Patrick Martens

De onderwijsministers van meer dan dertig Europese landen vergaderen van 17 tot 20 mei in Praag over de uitvoering van de Bolognaverklaring over het hoger onderwijs. Vlaams minister Marleen Vanderpoorten verdedigt een Europese erkenning van de opleidingen.

Op 19 juni 1999 ondertekenden in Bologna 31 onderwijsministers uit 29 Europese landen en regio’s een verklaring over ‘een Europese ruimte voor het hoger onderwijs’. Ze gaf inhoud aan de Sorbonneverklaring die een jaar eerder in Parijs tot stand was gekomen.

De Bolognaverklaring stuurt in het hoger onderwijs aan op een structuur met twee graden ( undergraduate en graduate) en diploma’s die in heel Europa vergelijkbaar zijn ( bachelor na minimum drie jaar en master na één of meer extra jaren). Dat moet de mobiliteit van studenten en academisch personeel vergroten. Deze benadering kan niet zonder een Europese accreditering of een systeem van kwaliteitszorg en erkenning van de opleidingen.

De Bolognaverklaring maakt een einde aan de drieledigheid in het hoger onderwijs in Vlaanderen (drie- en vierjarige opleidingen aan de hogescholen; kandidaturen en licenties aan de universiteiten). Dat veroorzaakte aanvankelijk weinig animo. Voordien liep een opdracht van de Leuvense ererector Roger Dillemans om het opleidingsaanbod van de universiteiten te optimaliseren vast in een stapel rapporten. Voor de hogescholen kwam dezelfde oefening niet eens van de grond.

De huidige Vlaamse regering veranderde het geweer van schouder. De financiering van de universiteiten is ‘bevroren’ tot 2004, zodat zij niet meer afhankelijk zijn van studentenaantallen. Voor de hogescholen wordt aan een gelijksoortig scenario gewerkt. En nu zorgt ook de Bolognaverklaring voor een stroomversnelling. Onderwijsminister Marleen Vanderpoorten (VLD): ‘Door de evolutie in andere Europese landen beseft iedereen dat we mee op de kar moeten springen. Ik ben benieuwd hoe ver we komen, want dat zal ook gevolgen hebben voor het toeleidingsbeleid van het secundair onderwijs.’

De Vlaamse Interuniversitaire Raad opteerde eerst voor doorstromingsbachelors aan de universiteiten en beroepsgerichte bachelors aan de hogescholen. De raad voor hoger onderwijs in de schoot van de Vlaamse Onderwijsraad wees dat onderscheid af en het Vlaams parlement volgt die lijn. Wat is uw houding?

Marleen Vanderpoorten: Door de inhoud van hun opleiding zullen bachelors van de hogescholen meer arbeidsmarktgericht zijn. Maar ook de bachelors van de universiteiten moeten kunnen uitstromen naar een job, hoewel zij het moeilijker zullen hebben. Een student criminologie bijvoorbeeld zal met een bachelordiploma normaal moeten onderdoen voor een jongere die drie jaar gestudeerd heeft voor maatschappelijk werker.

De discussie ging meer over de doorstroming van de bachelors naar de masteropleidingen. Wordt dat voor universiteiten én hogescholen een automatisme?

Vanderpoorten: In de huidige situatie kan dat niet. Vroegere debatten over de ‘bruggen’ tussen opleidingen aan hogescholen en universiteiten hebben slechts een beperkt resultaat gehad. Er zijn verkorte studieprogramma’s. Studenten maken soms individuele afspraken met een professor. Door de Bolognaverklaring zijn er twee stappen nodig. De hogescholen moeten de inhoud en de kwaliteit van hun opleidingen aanpassen, zodat een overstap mogelijk wordt. En voorts moet worden nagedacht over aanvullende programma’s voor hogeschoolstudenten met een bachelordiploma.

Is daar geen haast mee gemoeid, want die opleidingsperspectieven bepalen mee de studiekeuze van jongeren?

