misschien video’s of computergames. Iedere kunstenaar is een kind van zijn tijd.

Mensen willen kunst begrijpen. Ze gaan naar een museum met het idee: ik wil er iets leren, iets begrijpen. Jan Hoet was zo’n meester-uitlegger.

DEMEESTER: Dat is het grootste misverstand. Je kunt wel iets léren over kunst, maar de essentie van kunst kun je niet begrijpen, en dat is net waarom we er nog altijd mee bezig zijn. Je hoeft niet elk schilderij te verwoorden, uit te leggen. Een kunstwerk is geen bankkluis die je moet openbreken met de juiste code, geen sudoku die je moet kraken. Het is een oefening in anders denken. Er zijn veel punten waarop ik het oneens was met Jan Hoet, maar een van de dingen die me altijd zullen bijblijven is dat hij me wees op het belang van het mysterie in de kunst. We moeten het niet allemaal kunnen uitleggen – al heeft Jan het wel altijd proberen uit te leggen.

Hebt u dat met hem gemeen?

DEMEESTER: Jan en ik waren heel verschillend qua persoonlijkheid, maar die behoefte om het uit te leggen deel ik inderdaad met hem. Vermoedelijk ook omdat ik niet uit een cultureel milieu kom. Als ik iets ‘mindblowing’ zie in de kunst, dan wil ik dat delen met anderen. Vroeger werd in Nederland weleens gezegd dat musea ook verder konden zonder publiek. Dat is hetzelfde als een slager die zegt dat hij geen vlees wil verkopen. Onze business is kunst en cultuur naar mensen brengen. Als je kunst voor jezelf wilt houden, moet je maar academicus of onderzoeker worden, maar geen museummedewerker.

Klopt het verhaal dat u bij De Tijd werkte en plots een telefoon kreeg van Jan Hoet met de vraag om een van zijn assistenten te worden?

DEMEESTER: Ja, dat klopt. Ik kende hem niet persoonlijk, maar hij was wel al een curatorial dinosaur. Hij was een van de eerste tentoonstellingsmakers van hedendaagse kunst ter wereld. En ik weet nog altijd niet precies waarom hij telefoneerde. Jan zei altijd dat hij m’n stukken over literatuur en theater interessanter vond dan die over kunst, maar dat hij hield van de manier waarop ik naar beeldende kunst kijk en erover schrijf. Jan was bijzonder intuïtief en maakte daardoor heel juiste en heel verkeerde keuzes, maar ik ben hem dankbaar dat hij iets in mij zag wat ik zelf nog niet had gezien. Anders zat ik nu nog bij De Tijd of bij Libelle. (schaterend)

In de meeste necrologieën heeft men het over die beroemde intuïtie van hem.

DEMEESTER: Ja, maar het is meer. Het gaat om geïnformeerde intuïtie. Jan zei altijd dat je moet vertrouwen op je intuïtie, maar dat je daarnaast zo veel mogelijk kennis moet vergaren, om die intuïtie aan te scherpen.

Hoe was het om uw eerste tentoonstelling te maken voor hem?

DEMEESTER: Ik wist eigenlijk totaal niet hoe dat moest. In het begin was ik toch vooral zijn broodschrijver, van toespraken, catalogusteksten, enzovoorts. Hij vroeg me de jaarlijkse happening in Watou te doen. ‘Dat is echt iets voor jou. Heeft te maken met literatuur’, zei hij. Hij stelde me voor aan Gwy Mandelinck en diens vrouw Agnes en dat was het. Toen kwam die klik. Een tentoonstelling maken is nog veel beter dan erover te schrijven. Je wordt een vertaler-tolk van de kunstenaar. Je geeft zijn werk door aan de kijker, maar als tentoonstellingsmaker ben je meer dan een doorgeefluik. Je geeft er je eigen kleur en visie aan.

Liet Hoet u volledig vrij?

DEMEESTER:(lachend) Ja, tot twee dagen voor de opening. Dan kwam hij binnen en begon hij te roepen en te tieren wat er allemaal niet goed was en veranderde hij alles.

Terecht?

DEMEESTER: Vaak wel, ja. Maar op dat moment was het wel het verschrikkelijkste wat je kon overkomen.

Wat voor een museumdirecteur bent u nu?

DEMEESTER: Ik zit nog in mijn wittebroodsweken. Eigenlijk bestaat het Frans Hals Museum uit twee musea: een met oude kunst en de Hallen voor hedendaagse kunst. Mijn grote verlangen is om die twee heel uiteenlopende collecties met elkaar te verbinden. Ik zal een voorbeeld geven. Frans Hals wordt de meester van de lach genoemd. Dat kun je doortrekken naar hedendaagse kunst. Humor is een heel moeilijk onderwerp in de hedendaagse kunst. Hals was bekend om zijn portretten, maar ook om zijn genrestukken, banale taferelen met gewone mensen. Heel veel hedendaagse kunstenaars zijn ook bezig met alledaagse dingen. Hoe kun je die twee werelden samenbrengen, in één expo?

Dat buiten de lijntjes kleuren, hebt u dat van Jan Hoet geleerd?

DEMEESTER: Zoals de kunstenaars in de jaren zestig hun atelier verlieten om kunst op straat te tonen, zo heeft Jan mij geleerd dat je als museum buiten de eigen muren moet treden en hoe bezoekers hun leven, hun kennis en hun gevoelens mee naar het museum moeten brengen. Jan was een voorloper in België omdat hij de hedendaagse kunst naar de mensen bracht. Hij was ook internationaal een voorloper door nieuwe tentoonstellingsvormen te bedenken zoals met Chambres d’Amis en Rendez Vous.

