Historicus Jan Van der Fraenen schreef met Voor den kop geschoten het eerste Nederlandstalige boek over Belgische spionnen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hoewel de opdrachten van de spionnen niet altijd even opwindend waren, is het een bijwijlen meeslepend verhaal geworden van vaderlandslievende lefgozers, tragische helden en opportunistische verraders.

De commandobunker in de buik van de Kemmelberg, die tot halfweg de jaren negentig in gebruik was als geheim hoofdkwartier van de generale legerstaf, gaat volgende week open voor het publiek. De omvorming van deze bunker tot publiek erfgoed was toevertrouwd aan een team met onder meer Jan Van der Fraenen, historicus bij het Legermuseum in Brussel. Daarnaast vond Van der Fraenen nog de tijd om een boeiend werk over de Belgische spionagenetwerken tijdens de Groote Oorlog te schrijven. Eigenlijk is het boek een uitloper van zijn masterverhandeling: ‘Bij mijn onderzoek naar de executies van 300 spionnen onder de Duitse bezetting van 1914-1918 ontdekte ik een verhaal dat goeddeels vergeten was. In mijn boek focus ik op een van de grotere spionagenetwerken, Ambulants et Gen-darmes. Sommige namen duiken al op in Franstalige werken uit de jaren twintig, maar dit is het eerste Nederlandstalige werk dat over de spionnen zelf gaat.’

Vrij snel na de Eerste Wereldoorlog werd een Archiefcommissie opgericht die op grote schaal gegevens verzamelde over de spio-nagenetwerken en hun leden. Kreeg u uw materiaal op een schaaltje aangeboden?

Jan Van der Fraenen: Ja en nee. In het Rijksarchief bevindt zich inderdaad 24 meter archief over de zogenaamde Vaderlandse Diensten. De Archiefcommissie heeft gedurende een paar jaren grondig werk verricht via interviews en brieven aan alle mensen van wie ze dachten dat ze iets met de inlichtingendiensten te maken hadden. Daar is veel respons op gekomen, en de antwoorden zijn mooi gestructureerd gearchiveerd. Het is geen complex archief, maar er is geen inventaris, zodat je vele uren nodig hebt om je gegevens op te sporen. Daarnaast heb ik ook lokale archieven en archieven in het Legermuseum geraadpleegd, net als de her en der verspreide archieven van inlichtingendiensten. En natuurlijk put ik ook uit de bestaande literatuur en uit scripties.

Is het verzet tijdens de Eerste Wereldoorlog vergelijkbaar met het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog?

Van der Fraenen: In de Eerste Wereldoorlog is het verzet veel meer gericht op het inwinnen van informatie, terwijl het tijdens de Tweede Wereldoorlog een sterkere ideologische dimensie heeft en ook veel gewelddadiger is, met meer sabotagedaden en meer slachtoffers onder de Duitse soldaten. De verhouding tussen de bezetter en de bevolking was tijdens de Tweede Wereldoorlog trouwens veel slechter. Doordat de bezetter geweld-dadiger en repressiever was, lokte hij ook veel meer gewapend verzet uit. Eigenlijk was de Eerste Wereldoorlog een soort proefperiode voor de inlichtingendiensten waarin ze ervaring opdeden om tijdens de Tweede Wereldoorlog slagkrachtiger voor de dag te komen. In 1940 staken sommige netwerken die in 1914-1918 al bestonden opnieuw de kop op, vaak met dezelfde mensen.

De spionagenetwerken bleken in 1914-1918 heel kwetsbaar te zijn, en ze werden een paar keer volledig opgerold. Moeten we dat aan amateurisme toeschrijven?

Van der Fraenen: Gedeeltelijk wel. Veel spionnen waren onvoorzichtig, ze praatten hun mond voorbij in het café en sommigen zetten zelfs hun naam onder hun rapporten. Als de documenten in verkeerde handen vielen, was het niet moeilijk om te traceren waar ze vandaan kwamen. Tegelijk was de Duitse politie ook heel efficiënt. Zo waren ze heel bedreven in het infiltreren van netwerken. Ze hadden overal hun mannetjes, tot in Nederland toe waren er contraspionagebureaus. De infiltranten waren meestal Belgen in Duitse dienst of Duitsers die hier al lang woonden en vlot Frans of Nederlands spraken. Ze lieten alles wat ze konden onderscheppen fotograferen en als de Duitsers genoeg bewijsmateriaal hadden en het netwerk in kaart hadden gebracht, sloegen ze toe. Vaak hadden de Duitsers een beter beeld van het netwerk dan de spionnen zelf.