Vanderpoorten: Uiteraard is er tijdsdruk. In het algemeen blijft er een onderscheid tussen opleidingen aan hogescholen en universiteiten. Anders heeft het behoud van dat binaire systeem geen zin. We hebben inmiddels afgesproken dat we vanaf het academiejaar 2002-2003 bachelor- en masterdiploma’s uitreiken. De inhoudelijke bijsturing van de opleidingen zal vier tot vijf jaar vergen.

Sommigen noemen dit een cosmetica-oefening? Is de omgekeerde weg niet logischer?

Vanderpoorten: We willen gelijke tred houden met onder meer Nederland en Duitsland. Dat is mogelijk omdat de kwaliteit van onze opleidingen buiten kijf staat. Dat wordt bewezen door de ervaring van Vlaamse studenten die naar het buitenland trekken en van buitenlandse jongeren die hier studeren. Andere landen hebben veel meer problemen met de studiedruk en de studieduur om de plannen van Bologna uit te voeren. Door over twee jaar al de nieuwe diploma’s uit te reiken, voeren we de druk op om aan de inhoud van de opleidingen te sleutelen. Om dezelfde reden is hun accreditering die bepaalt aan welke normen en kwaliteitsvereisten ze moeten voldoen, zo belangrijk. Ik overleg met mijn Nederlandse collega Louk Hermans over een gemeenschappelijk systeem. In het najaar leg ik het resultaat aan het Vlaams parlement voor.

Zitten de universiteiten van Limburg en Antwerpen niet met een probleem, als u al in 2003 met de uitreiking van nieuwe diploma’s start? Door hun aanbod van tweejarige kandidatuursopleidingen dreigt hun instroom van studenten op te drogen.

Vanderpoorten: Op korte termijn is er geen probleem. Er komen alleen bachelor- en masterdiploma’s bij het beëindigen van de huidige opleidingen van drie jaar en van vier jaar of meer. Het ligt voor de hand dat het voor de universiteiten van Limburg en Antwerpen de richting moet uitgaan van driejarige bacheloropleidingen die een vervolg krijgen in masteropleidingen aan een andere instelling. Ik verwacht daarover voorstellen van de universiteiten zelf.

Er is nog een andere kwestie. Uit een screening van de lerarenopleiding blijkt dat de programma’s aan de universiteiten te beperkt zijn voor de problemen in verband met de inhoud en de praktijk van het lesgeven. We kunnen de Bolognaoefening benutten om studenten met een bachelordiploma te laten kiezen tussen een wetenschappelijke masteropleiding of een masteropleiding die van hen goede leerkrachten maakt.

U heeft al vaker gezegd dat het niet de bedoeling is om de studieduur te verlengen. Elders in Europa is de tendens anders.

Vanderpoorten: Sommigen meenden dat de Bolognaverklaring ook een afstemming van de studieduur inhield. Ik wil geen misverstanden. Wij verlengen de studieduur niet. Op termijn komt er een stelsel van studiepunten voor opleidingsmodules. Het systeem van de studiejaren zal worden losgelaten. In een stelsel van studiepunten bepalen studenten zelf de duur van hun studie. Ze kunnen bijvoorbeeld langer over een opleiding doen in combinatie met deeltijds werk.

Zal er voor een grotere Europese mobiliteit van de studenten niet meer nodig zijn dan een gelijkschakeling van diploma’s? Aan Erasmus- en andere uitwisselingsprogramma’s nemen nu amper 2 procent van de Vlaamse studenten deel.

Vanderpoorten: Behalve het ontbreken van een accrediteringssysteem, is de talenkennis een hoge drempel. Ook daaraan moet worden gewerkt.

In Praag hoopt u een eerste groep van landen warm te maken voor een systeem van accreditering. Zal dat lukken?

Vanderpoorten: Met Nederland hebben we al de principiële afspraak om een gezamenlijk accrediteringsorgaan op te richten. We hebben daar alle belang bij. Ten eerste is de taal in dit geval geen handicap voor de mobiliteit van de studenten. Voorts hebben we een gemeenschappelijk visitatiesysteem uitgebouwd om de kwaliteit van de opleidingen aan de universiteiten te beoordelen. Die ervaring is heel nuttig. Een derde factor is de grensoverschrijdende samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse instellingen, met de transnationale Universiteit Limburg als voorbeeld.

