2009 is het jaar waarin Charles Darwin en zijn theorie gevierd worden. Bijbeldeskundige en rector van de K.U.Leuven Marc Vervenne filosofeert bij deze gelegenheid over de raakvlakken tussen de evolutietheorie en het geloof in een god.

In het wetenschappelijke topvakblad Nature verscheen een opmerkelijk essay, waarvan de ondertitel luidde: ‘Atheïsme zal altijd moeilijker te verkopen zijn dan godsdienst, omdat we voor het geloof zijn voorbestemd.’ Volgens het essay heeft godsdienst een sterke overlevingswaarde in de mensenwereld, omdat het een mechanisme is dat mensen ertoe aanzet om op grote schaal samen te werken, ook als ze elkaar niet kennen – wat verder in de dierenwereld weinig voorkomt. Godsdienst ontdoet de mensheid van haar harde kant, cultiveert het goede, en is dus voordelig.

Godsdienst wordt zo onderworpen aan dezelfde kritische blik als alle aspecten van het mens-zijn. Hij wordt wetenschappelijk geanalyseerd zoals dat ook gebeurt met solidariteit en liefde en andere opvallende gedragingen.

Ook hier laten de creationisten zich niet onbetuigd. Ze vinden in de Bijbel de verklaring van alles wat zich in de wereld voordoet, inbegrepen het ontstaan ervan. In hun visie is de aarde zesduizend jaar oud, en is het leven door God in één grote beweging geschapen. Geologische en biologische waarnemingen worden, ook al in één grote beweging, naar de prullenmand verwezen.

Een wat soepeler versie van het creationisme, het intelligent design, gaat een beetje mee in de wetenschappelijke denkrichting. Het richtte zich onlangs op de hernieuwde aandacht voor een splitsing van lichaam en geest, waarbij de geest begrepen moet worden als de ziel. Intelligent design gaat er vooral van uit dat de mens zó uniek is dat hij niet zomaar door het blinde spel van natuurlijke selectie gemaakt kan zijn. Een Goddelijke Ontwerper dringt zich op. Een visie die uiteraard niet overeenstemt met de evolutietheorie.

Creationisme en intelligent design zijn marginale denkbeelden in ons land. Wetenschappers die beroepshalve met de studie van de Bijbel bezig zijn, vinden niet dat dit boek gebruikt kan worden om het ontstaan van de wereld en het leven te verklaren. Rector Marc Vervenne van de K.U.Leuven is Bijbelexegeet. Hij bestudeert het literaire ontstaansproces van het Oude Testament in het originele Hebreeuws. Hij is goed geplaatst om uitleg te geven over de waarde van de Bijbel als verklaringsmodel voor de wereld.

Het essay in Nature vergeleek het geloof in God met het geloof dat kinderen in kaboutertjes hebben: niet meer dan een gevolg van een aangeboren circuit in de hersenen dat ons doet geloven in dingen die er niet zijn.

MARC VERVENNE: Dat is een wat simplistische vergelijking. Maar het is wel zo dat verwondering en verbeelding essentieel zijn voor religie. Zonder beeldspraak kun je niet spreken over het onzichtbare. Je moet daar verhalen over vertellen. Tegelijkertijd constateer ik dat mensen de Bijbelverhalen dikwijls lezen op een manier die de verbeelding elimineert. Die verhalen zijn ontstaan uit verwondering, ze zijn een opeenstapeling van metaforen. Maar als je ze letterlijk gaat lezen en op zoek gaat naar iets dat echt gebeurd is, loopt het vaak mis. Een zeer groot deel van de Bijbel is fictionele literatuur, waarin feiten en interpretaties met elkaar vermengd zijn. Er is geen andere manier om over God en godsdienst te spreken dan in beeldende taal.

Omdat het onbevattelijk is?

VERVENNE: Het kan gewoon niet anders. Je kunt ook niet gewoon over liefde spreken. Voor een deel kun je de liefde tussen twee mensen als een biologisch proces beschrijven, en het is evident dat biologische processen er een rol in spelen, maar toch: als je liefde wilt uitleggen, heb je beeldspraak nodig.