Hoeveel mensen waren er bij de spionagenetwerken in België betrokken?

Van der Fraenen: Volgens een schatting van historicus Emmanuel Debruyne van de Université Catholique de Louvain werkten hier ongeveer 7000 mensen voor de geallieerde inlichtingendiensten. Voor de Belgische inlichtingendiensten waren een veertigtal netwerken actief, maar er waren ook netwerken die voor de Fransen en de Britten werkten. Sommige netwerken bleven maar een maand actief, andere twee jaar. De kwaliteit en de kwantiteit waren heel verschillend van netwerk tot netwerk. Principieel mocht er geen hiërarchie bestaan onder de spionnen in bezet gebied, maar meestal wierp iemand zich toch op als leider, wat voor het voortbestaan van de groep trouwens belangrijk was. Over de grens, waar de inlichtingen gecentraliseerd werden, was er uiteraard wel een duidelijke hiërarchie.

Het werk van de modale spion was blijkbaar niet zo spectaculair. Kunt u zijn taak omschrijven?

Van der Fraenen: De meeste mensen zaten thuis aan het keuken- of slaapkamerraam te kijken naar voorbijrijdende treinen. Op een vragenlijst noteerden ze het aantal wagons en hun inhoud, ze observeerden de soldaten en probeerden voorts alle mogelijke inlichtingen over de vijand te verzamelen. Dat was het standaardwerk.

Daarnaast had je de spionnen die op het terrein hun ogen openhielden en informatie verzamelden over Duitse kazernes en vliegveldjes. Sommigen van hen – zoals de familie Mus, die in mijn boek centraal staat – probeerden ook binnen te dringen in vijandelijk domein.

De koeriers waren veeleer losse maar ook zwakke schakels?

Van der Fraenen: Meestal waren het losse schakels, maar soms maakten ze deel uit van het netwerk. Een aantal werkte voor meer dan één netwerk, anderen werden vanuit Nederland gestuurd. Allemaal redelijk onoverzichtelijk dus, zelfs op het hoofdkwartier van de inlichtingendiensten in Nederland wist men niet goed welke koerier voor welk netwerk werkte. Dat was natuurlijk bijzonder gevaarlijk voor infiltratie door de Duitsers.

Spionnen die tegen de lamp liepen, werden in veel gevallen geëxecuteerd. Hadden de aanplakbrieven die de bevolking informeerden over de terechtstellingen het beoogde afschrikkingseffect?

Van der Fraenen: Het was dubbel. Enerzijds was het een waarschuwing die indruk maakte, maar anderzijds blijkt uit dagboeken dat de executies de anti-Duitse gevoelens aanwakkerden. Het is moeilijk om het precieze effect af te wegen.

Feit is dat de inlichtingendiensten de hele oorlog bleven doorwerken zonder dat ze een gebrek aan personeel kenden. Zeker de Britten en de Fransen niet, de Belgen hadden het wel af en toe moeilijk, zeker als er pas een netwerk opgerold was. Maar aan het einde van de oorlog waren er in bezet gebied in elk geval genoeg netwerken aanwezig om de nodige informatie door te spelen aan geallieerde troepen. In dat opzicht heeft de executiepolitiek dus niet gewerkt.

Beseften mensen zoals de broers Poriau in Zottegem, waar het potloodje om de voorbijrijdende treinen te registreren boven op het raamkozijn van hun toilet lag, wat hen boven het hoofd hing?

Van der Fraenen: Dat heb ik me ook afgevraagd. Na een tijd moesten ze het zeker geweten hebben, want in veel gevallen waren het familieleden die geëxecuteerd werden. Het is moeilijk te zeggen wat hun motieven waren, daar is in de afscheidsbrieven niets over te vinden. Wellicht achtten de mensen zich relatief veilig omdat ze van in hun huis konden werken. Waarschijnlijk gingen ze er deels ook op in om de verveling tegen te gaan. Ik veronderstel dat het meestal een mix van motieven was: van vaderlandse en anti-Duitse gevoelens tot dadendrang en geldgewin. Sommige spionnen die door de Duitsers opgepakt werden, hebben letterlijk gezegd: ik deed het voor het geld. Maar de meesten hebben niet veel gezien van het beloofde geld.

Een verbijsterend verhaal is dat van de spionne Irma Van Meerssche. Nadat haar man was terechtgesteld, ging ze als mol voor de Duitsers werken om het netwerk bloot te leggen en haar schoonbroer in de val te lokken. Was zij een gewetenloze opportuniste?

