De growshop in Antwerpen moet waarschijnlijk dicht. Nu het nog kan, ging Knack op de koffie. En hoorde er verhalen over de henneplolly van Stefaan De Clerck, de blowende fanfares van de Paardenmarkt en de vrouw die geen sprookjes wilde vertellen.

De rook om hun hoofd is even verdwenen. Blowend Vlaanderen is kwaad. Niet over het voorstel van Elio Di Rupo om de cannabiswet te wijzigen. En ook niet over de Vlaamse politici die in koor toeterden ‘dat cannabis geen item is, nu’. Blowend Vlaanderen weet dat je de boel de boel moet laten. Straks zijn het verkiezingen. En de gazetten moeten vol.

Nee, er is iets anders dat steekt. Het bericht stond op de regiopagina van een krant . Een paar regels maar: ‘growshop Flow moet sluiten’. Voor de niet-ingewijden: in een growshop is geen cannabis te koop, alleen materiaal om een cannabisplant te kweken. In het buitenland zijn er duizenden van die shops, in Vlaanderen één: op de Paardenmarkt in Antwerpen. En dus niet lang meer, want de eigenares is veroordeeld tot zes maanden voorwaardelijk, een boete van 5000 euro en de sluiting van haar winkel. ‘Aanzetten tot cannabisgebruik’, luidt de beschuldiging. Ze gaat in beroep.

Die vrouw, dat is een verhaal apart. In Antwerpen noemen ze haar ‘oma’. En soms ook: ‘een wijf met ballen aan haar lijf’. Wat in ’t Stad als een groot compliment geldt.

Met nostalgie denken wij terug aan de opening van de growshop, op 1 april 2001. De grap zat vooral in het contrast: dat uitgerekend een vrouw van een stuk in de vijftig het aandurfde om in het tamme Vlaanderen een growshop te openen. De receptie was dan ook een gebeurtenis. Champagne. Broodjes met zalm. Flikken. Een luid protesterende Filip Dewinter. En vooral veel chaos. Alsof Fellini vanuit de hemel nog een paar laatste shots voor zijn ultieme film wou opnemen.

En de growshop leverde nog beelden om nooit te vergeten op. Toen Stefaan De Clerck op bezoek kwam. De man was nog voorzitter van CD&V en was met een hoop tsjeven naar ’t Stad afgezakt om campagne te voeren. Te voet, van winkel tot winkel. Praatje hier, handje daar- u weet hoe dat gaat. Tot De Clerck nietsvermoedend de growshop binnenstapte.

Nooit hebben we de huidskleur van een politicus zo snel zien veranderen.

‘Tja, madam, er wordt nogal wat gekweekt in België’, probeerde De Clerck zich nog enigszins een houding te geven.

‘Zeker, mijnheer De Clerck. Hebt u geen zin in een lekkere henneplolly van eigen bodem?’, vroeg oma, met een onschuldig gezicht.

De Clerck zag intussen paars van woede. ‘We zijn hier weg’, brieste hij tegen zijn achterban. En baande zich een weg naar buiten. De achterban volgde, inclusief een CD&V’er in een rolstoel.

Oma bleef verbouwereerd achter. ‘Dat is nu toch wel straf’, stamelde ze. ‘Nu heb ik speciaal de dorpel van mijn winkel laten weghalen opdat gehandicapten hier makkelijk zouden binnen kunnen. En daar zegt hij dan niks van.’

Ze lachte. Een lange bulderlach.

DEWINTER STALKT JOSKE VERMEULEN

Vijf jaar later, een woensdagnamiddag in de growshop.

‘Koffie?’, vraagt oma.

Ik kijk rond. Iemand heeft op de muur gekalkt: ‘zonder de Flow rookten we nog altijd stro’. En voor de rest: boeken en magazines, wat potgrond en lampen, bussen meststof en twee jongens die aan de toog zitten. Ze praten wat.

Oma schenkt voor zichzelf een glas wijn in en zegt: ‘Schrijf alsjeblieft niet dat ik een Hollandse ben. Zo noemt Filip Dewinter mij altijd: “Die Hollandse drugdealster.” Twee leugens! Ik heb nog nooit drugs gedeald of gebruikt – ik word al doodziek van een joint. En: ik ben veel meer van ’t Stad dan hij.’

Ze haalt haar identiteitskaart boven. Bij geboorteplaats staat: Antwerpen. En daarboven: Marie-José Vermeulen. Joske Vermeulen. ‘Niet uit de Trammezantlei in Schauiten, maar uit Maarksem’, voegt ze eraan toe. Dat merk je: aan hoe ze de ene anekdote na de andere vertelt, aan hoe die verhalen telkens weer uitmonden in een luide lach, aan de twinkeling in haar ogen na elke pointe.

Een kind van de jaren zestig, Marie-José. De golden sixties, zeker weten, maar niet voor haar: ze moest van de nonnekes een blauw uniform dragen en in de rij lopen. Ze wou weg. Weg uit Antwerpen, weg uit het bekrompen Vlaanderen. Naar het heilige Amsterdam, de stad van de Damslapers en de naar patchoeli geurende meisjes. De stad waar dromen werden gemaakt en de beste der werelden in aanmaak leek.