Wat vindt u van de stelling dat godsdienst een mechanisme is om samenwerking op grote schaal mogelijk te maken?

VERVENNE: Als godsdienst in een organisatorische vorm gegoten wordt, heeft ze uiteraard een sociale regulerende functie. De geschiedenis van het monnikendom in Europa leert dat een sterke religieuze organisatie zelfs een economische functie kan hebben, en dus een grote maatschappelijke impact. Maar daarmee is niet gezegd dat godsdienst een soort deterministisch mechanisme is.

Stoort het u als godsdienst puur wetenschappelijk bekeken wordt?

VERVENNE: (kordaat) Ja. Men moet godsdienst natuurlijk wetenschappelijk bestuderen, maar de vraag is: hoe? Mijn vrees is dat als je godsdienst louter vanuit de natuurwetenschappen benadert, je hem in een systeem duwt dat voorspelbaar is, terwijl godsdienst voor een deel emotie is, en dus niet voorspelbaar.

Wat is er precies storend aan die studie?

VERVENNE: Versta me niet verkeerd. Ik zeg niet dat de neurowetenschappen, om maar iets te noemen, niets van de godsdienst kunnen verklaren, maar we moeten beseffen dat godsdienst niet zonder meer werkt volgens het model van de neurowetenschappen.

Hoe werkt hij dan wel?

VERVENNE: In religie gaat het om verwondering en zelfs bewondering. Zij heeft de taal van de verbeelding nodig om het zichtbare te overstijgen. Als we de grote mystici lezen, zoals Theresa van Avila of Johannes van het Kruis, voelen we voortdurend die spanning tussen weten en niet weten, tussen zekerheid en onzekerheid. Zelf meen ik dat twijfel een belangrijke toets is voor een evenwichtig religieus geloof, in elke vorm. Er moet plaats zijn voor onzekerheid. Je moet kunnen zeggen: ik weet het niet. Dat klinkt natuurlijk niet heel wetenschappelijk.

Waarom vloekt godsdienst met zekerheid?

VERVENNE: Twijfel is essentieel in religieus geloof. Als je absoluut zeker bent, neig je snel naar dogmatisme en fundamentalisme.

Waarvan we de gevolgen regelmatig te zien krijgen?

VERVENNE: Inderdaad. Ik denk wel dat sommige mensen gemakkelijker kunnen geloven dan andere, en dat bepaalde pathologische afwijkingen op religieus gebied aan hersenafwijkingen te wijten kunnen zijn. Maar daarmee doe je geen sluitende uitspraak over hoe godsdienst functioneert, laat staan hoe hij evolueert.

Zegt u nu dat het eigenlijk even onnozel is godsdienst wetenschappelijk te vatten als de Bijbel te gebruiken om de wereld te verklaren?

VERVENNE: Absoluut. Dat vat het goed samen. Wetenschappers kunnen wel op een bepaalde manier ‘schizofreen’ zijn. Harde wetenschappers kunnen religieus naïef zijn. Dat botst niet noodzakelijk. Maar ze moeten wel de strikte methodologie hanteren die voor hun domein geldt. Dat is ook zo voor Bijbelwetenschappers. Hun wetenschappelijk onderzoek kan bovendien een invloed hebben op hun geloofshouding. Bijbelteksten zijn voor mij als wetenschapper in eerste instantie fysieke teksten waarvan ik de ontstaansgeschiedenis probeer te achterhalen. Ik kijk hoe ze taalkundig en literair in elkaar zitten. Het is een verzameling geschriften waar verschillende generaties gedurende eeuwen aan gewerkt hebben. De vraag is: wat heeft men ermee willen zeggen?

Is er nog iets dat houvast biedt als er zoveel versies bestaan?