Ondertussen zijn er ook contacten met Zweden, Denemarken, het Spaanse Catalonië en een aantal Duitse deelstaten. Ierland heeft spontaan interesse getoond. Dat zit dus goed. Essentieel is dat de overheid een kwalitatief kader voor de opleidingen vastlegt en dat een aparte instantie instaat voor de controle en de toepassing.

Volgens de Belgische grondwet bepaalt de federale overheid de opleidingsduur en de diplomavoorwaarden. Dwarsboomt dat uw plannen niet?

Vanderpoorten: Mijn Franstalige collega Françoise Dupuis is ingelicht over onze stappen. Door de grondwet moeten we overleggen met de federale regering, maar ik verwacht geen onoverkomelijke problemen. Het accrediteringssysteem is een inhoudelijke operatie en staat los van die discussie.

De Europese Vereniging van Universiteiten (EUA), met de Leuvense rector André Oosterlinck in de raad van bestuur, verdedigt een accrediteringssysteem dat de universiteiten opneemt in een rangschikking van goede, betere en de beste universiteiten. Wat is uw mening daarover?

Vanderpoorten: Rector Oosterlinck wil heel graag in het koppeloton van de Europese universiteiten zitten. Dat is zijn goed recht en ik hoop dat hij slaagt. Maar ik ben geen voorstander van een ranking en zeker niet van een lijst die universiteiten rangschikt in elite- en andere categorieën. Een accrediteringssyteem werkt met kwaliteitslabels, maar die kunnen ook weer worden ingetrokken als een instelling niet meer beantwoordt aan de criteria.

De Bolognaverklaring is voor u een nieuwe aanleiding om de kloof tussen de twee cycliopleidingen van de hogescholen en universiteiten te dichten.

Vanderpoorten: Voor de hogescholen gaat het bijvoorbeeld om de opleidingen voor industrieel ingenieur, handelswetenschappen, vertaler-tolk, architect en kinesist. Nu bieden universiteiten ‘academische opleidingen’ en hogescholen ‘opleidingen van academisch niveau’. In de toekomst krijgt iedereen een mastersdiploma aan het einde van de rit.

Hogescholen met twee cycliopleidingen moeten volgens u ook meer onderzoeksmiddelen krijgen. Kan dat zonder hogere budgetten?

Vanderpoorten: Bij elke begrotingsopmaak wordt gezegd dat er meer geld nodig is. Samenwerking kan een deel van de oplossing zijn en daardoor meteen ook de kloof kleiner maken. Bovendien kan dit een impuls zijn om het huidige tekort aan goede onderzoekers aan te pakken.

De jongste weken is er veel te doen over uw voorstel om in Vlaanderen vijf associaties van universiteiten en hogescholen te vormen. Zij zouden per regio tot stand komen rond vijf universiteiten (Leuven, Gent, Antwerpen, Limburg en Brussel). Maar dat plan is meteen doorkruist door een initiatief om de KULeuven te associëren met de katholieke hogescholen in Vlaanderen.

Vanderpoorten: Sommige katholieke hogescholen zullen daaraan deelnemen. Andere zullen dat niet doen en nog andere twijfelen.

Voelt u zich niet in snelheid genomen door de KULeuven die niet wil gedegradeerd worden tot de ‘universiteit van het Hageland’? En gaat dat niet in tegen de netvervaging die de Vlaamse regering wil?

Vanderpoorten: De instellingen moeten dat debat voeren. Rond de KULeuven zal een grote katholieke associatie in het hoger onderwijs worden uitgebouwd, maar in Antwerpen en Gent bijvoorbeeld komen er samenwerkingsverbanden tussen instellingen van de verschillende netten. Ook in Brussel is de discussie nog volop bezig.

In het begin van uw ministerschap hebt u geprobeerd om de Katholieke en de Vrije Universiteit Brussel samen te brengen. Bent u de tegenwind van toen vergeten?

