Albrecht Rodenbach en Reimond Speleers kregen elk hun biografie. Beiden komen ermee uit de waas van de politieke mythevorming.

Berten of Albrecht heette eigenlijk Albert, Reimonds officiële naam was Raymond. Maar ze wilden alletwee Vlaams zijn en zich zo ook manifesteren, tot in hun naam toe – en met hun vervlaamste voornamen gingen ze de geschiedenis in, Albrecht Rodenbach en Reimond Speleers. De kwestie is op zichzelf een detail, maar ze illustreert de context vanwaaruit beiden zich wilden emanciperen: het tot in het dagelijkse leven verfranste België van de negentiende eeuw.

Zowel over Rodenbach als over Speleers verscheen zopas een lijvige biografie, geschreven door respectievelijk Romain Vanlandschoot en Joris Dedeurwaerder. Op het eerste gezicht hebben de twee Vlaamse ijveraars niet erg veel gemeen. Rodenbach (1856-1880) stierf jong genoeg om al snel tot een mythe te groeien, Speleers (1876-1951) behoorde tot een volgende generatie in de Vlaamse beweging, leefde lang genoeg om de wisselvalligheden van het Vlaamse engagement te ondergaan en verzonk daarna grotendeels in de vergetelheid. Speleers behoorde tot de generatie die het vooral culturele engagement in de Vlaamse beweging een radicale politieke weg uitstuurde, met het Vlaams-nationalisme van na de Eerste Wereldoorlog als uitkomst.

Dat Vlaams-nationalisme heeft zich lang beijverd om zich de figuur van Rodenbach toe te eigenen, maar het maakte een mythe van hem, want een nationalist was hij zeker niet. Het is overigens nogal anachronistisch om hem dat toe te dichten. Maar enige uitspraken, waarbij Rodenbach bijvoorbeeld België omschreef als ‘het boelken van ’t jaar 30′, bleken daartoe al te volstaan. De mythe is zo sterk dat Romain Vanlandschoot zich verplicht zag om zijn Rodenbachboek te openen waar andere biografieën doorgaans mee eindigen, met een hoofdstuk over het Nachleben van de gebiografeerde.

Met zijn nauwgezette en ook persoonlijk gekleurde beschrijving van die beeldvorming probeert Vanlandschoot Rodenbachs plaats vandaag vast te leggen. En dat is in ‘de folklore’. Maar daarmee bevrijdt hij hem ook van het politieke gebruik dat van hem is gemaakt. De Vlaams-nationalisten hielden hem tot laat in de twintigste eeuw aan de jeugd van hun tijd voor als een toonbeeld van idealisme en daadkracht, zoals ze bijvoorbeeld al tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gedaan toen ze jonge Vlamingen wilden uitsturen naar het Oostfront, om in Duitse rangen tegen de bolsjewieken te vechten. Maar ook toen in 1960 de eerste belangrijke Rodenbachbiografie verscheen, geschreven door de Gentse hoogleraar en CVP-senator Frank Baur, ontbrak de politieke manipulatie niet. Baur berispte Rodenbach, vanuit de christen-democratische partijbelangen, nog postuum voor diens ‘ rücksichtslose, onbeheerste opstandigheid’, ook al ten behoeve van de jeugd van toen.

DE TAND DES TIJDS

Maar de historische figuur blijft overeind. En al brengt Vanlandschoot weinig nieuw bronnenmateriaal aan, zijn beschrijving van Rodenbachs korte leven levert een soms wat te omslachtige, maar toch rustige, hedendaagse en goed gedocumenteerde visie op de ‘wonderknape’ op. Niet langer rijst het beeld op van de ‘levenwekker van Vlaanderen’ (wat dat ook moge betekenen), maar van een revolterend burgerzoontje dat, in de ban van de romantiek en onder invloed van charismatische leraars, kiest voor een hooggestemd katholiek en Vlaams engagement. Erg veel heeft Rodenbach niet kunnen verrichten – toen hij stierf was hij tenslotte nog rechtenstudent in Leuven – maar het trok de aandacht omdat hij nu eenmaal tot een elitaire en mondige bevolkingsgroep behoorde en de Vlaamse beweging niet bepaald een brede volksbeweging kon worden genoemd.

Opmerkelijk is het individualisme en het (in de letterlijke zin) liberalisme dat Vanlandschoot aan Rodenbach toeschrijft, dat ongetwijfeld ook aan de basis lag van diens engagement. Het heeft, in de zuivere romantische traditie, alles te maken met een uitgesproken drang naar persoonlijke vrijheid. Het uit zich onder meer in zijn literaire productie – die de tand des tijds overigens niet heeft doorstaan – die bij nader toezien evenveel, zo niet meer van persoonlijke dan van flamingantische bekommernissen blijk geeft. Maar het motiveerde hem evenzeer om een Vlaamse studentenbeweging te stichten, niet altijd tot vreugde van het katholieke establishment, dat vreesde dat het flamingantisme de katholieke belangen naar de achtergrond zou drukken en aan zijn controle zou ontsnappen.