VERVENNE: Dat is precies het spel van de verbeelding. Die teksten zijn gemaakt om op verschillende manieren een boodschap over te brengen, en niet om te zeggen: het is zo en niet anders. In het verhaal over de geboorte van Jezus is sprake van ‘maagdelijke conceptie’. Daar zijn biologische verklaringen voor gezocht, maar dat is zinloos. Dat verhaal bevat een interpretatiesleutel, een model dat je ook elders in de oudheid vindt: van een uitzonderlijk figuur wordt gezegd dat hij ‘maagdelijk ontvangen’ is. Zodra je zoiets gaat biologiseren, loop je vast in nonsens.

Gaat men anders naar teksten kijken als men er dingen uit leert?

VERVENNE: Je gaat anders tegen religie aankijken, je begrijpt beter de werking ervan. Dat is belangrijk, want als je met religie niet voorzichtig bent, kan zij gevaarlijk zijn en ontaarden in een fundamentalistische houding.

Wat zijn de mechanismen van religie?

VERVENNE: Het is moeilijk daar absolute uitspraken over te doen. Kijk, je hebt mensen die in een crisissituatie, zoals bij een overlijden, troost vinden in religie, en andere bij wie dat niet werkt. Religie kan in bepaalde gevallen een oplossing voor problemen zijn. Als ik het over de mechanismen van religie heb, koppel ik daar altijd de vraag aan: wat is echte religie? Toen Karl Marx stelde dat godsdienst opium voor het volk is, verzette hij zich terecht tegen religie als zoethouder.

Wat is dan echte religie?

VERVENNE: Voor een antwoord daarop ga ik terug naar het Oude Testament, dat de fundamenten bevat van de joodse en de christelijke godsdienst. Ik constateer dat in die teksten paradoxen naast elkaar staan. Neem bijvoorbeeld de eerste drie hoofdstukken van het boek Genesis. Het eerste verhaal gaat over de schepping. Het is een jonger verhaal dan het tweede, dat over de tuin van Eden vertelt. Dat laatste is een pessimistisch verhaal over la condition humaine, zoals we die allemaal ervaren: we zijn sterfelijk, op een dag is het gedaan. Mensen verzetten zich daar met reden tegen, want ze willen blijven leven. Dan gebruikt de auteur een interessant literair procedé: de slang verschijnt op het toneel. Ze zegt: ‘Kom, je kunt goddelijk worden als je van de vrucht eet!’ Maar het mislukt: de mens kan zichzelf niet overstijgen, de dood heeft het laatste woord. Later is daar dus een nieuw verhaal vóór geplaatst, waarin de mens wordt voorgesteld als ‘beeld van God’, goddelijk dus. Dat zijn twee benaderingen van eenzelfde realiteit. Religie heeft paradoxen nodig om de kern van de dingen bloot te leggen.

Terwijl wetenschappers vandaag zeggen dat niet God de mens naar zijn beeld heeft geschapen, maar omgekeerd: dat de mensen hun god naar hun beeld boetseren.

VERVENNE: Dat klopt gedeeltelijk ook. Religieuze beeldvorming gebeurt door mensen. Als mensen een bepaalde voorstelling hebben van een goddelijk wezen is dat naar analogie van wat ze weten en ervaren. Verbeelding is nooit los te koppelen van je leefomgeving. We gebruiken het materiaal waarover we beschikken. Je kunt over een baby’tje zeggen: ik zie het zo graag dat ik het zou kunnen opeten. Dat is natuurlijk een metafoor, want als je het letterlijk neemt, is het kannibalisme. Ik denk dat religie het vandaag zo moeilijk heeft omdat er een enorm gebrek aan verbeelding is. In de vorming van jonge mensen is het zo belangrijk dat ze leren omgaan met literatuur, dat ze leren lezen met verbeelding.

Is godsdienst toch niet vooral belangrijk op momenten dat het minder goed gaat? Zoals bij een confrontatie met de dood?

VERVENNE: De essentie van het christendom is niet het hiernamaals, wel dat de dood niet het laatste woord heeft. Het evangelie van Marcus is het oudste. Oorspronkelijk eindigde het met het verhaal van de vrouwen die naar het graf van Jezus gaan, zien dat het leeg is, en in paniek weglopen. Een sterk verhaal! Later is het aangevuld met een verhaal over verschijning en hemelvaart.