‘Ik weet nog goed dat ik in het Centraal Station een ticket naar Amsterdam vroeg. Ik legde mijn geld op tafel.

“Juffrake”, zei de loketbediende, “veur Amsterdam ‘edde gai te wainig centjes bai, zenne.”

Tot waar geraak ik dan?

“Just tot in Rotterdàm.”

Ik dacht: Amsterdam en Rotterdam… dat zal wel op elkaar lijken, zeker.’ (lacht)

In Rotterdam leefde ze op. Leerde een man kennen en opende een café-discotheek. ‘Een deftige zaak’, voegt ze eraan toe. ‘Allebei hebben we heel hard gewerkt. Tot ik op een dag ontdekte dat mijn zoon joints rookte. Mijn wereld stortte in. Huilbuien. Hysterische scènes. Mijn zoon was een junkie. Dacht ik. Dat er een verschil was tussen cannabis en harddrugs wist ik niet. Het waren andere tijden.’

De jongen aan de toog onderbreekt: ‘Maak je geen illusies, oma: dat weten ze nog altijd niet. Mijn schoonmoeder vindt het verschrikkelijk dat ik blow. Vorige week zei ze: “Zolang dat je maar niet verslaafd bent aan de marihuana.” Ik zei: “Suzanne, dat is marihuana.” Oei…’ (lacht)

Marie-José buldert, vertelt verder. ‘Na een tijd was ik dat café beu en ben ik teruggekeerd naar Antwerpen. Ik ben hier dan, als een van de eersten in Vlaanderen, begonnen met een 077- sekslijn. Ik huurde die lijn van de RTT en sprak dan een bandje van vier minuten in. Nu staan de kranten vol van dat soort sekslijnen, maar toen was dat nog een taboe. “En geen vieze woorden gebruiken, hè madam.” Ik herinner mij nog goed mijn eerste verhaaltje. (met zwoele stem). ‘Hallo… ik ben Karaa… en ik ben naar de markt geweest… Ik heb pruimen gekocht en daarnaast lagen ook… bananen.’ (lacht) Bespottelijk! Op den duur dacht ik: foert, ik doe het toch. En ik begon over kutten en lullen. Het resultaat: drie dagen schorsing van de RTT. Ik ben toen nog geïnterviewd door de Kwik. ‘De vrouw die geen sprookjes wil vertellen’, was de kop. Een paar dagen later stond de piepjonge Dany Verstraeten met een camera voor mijn deur. Ik zei: “Dany, ik heb over borsten gepraat en dat mag niet.” (lacht) Maar dat marcheerde dus als zot, die sekslijnen. Op den duur had ik er 14. Een sm-lijn, een homo-lijn, een 077-lijn die op…69 eindigde. Die vlamde! (lacht)

Tot op een dag een minderjarige naar een sekslijn belde. Zijn moeder diende een klacht in. Ik verloor al mijn sekslijnen. Ik wou direct een proces aanspannen, maar mijn advocaat zei: “Bespaar je de moeite, dat winnen we nooit.” Dat kwam hard aan: van de ene dag op de andere was ik werkloos. Ik zat in de put. Tot ik op een dag in een boekske een artikel las over growshops. Er stond bij: “In België zijn geen growshops, daarvoor moet je naar Nederland.”

Het begon te jeuken in haar hoofd. ‘Het was zoals met die sekslijnen: ik wou de eerste zijn.’ Ze kocht een pand op de Paardenmarkt. ‘Ik weet nog dat de politie langskwam, een paar weken voor ik openging. “Madammeke”, zeiden ze, “wat zedde gij hier van plan?” Ik legde hen alles uit. Een paar uur later stond het Blok voor de deur. Ze hadden van de politie gehoord dat er ‘een drugswinkel in Antwerpen’ zou komen. En “dat ik maar niet moest denken dat ze het daarbij zouden laten…”. Ze hielden woord. Met honderden stonden ze op de opening te roepen: “Weg met de drugswinkel! Weg met de drugswinkel!” Ik ging naar buiten. Gefluit. Achter mijn rug hoorde ik een stem die ik kende: “Verdomme, dat is mijn dochter.” Ik draaide mij om: mijn vader. Dat is dus een Blokker. Ik had hem wel verteld dat ik een winkel zou beginnen, maar dus niet met wat. Een heel gênante situatie. De winkel werd al op de eerste dag verzegeld. Alles werd meegenomen: potgrond, lampen… Ik had niets meer. Drie maanden heeft het geduurd vooraleer ik mijn spullen terugkreeg en de zaak mocht openen. Dewinter was woest, dat spreekt. “Ik zal mevrouw Vermeulen blijven volgen. Ze is nog niet van mij af.” Ik heb toen gedreigd met een klacht voor stalking. Sindsdien houdt hij zich koest.’ (lacht)

Ze zegt ‘kom ’s kijken’ en neemt me mee naar de etalage. Helemaal bovenaan staat een afdruk van de kop van Dewinter. ‘Een souvenir’, grijnst ze en vertelt verder: ‘Die eerste maanden waren niet makkelijk. Ik kende er ook niet veel van. Er kwamen dan klanten binnen die een bus Terravega vroegen. “Een bus… wat?” “Oma,” zeiden ze dan, “de bus Terravega staat achter u.” (lacht) Maar dat was nog niet het ergste. Hoeveel huiszoekingen ik gehad heb… En undercoveragenten: meer dan klanten.