Met die organisaties wilde Rodenbach de (studerende, en dus elitaire) jeugd een aparte rol toebedelen, lang voordat van een specifieke jeugdcultuur sprake zou zijn. Met hem begon een traditie in de Vlaamse beweging die nog decennialang nazinderde. Daartoe behoorde de overtuiging dat het aan de jongeren was om de wereld te vernieuwen, maar ook dat daartoe een brede, culturele werking onder de bevolking noodzakelijk was, om haar te wekken uit haar vermeende toestand van lethargie en achterlijkheid. Zijn burgerlijke afkomst leidde Rodenbach, een vroege vertegenwoordiger van het zogeheten cultuurflamingantisme, ertoe om veel zwaarder te tillen aan de culturele achterstand van de Vlamingen dan aan hun sociale en politieke uitsluiting.

Dat laatste gold zeer zeker ook voor Reimond Speleers. Hij was ook sociaal al geprivilegieerd genoeg om aan de Leuvense universiteit te kunnen studeren en zou zich later als arts en hoogleraar altijd zeer standsbewust en formalistisch gedragen. Vrouwen dienden zonder morren hun ‘bescheiden’ rol in het huisgezin te accepteren, verpleegsters hoorden zich niet te moeien met het werk van dokters, aan het corporatisme van de geneesherenstand viel niet te tornen en hij toonde zich zeer gehecht aan zijn professorentitel. En de Vlaamse beweging moest een ‘hogere stand’ creëren als nieuwe elite van het onmondige volk.

VERGOEDING VOOR ONRECHT

Met Professor Speleers schreef Joris Dedeurwaerder het eerste boek van betekenis over de katholieke flamingant Speleers. Een volmaakte biografie is het helaas allerminst. Daarvoor bevat het boek te weinig structuur en synthese. Het is weinig meer dan een chronologie, bij momenten niet meer dan een niet altijd even goed gedoseerde kroniek. Dedeurwaerder koos, vooral daar waar rechtstreekse bronnen ontbraken, voor een empathische schrijfstijl, waarin hij zich soms behoorlijk ver waagt, bijvoorbeeld wanneer hij zich tracht in te beelden hoe Speleers en anderen op bepaalde feiten hebben gereageerd. Veel meer dan louter speculatie is dat meestal niet. Zijn bronnenmateriaal is niet optimaal, zijn annotaties zijn dat evenmin, maar vooral blijft meer dan één essentiële vraag onbeantwoord. Zoals die naar de redenen van Speleers flamingantisme, bijvoorbeeld.

Al bij al was Speleers een tweederangsfiguur in de Vlaamse beweging. Hij liet geen bijzondere geschriften na, koos meestal voor de gematigdheid en scheen zijn concrete Vlaamse inzet nogal opportunistisch van de gebeurtenissen te laten afhangen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij eerst hoogleraar en dan rector van de door de Duitse bezetter vernederlandste universiteit van Gent, daarna vluchtte hij naar Nederland, om dan in 1940 naar België terug te keren en opnieuw in de collaboratie te rollen. Hij nam zijn job aan de universiteit weer op en liet zich – in volle oorlog dus – een miljoen frank (een fortuin in die tijd) uitbetalen als schadevergoeding voor het ‘onrecht’ dat hem na 1918 door de Belgische staat zou zijn aangedaan.

Was hij een tweederangsfiguur, Speleers is zeker een biografie waard. Net zulke personages kunnen een goede kijk geven op de dagelijkse, ‘kleine’ realiteit van een politiek engagement, in dit geval het Vlaamse. Zo verschaft Professor Speleers, toch indirect, enig reliëf aan het katholieke verzet tegen de ‘vervlaamsing’ van het onderwijs – omdat de bisschoppen niet van enige staatsbemoeienis in ‘hun’ scholen wilden weten, maar vast ook om hun conservatief-stabiliserende functie in die staat niet te laten hinderen door iets wat zij slechts een detail vonden, het taalgebruik.

Omgekeerd blijkt dat de Vlaamse beweging in de grote kwesties van de vroege twintigste eeuw – de democratisering, het sociale probleem, Congo, de dienstplicht of de leerplicht – amper een andere bekommernis had dan het taalgebruik, wat toch op enige politieke armoede wijst. Dat compenseerde ze met een dithyrambische, soms wat beroezende retoriek. Misschien was het net die eenzijdigheid die sommige flaminganten zo blind maakte voor de ethische en politieke betekenis van hun collaboratie in beide wereldoorlogen en voor het reële onrecht dat, mede in hun naam, door de Duitse bezetter werd aangericht. Een Reimond Speleers bleek daar in alle geval erg licht overheen te gaan.

Marc Reynebeau

Romain Vanlandschoot, ‘Albrecht Rodenbach. Biografie’, Lannoo, Tielt, 758 blz. Joris Dedeurwaerder, ‘Professor Speleers. Een biografie’, Perspectief Uitgaven, Antwerpen / Academia Press, Gent, XII+900 blz.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content