Schrijvers kunnen van cultuurminister Luc Martens een werkbeurs krijgen. Nog niet zo’n kleintje ook, al is dat dan per vergissing.

MINISTER VAN CULTUUR Luc Martens (CVP) voelt zich kennelijk niet zo zeker over zijn literatuurbeleid. Binnenkort bezorgt hij het Vlaams parlement een nota waarin hij de prioriteiten voor zijn letteren- en boekenbeleid uiteen zet. Daarin wemelt het van de instanties die hem moeten helpen. Vanouds wordt de minister van Cultuur bijgestaan door een adviescommissie (de ?Letterencommissie?), sinds een paar jaar aangevuld met een Commissie van het Boek, die zich bezig houdt met de economische aspecten van, meer bepaald, het boekenbeleid.

In zijn beleidsbrief neemt Martens zich voor om nu ook een aparte adviescommissie voor het tijdschriftenbeleid op te richten. Daarnaast wil hij nog ?een aantal onafhankelijke leescomités in het leven roepen?, die ?vooradviezen? moet verstrekken aan de Letterencommissie. In het vertaalbeleid is dan weer een Stichting Vlaamse Literatuur in het Buitenland actief, voorgezeten door eresenator Guido Verhaeghen (CVP), parallel met wat terzake al binnen de administratie gebeurt en met de initiatieven die met het Nederlandse Productie- en Vertalingenfonds worden ontwikkeld. En tenslotte staat nog altijd een Raad voor Cultuur in de steigers een nog altijd niet gerealiseerd idee van Martens’ voorganger Hugo Weckx (CVP) die de minister ook al over, onder meer, het literatuurbeleid moet adviseren.

AUTONOOM.

Vooral de idee van de leescomités wijst erop dat Martens denkt dat de Letterencommissie wordt overbevraagd. De elf leden ervan, die een vergoeding krijgen van een paar duizend frank, per jaar en belastbaar, moeten elk jaar hun zeg doen over ettelijke honderden subsidie-aanvragen. Ook al omdat de commissie niet al te vaak bijeen pleegt komen, gebeurt dat adviseren niet altijd bijzonder grondig. Onder meer daardoor is deze commissie al lang een steen des aanstoots in het literaire veld. Maar ze is dat vooral omwille van haar partijpolitieke samenstelling, zo wil het immers het Cultuurpact. Een recente enquête wees trouwens uit dat de grote meerderheid van de Vlaamse schrijvers zelfs helemaal géén vertrouwen heeft in de commissie.

Een autonoom Fonds voor de Letteren naar Nederlands model kan daarvoor het alternatief vormen. Net als Weckx heeft Martens daar geen oren naar, omdat de overhead daarvan te belastend zou zijn voor het toch al schrale Vlaamse literatuurbudget, hoezeer Martens zich ook inspant om dat te vergroten. Om die reden kreeg trouwens ook de Stichting-Verhaeghen geen volwaardig autonoom statuut. Overigens moet zo’n fonds niet worden verward met het Nationaal Fonds voor de Letterkunde, dat elk jaar twee miljoen frank uit de literatuurbegroting krijgt toegestopt. Het wordt beheerd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde die er een eigen, volkomen ondoorzichtig subsidiepolitiekje mee voert, waar geen hond enig uitzicht op heeft.

Om de Letterencommissie tot enig serieux te dwingen en vast ook om de kritiek erop op te vangen wil Martens de adviezen die hij van haar ontvangt, voortaan publiek maken. Dat zou alvast een heikel transparantieprobleem oplossen. Tot nu toe was nooit duidelijk waar de verantwoordelijkheid voor een concrete beslissing lag : bij de commissie die alleen adviseert maar toch niet wil dat van dat advies wordt afgeweken, of bij de minister, die er politiek verantwoordelijk voor is en de adviezen in principe ongewijzigd bekrachtigt.

PENSIOEN.

Eén van de literaire-subsidiemechanismen omvat de zogenaamde werkbeurzen, een in ?maandeenheden? uitgedrukt soort loon, waarmee een schrijver bijvoorbeeld verlof zonder wedde kan nemen om zich aan de literaire arbeid te wijden. De werkbeurzen zijn goed voor 17,8 miljoen frank, bijna een kwart van het gehele letterenbudget. Omdat de EU-regels discriminatie naar nationaliteit verbieden, diende hiervoor een gezamenlijke Nederlands-Vlaamse constructie te worden opgezet, al was het maar om te vermijden dat een auteur zowel in Vlaanderen als in Nederland een werkbeurs zou ontvangen.

In de praktijk nam Vlaanderen het al langer bestaande Nederlandse systeem over. Minister Martens wil nu dat de Letterencommissie daarbij wat strikter op de sociale factor gaat letten. Werkbeurzen kunnen meer bepaald niet bedoeld zijn voor auteurs die uit zichzelf al over genoeg vrije tijd beschikken. Wie bijvoorbeeld met pensioen is, hoeft inderdaad geen tijd meer vrij te kopen. Tot nu toe lette de Letterencommissie daar niet op en schoof ze een gepensioneerde leraar als Anton van Wilderode gulle werkbeurzen toe.

De hoogte van zo’n maandeenheid werd, net als in Nederland, afgestemd op de leraarswedde het loon van een licentiaat, dat moest voor een schrijver volstaan. Het bedraagt nu 81.500 frank. Overigens zorgde het Nederlandse Fonds een tweetal jaar geleden voor enige gram in Vlaanderen, toen het dat bedrag zonder voorafgaand overleg optrok en zonder meer verwachtte dat ook Vlaanderen daarin zou volgen.

Maar toch zijn de Vlamingen beter af, véél beter. Het geval wil namelijk dat subsidies voor kunstenaars in België onbelast blijven. Lange tijd bestond daar onzekerheid over, omdat de interpretatie van een Koninklijk Besluit terzake onduidelijk bleef. De Nederlandse wet aanziet werkbeurzen evenwel als een gewoon inkomen, ook fiscaal. De hoogte van een maandeenheid is er bijgevolg een brutobedrag, terwijl het in Vlaanderen nominaal wel even veel bedraagt, maar wel als een nettobedrag moet worden beschouwd. De goed 80.000 frank netto die een Vlaamse beurs waard is, komt dus eigenlijk overeen met een bruto-inkomen van pakweg 140.000 frank. Nee, in dit geval kan niemand de Vlaamse cultuurbonzen verwijten dat ze krenterig omspringen met hun schrijvers.

M.R.

Luc Martens : bruto is netto.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content