Vanderpoorten: Misschien was mijn voorstel te radicaal. Ik vind dat de twee universitaire instellingen in de hoofdstad minstens kunnen overwegen om een associatie te vormen. Ik probeer argumenten en stimulansen te geven voor een samenwerking.

Rector Oosterlinck verwijst naar het grondwettelijke principe van de vrijheid van vereniging en naar de Raad van State om te zeggen dat u geen samenwerking kunt opleggen en evenmin financieel kunt aanmoedigen.

Vanderpoorten: Ik ben het eens dat een overheid op dat vlak niet te veel moet sturen. Voor Oosterlinck is kwaliteit de enige norm en daarin heeft hij gelijk. Mijn overtuiging is dat netoverschrijdende associaties met een regionale verankering een verrijking voor het hoger onderwijs zijn. Dat zal zorgen voor een gezonde concurrentie om hoge kwaliteit te leveren.

De KULeuven vormt in Vlaanderen de grootste associatie en sluit in Europa aan bij een netwerk van topuniversiteiten in Cambridge, München, Leiden. Blijft er voor de andere associaties genoeg kritische massa over om kwaliteit te bieden?

Vanderpoorten: Ja. In de toekomst worden trouwens vooral de faculteiten belangrijk. Het accrediteringssysteem zal dat in de hand werken. Op diverse plaatsen zullen er op die manier sterke opleidingskernen aanwezig zijn. De associaties zullen die troeven uitspelen naar Vlaamse en buitenlandse studenten.

Bij de studenten roept de Bolognaverklaring veel vragen op over de democratisering van het hoger onderwijs. Worden de opleidingen door de accreditering niet moeilijker, zodat de lat te hoog zal liggen voor veel jongeren die nu wel aan hoger onderwijs beginnen?

Vanderpoorten: De bestaande kwaliteit van het hoger onderwijs houdt jongeren niet tegen om aan een opleiding te beginnen. Op dat vlak ben ik niet bang voor de toekomst. Een ander probleem vormen de vierde graden in het secundair onderwijs. Verpleegkunde is een voorbeeld. Die behoefte blijft bestaan. Moeten we dat aanbod bij het secundair onderwijs houden of zijn er mogelijkheden in de context van het levenslang leren: het volwassenenonderwijs, de VDAB-opleidingen?

Uw buitenlandse collega’s zijn verbaasd over de gunstige inschrijvingsgelden en het toelatingsbeleid voor het hoger onderwijs in Vlaanderen. In het Vlaams parlement hebt u gezegd dat de discussie daarover onvermijdelijk is.

Vanderpoorten: Ik ben voorstander van een open toelatingsbeleid. Dat is essentieel voor de democratisering van ons hoger onderwijs. Indien we daardoor echter geconfronteerd worden met een toevloed van buitenlandse studenten, dan moeten we de financiering bekijken. We moeten dat goed in de gaten houden en vermijden dat Vlaamse studenten het slachtoffer worden. Dat kan bijvoorbeeld door de toekenning van studiecheques, hoewel ik niet van dat woord hou.

Worden de studietoelagen aangepast aan de uitvoering van de Bolognaverklaring?

Vanderpoorten: Voorlopig niet, op termijn wel. Het huidige, vernieuwde stelsel is gebaseerd op een schema van studiejaren. In een regeling met studiepunten die ook de mobiliteit van studenten stimuleert, moeten we over drie tot vier jaar het stelsel bijsturen.

Een knelpunt wordt het taalgebruik in het hoger onderwijs. Door de internationalisering groeit een consensus om naast het Nederlands ook het Engels toe te laten. Rector Oosterlinck wil dat laatste doen voor masteropleidingen die internationaal gericht zijn. Een decreetvoorstel van Ludo Sannen (Agalev) sluit daarbij aan.

Vanderpoorten: In het Vlaams parlement lopen de opinies sterk uiteen, met als uitersten een zeer open visie die meerdere talen wil toelaten en een erg gesloten opvatting die alleen het Nederlands verdedigt. We moeten realistisch en pragmatisch zijn. Als we onze studenten mogelijkheden willen bieden op internationaal vlak, dan moeten ze ook in het Engels kunnen studeren.

Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content