Van der Fraenen: Dat soort vragen heb ik me niet gesteld. Zij is belangrijk in mijn boek omdat ze getrouwd was met François Mus. Maar het is inderdaad een vreemde, intrigerende figuur. Het is niet altijd meer mogelijk om alles met zekerheid uit te zoeken. De reconstructie van het verhaal was hier en daar dansen op een slappe koord, omdat leugen en waarheid soms moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Dat ze zich in de gevangenis liet opsluiten omdat ze als weduwe van een terechtgestelde spion de anderen gemakkelijk bezwarende informatie zou kunnen ontlokken, staat wel vast. Net voor de bevrijding is ze met haar broer naar Amsterdam gevlucht en begin de jaren twintig zou ze naar Duitsland getrokken zijn, maar eigenlijk zijn we op dat moment haar spoor al bijster.

Welke spion heeft de grootste indruk op u gemaakt?

Van der Fraenen: De hoofdfiguur uit mijn boek: Pierre Mus. Hij was een norse, harde, vastberaden lefgozer. Hij nam verscheidene keren grote risico’s, maar wist telkens de dans te ontspringen. Dat hij kleermaker was geweest bij de Gendarmes kwam hem goed van pas om zich te vermommen. Hij was de meest gezochte Belgische spion: iedere Duitse agent had een foto van hem op zak. Hij was een man die respect afdwong, maar tegelijk moest je vaststellen dat zijn roekeloze gedrag niet helemaal normaal was.

Het is jammer dat zijn memoires niet zijn opgetekend. De Archiefcommissie heeft wel een brief van hem, maar daarin is hij kort van stof. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij op een bepaald moment een Duitse soldaat van kant moest maken om te ontkomen, maar veel meer komen we van hem daarover niet te weten. Na de oorlog kreeg hij een baan als parkwachter in Tervuren. Hij stond er bekend als een heel streng en punctueel man. Je kon je klok gelijkzetten op het sluiten en openen van het parkhek.

Was het verzet in Wallonië en Brussel sterker dan in Vlaanderen?

Van der Fraenen: Van de geëxecuteerde spionnen heeft een kleine meerderheid Frans als moedertaal. Maar er woonden toen ook veel Franstaligen in Vlaanderen, en grosso modo is er nagenoeg een evenwicht tussen Frans- en Nederlandstaligen in het verzet. Een opmerkelijk verschil is wel dat de herinneringscultus na de oorlog veel sterker leefde in Franstalig België. Gabriëlle Petit, die een standbeeld heeft gekregen in Brussel, en Philippe Baucq, die samen met de Britse verpleegster Edith Cavell is terechtgesteld, groeiden uit tot nationale helden in België. Nederlandstalige spionnen werden veeleer plaatselijke helden.

Door de Tweede Wereldoorlog werd die heldencultus weggeveegd, maar de laatste tien jaar is de belangstelling voor de Groote Oorlog weer sterk toegenomen. Denkt u dat de herinneringscultus mee zal herleven?

Van der Fraenen: Nee, de terechtgestelden zijn nog slechts namen op monumenten of straatnaambordjes. We kennen die mensen niet meer. Eigenlijk houdt het al op bij de inval van de Duitsers in 1940. Veel oude spionnen verbrandden op dat moment hun materiaal omdat ze bang waren voor huiszoekingen. Na de oorlog zijn er veel meer nieuwe helden omdat er ook veel meer terechtgestelden zijn, of weggevoerden die omgekomen zijn in Duitse kampen, dan in de Eerste Wereldoorlog. Tussen 1950 en 1990 verscheen er ook relatief weinig over de Eerste Wereldoorlog. Maar sinds de jaren negentig neemt het aantal publicaties sterk toe.

En dit jaar is in Gent het Executieoord helemaal gerenoveerd…

Van der Fraenen: Dat komt omdat het een beschermd monument is en niet zozeer vanwege zijn betekenis voor het publiek. In Brugge is de plaats van de terechtstelling, bij de muur van het Hof van Aurora, al een tijdje geleden heel mooi gerestaureerd. Maar in Brussel is het gebouw van de Tir National afgebroken. Dat is nu het parkeerterrein van de VRT.

JAN VAN DER FRAENEN, VOOR DEN KOP GESCHOTEN, EXECUTIES VAN BELGISCHE SPIONNEN DOOR DE DUITSE BEZETTER (1914-1918), ROULARTA BOOKS, 480 BLZ., 24,95 EURO, ISBN 9789086792191.

DOOR ERIC BRACKE

Veel spionnen waren in 1914-1918 onvoorzichtig, ze praatten hun mond voorbij in het café en sommigen zetten zelfs hun naam onder hun rapporten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content