Bert De Baere van het Mukha zei dat Hoet hem leerde niet bang te zijn.

DEMEESTER: Dat klopt. Hij smeet ons in de diepte en dwong ons zelf oplossingen te bedenken. Hij had een blind vertrouwen in zijn jonge curatoren. ‘Het komt wel goed’, zei hij altijd grijnzend. Dat is lastig als je jong bent, maar zo leer je wel snel. Als assistent van Jan had je nooit een rustig moment. Hij is 77 geworden, maar naar mijn gevoel heeft hij wel 140 jaar geleefd.

Was u toch niet liever directeur geworden van het Stedelijk Museum in Amsterdam? Uit een onderzoek van het belangrijke kunsttijdschrift Kunstbeeld bleek dat 34,5 procent van de lezers hoopten dat u Ann Goldstein zou opvolgen.

DEMEESTER: Ik heb niet gesolliciteerd. Ik heb ook expliciet aan de voorzitter van het museum gezegd dat ik niet in de running wilde zijn.

Waarom niet? Het Stedelijk speelt toch in de Champions League?

DEMEESTER: Ik zeg niet dat ik het nooit wil, want het is een magistrale collectie. Het Stedelijk was hét museum van de hedendaagse kunst in Europa. Een icoon. Maar het bevindt zich nu niet in het meest interessante stadium van zijn bestaan. Het zit zeker niet op een dieptepunt, maar er zijn issues waardoor het artistieke beleid misschien niet op de eerste plaats zou staan.

In Nederland wordt zwaar bezuinigd op kunst en cultuur. U gaf daar veel kritiek op.

DEMEESTER: Vooral tijdens het eerste kabinet van Mark Rutte. Ik vond dat mijn collega’s in de kunstwereld daar zo weinig tegen protesteerden en ik vreesde dat de musea de dupe zouden worden. Daarom ben ik hun woordvoerder geworden. Misschien ook omdat Nederlanders soms nogal lui zijn. Ze denken te weinig na.

Vlak nadat u toegezegd had om directeur van het Frans Hals Museum te worden, raakte bekend dat de subsidies zouden dalen. Hoeveel moet u inleveren?

DEMEESTER: Dat zullen we pas weten na de gemeenteraadsverkiezingen, op 19 maart. Ik zal moeten bezuinigen en dat is verschrikkelijk. Het is gewoon overal zo in Nederland.

Hoe komt het dat de culturele sector in Nederland in zwaarder weer verkeert dan die in Vlaanderen?

DEMEESTER: Volgens mij heeft alles indirect te maken met de PVV van Geert Wilders. Hij verklaarde de oorlog aan alle progressieve vormen van kunst. De PVV was in het eerste kabinet van Mark Rutte de gedoogpartner en op verschillende manieren wilde dat kabinet Wilders behagen. De grote speerpunten van Wilders waren: weg met alle subsidies voor cultuur en weg met alle vreemdelingen. Weg met alles wat anders is en vreemd. Dat is simplistisch, maar dat is de PVV ook. Nederlanders zijn daar erg in meegegaan.

Is dat dan anders in België?

DEMEESTER: In Nederland heb je een mooi transparant subsidiesysteem dat niet alleen geld geeft aan grote instellingen en aan erfgoed, maar ook aan experimentele vormen van kunstuitingen. Dat is in België minder. Belgen zijn meer plantrekkers, meer van het stille verzet. Zo van: ik zeg wel nee, maar ik doe het toch, op mijn manier.

Heerst er in België meer optimisme in de kunstwereld?

DEMEESTER: In de jaren zestig en zeventig liep Nederland voorop, op alle vlakken. In België was het subsidiesysteem tot voor tien jaar één grote nepotistische bende en zat alles in het slop. Nu heb je Wiels en Mu.Zee en Bozar en nog zoveel meer. Er is meer transparantie en we hebben vele kunstenaars die het internationaal zeer goed doen. In Nederland hebben ze het gevoel in een neerwaartse spiraal te zitten.

Alain de Botton gaf in zijn jongste boek Kunst als therapie veel kritiek op museumdirecties. Ze zouden zich te veel laten leiden door kunstgeschiedenis en te weinig door het echte leven. Wat vindt u daarvan?

DEMEESTER: Goedkoop populisme. Ik ben het heel erg oneens met zijn eenzijdige visie op wat kunst is en wat kunst doet. Hij ziet kunst als een soort geneesmiddel, dus weer erg functioneel. Natuurlijk kan kunst troost bieden, maar dat is niet de enige functie. Ik vind dat hij voorbijgaat aan het unieke en complexe karakter van kunst. Kunst is als een pauwenstaart en hij trekt daar één veer uit en zegt: kijk dat is het.

Komt u nog terug naar België?

DEMEESTER: Geen idee. Mijn missie is nu om het Frans Hals Museum en de Hallen een andere invulling te geven. Om het nog beter te maken dan het al is.

DOOR MICHEL VANDERSMISSEN, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Jan had een sterke wil en een dominante persoonlijkheid, maar hij was ook zo genereus.’

‘De grote speerpunten van Wilders waren: weg met alle subsidies voor cultuur en weg met alle vreemdelingen. Nederlanders zijn daar erg in meegegaan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content