Als de dood niet het laatste woord heeft, wat dan wel?

VERVENNE: Dat is opengelaten.

Het verschijningsverhaal werd toegevoegd ter verduidelijking?

VERVENNE: Men wilde er de actuele aanwezigheid van de verrezen Jezus op een beeldende manier mee illustreren.

Wat is dat dan: blijven leven in een collectieve herinnering?

VERVENNE: Ik moet bekennen dat ik me daar zelf ook niets bij kan indenken.

Is dat niet erg?

VERVENNE: Nee. Als je daarop doordenkt, kún je je er ook echt niets bij voorstellen. En met rijstpap en gouden lepeltjes kom je niet ver. Je wilt iets dat sluitend is. Maar dan bots je weer op de twijfel als essentie van religie. De laatste verklaring heb je nooit.

Godsdienst wordt soms gebruikt als comfortabele uitweg, iets waar we de nog niet beantwoorde vragen naar kunnen afvoeren.

VERVENNE: Zo functioneert godsdienst vaak. Maar dat is zinloos. Ook de wetenschap heeft nooit het laatste woord. Wetenschap gaat vooruit, maar er komen altijd nieuwe vragen. Dat zie je bijvoorbeeld goed als je de boeken van de natuurkundige Stephen Hawking leest. Die komt er als wetenschapper eerlijk voor uit dat hij lang niet alles weet.

Zijn gelovige mensen per definitie betere mensen dan andere?

VERVENNE: (beslist) Zeker niet. Het geloof is geen garantie op goedheid. Zoals ik al zei: als er geen twijfel is, kan geloof verabsoluteerd worden, en een gevaarlijk instrument zijn. Op dat moment denk je de waarheid in pacht te hebben, en kun je er van alles mee doen. Als we om ons heen kijken, zien we gelovige mensen die niet rechtvaardig zijn, niet eerlijk. Omgekeerd zijn veel mensen die niet religieus zijn, goede mensen.

Is creationisme vanuit religieus oogpunt een zinvolle onderneming?

VERVENNE: In mijn ogen niet. Er is geen grond voor. Het is zoeken naar absolute zekerheid, naar het vatten van de werkelijkheid in een pseudoreligieus systeem, dus niet puur biologisch of chemisch.

Waarom is het concept in bepaalde milieus zo succesvol?

VERVENNE: Voor nogal wat mensen is het ongetwijfeld een manier om zich zekerder te voelen, om meer vat te hebben op de werkelijkheid.

Twijfel ligt dus niet voor de hand?

VERVENNE: Absoluut niet, hoewel je hem in alle grote religieuze tradities vindt. Er is overal plaats voor onzekerheid en twijfel zonder dat je eraan ten onder hoeft te gaan. Het is natuurlijk wel belangrijk dat je niet vastloopt in je twijfels, dat je in je leven een goede balans vindt tussen verschillende gevoelens. Ik kan perfect leven met de wetenschap dat we niet alles kunnen weten. Ik heb er geen behoefte aan om voor alles een sluitende verklaring te hebben. Ik kan leven met het onvolmaakte, ook al ben ik zeer nieuwsgierig en ‘weetgierig’.

De aanval van creationisten op de evolutietheorie is dus zinloos?

VERVENNE: Ik vind dat totaal absurd. De evolutietheorie is een zeer aanvaardbaar model, dat uiteraard zelf verder evolueert, maar men moet niet proberen het door creationisme te vervangen.

Een echt goede god zou de mens toch niet met lijden of zonde hebben opgezadeld?

VERVENNE: Over lijden en zonde lees ik de mooiste beschouwingen in het oudtestamentische boek Job. De auteur laat zijn personage van begin tot eind heftig reageren tegen een oorzakelijk verband tussen lijden en zonde als straf van God. Hij is heel stellig: zo’n God neem ik niet! Het boek eindigt ermee dat Job in een discussie met God ootmoedigheid vindt. Hij zegt: ‘Ik weet het laatste antwoord niet, ik leg de hand op mijn mond!’ Aan de ene kant krijgt hij gelijk dat er geen oorzakelijk verband is tussen lijden en zonde, maar aan de andere kant buigt hij het hoofd voor wat groter is dan hemzelf. Daarmee zitten we weer bij de verwondering.

Voelt u de druk van creationisten in uw omgeving?

VERVENNE: Nee, niet in de universiteit en evenmin in kerkelijke kringen. Dat leeft hier niet. Hopelijk blijven we ervan gespaard.

En de afgezwakte, zogenaamd wetenschappelijke vorm: het intelligent design?

VERVENNE: Nee, evenmin. Ik grijp terug naar wat ik in het begin van ons gesprek vertelde: je kunt alleen zinvol over religie spreken aan de hand van verhalen waarin de verbeelding een grote rol speelt. Je vindt dat zoeken naar een ‘systeem’ echter ook terug in de ontwikkeling van de christelijke theologie. De scheppingsleer vertrekt van de Bijbelse verhalen en is een manier om dieper inzicht te krijgen, om te systematiseren. De eerste Bijbelverhalen hebben die ambitie niet. Het verhaal van de schepping in zes dagen in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis is geen pseudowetenschappelijk verhaal dat wil uitleggen hoe het universum en de mens precies tot stand zijn gekomen. Het focust eigenlijk op de zevende dag, de sabbat, als een aanwijsbare tijdruimte in het leven van de mens, van de samenleving, waar rust en harmonie zijn, waar je kunt participeren in een omvattender orde. Het verhaal over de schepping als het onttrekken aan de chaos zet die overtuiging kracht bij.

Het is opgebouwd naar een slot met een boodschap?

VERVENNE: Ja, op een vrij systematische manier. De tekst zit ook vol metaforen, waarvan je de kracht pas echt voelt als je ze in het originele Hebreeuws leest. Bijvoorbeeld de passages over het milieu. Dat is een opeenhoping van woorden en impressies, zonder veel syntactisch verband.

Een krachtig literair procedé?

VERVENNE: Een buitengewoon krachtig literair procedé dat trapsgewijs naar een climax gaat, naar de zevende dag, de dag van rust, waarvan je alleen maar kunt zeggen: ‘Zalig!’.

Vanaf wanneer overstijgt zo’n procedé zichzelf en wordt het iets waarin mensen geloven?

VERVENNE: De Bijbel gaat niet breedvoerig in op het thema van het scheppingsgeloof. Er wordt niet over gespeculeerd, het wordt gewoon verteld. De God in wie men gelooft, is de grond van alles. Dat wordt nergens uitgelegd, het is zo. Het gaat niet over een ‘systeem’, maar over de dagelijkse gang van zaken. De godsdienst van Oud-Israël, die vorm gekregen heeft in het Oude Testament en werd voortgezet in het Nieuwe, heeft zich altijd geprofileerd ten opzichte van zijn omgeving. Israël was een kleine natie, een minderheid omringd door sterke culturen, zoals de Egyptische en de Mesopotamische, die militair, politiek en economisch dominant waren.

Het omgekeerde van vandaag dus.

VERVENNE: Inderdaad. De joods-christelijke godsdienst ontwikkelde zich echter als een proces van uitzuivering. We zien in de Bijbel hoe mensen zich gaandeweg hebben afgezet tegen wat in hun ogen pseudoreligie was, die misbruik maakt van de mens en die de autonomie van de mens aantast. In het Oude en het Nieuwe Testament zit een héél autonoom beeld van de mens. De mens is onafhankelijk en heeft verantwoordelijkheid. De relatie met God is er niet een van slaafse onderworpenheid.

De mens moet het minstens voor een deel zelf doen?

VERVENNE: Inderdaad. We zijn geen poppetjes aan een goddelijk touwtje.

U gelooft dus ook niet in de onvermijdelijkheid der dingen, in mensen die zeggen: God heeft het zo gewild?

VERVENNE: In geen geval. Ik vind zoiets zelfs onverdraaglijk.

door dirk draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content