“En madammeke, voor wat dient die potgrond?”

“Om tomaten te kweken…” moet ik dan zeggen.

(zucht) Het is net zo hypocriet als die sekslijnen, indertijd. Toen moest ik ook over pruimen en bananen praten. En altijd krijg ik hetzelfde verwijt te horen: “Mevrouw Vermeulen zet aan tot cannabisgebruik.” (roept:) Een minister die openlijk op het journaal zegt dat “vanaf nu iedereen 3 gram cannabis op zak mag hebben”, die zet niet aan tot cannabisgebruik. Maar ik, die potgrond verkoop, wel. Het is waanzin.’

Ze zucht, steekt een sigaret op. ‘Maar ik zou het dus niet erg vinden als ik straks de gevangenis in moet. Ik heb trouwens al een nacht vastgezeten in de Begijnenstraat. Ik wou naar de trouw van mijn broer in Amerika. Bij wijze van grap had ik een papier op de deur gehangen: Beste klanten, ik ben met jullie eurootjes naar Amerika. Grote paniek bij de politie! Huiszoeking! Ik werd meegenomen. De politie zei: “Mevrouw Vermeulen, nu bent u echt wel op een wankele koord aan het wandelen. ” De volgende ochtend moesten ze mij weer vrijlaten, want ze hadden weer geen cannabis gevonden. Zoals ze nooit cannabis gevonden hebben. Maar mijn vlucht naar Amerika was ik natuurlijk kwijt. Op mijn ticket stond: ‘Miss sits in prison.’

Ze lacht. Een lange bulderlach.

PAARDENMARKT, VOOR ALTIJD

‘Dag oma!’

‘Dag Sari.’

Een meisje zet zich aan onze tafel. Blond, streetwise, een jaar of vijfentwintig. Ze schenkt zichzelf een glas wijn in. ‘Ze komt hier al jaren’, vertelt Marie-José.

‘We hadden destijds een vriendengroep’, vertelt Sari. ‘De vrienden van de Paardenmarkt. Op een dag nam een van die vrienden me mee naar hier. Het eerste wat oma zei was: “Dag meisje.” Ze was dertig jaar ouder. Maar ik voelde onmiddellijk: die begrijpt ons, die staat aan onze kant. Na al die jaren zijn we uitgezwermd. Sommigen wonen samen. Of hebben een eigen zaak. Maar allemaal zijn we naar oma blijven komen.’

Marie-José: ‘Weet je nog wat je toen altijd deed?’

Sari: ‘Mijn rapport laten zien. Als het goed was, kreeg ik een centje van oma. (lacht) Ze brandde ook kaarsjes toen ik examens had. Ik ben ook ooit ’s opgepakt door de politie. Heel onterecht- ik had niks gedaan. Toen ik een paar uur later weer vrijkwam, stond ze mij op te wachten. Dat vond ik… ongelofelijk. Ze is een vriendin, een houvast. En niet alleen voor mij: voor heel veel jongeren in Antwerpen.’

Marie-José: ‘Ik bemoei mij met alles.’

Sari (naar ons): ‘Dus echt met alles, hè.’

Marie-José (plaagt): ‘En terecht. Neem nu die Italiaan, waar ge zo zot van waart. Hoeveel keer heb ik u niet gezegd: Sari, nooit beginnen met een man die al kinderen heeft. Awel, wie heeft er gelijk gekregen?’

Sari (lachje): ‘Er zijn veel liefdes begonnen in de Flow.’

Marie-José: ‘Zwijg. Ik word nu al zot van alle doopsuiker die ik krijg.’

Sari: ‘Ergens is dat ook normaal. Je hebt iets gemeen met de mensen die hier komen. ’t Zijn ook altijd dezelfde mensen die hier zitten. Ze zijn alleen vijf jaar ouder geworden. De jongeren die nu 18, 19 jaar zijn, komen niet meer. Die generatie blowt niet meer. Voor ons was dat nog echt een strijd, een cultuur. Voor hen niet. In de meeste cafés in Vlaanderen mag je trouwens niet meer blowen. Behalve hier in Antwerpen. Dat is de ‘fuck you’-mentaliteit van de Antwerpenaar.’

Marie-José: ‘En het hypocriete van de wetgeving. Iedereen mag drie gram weed op zak hebben, maar het is verboden om weed te verkopen. Dus ofwel moet je naar een coffeeshop in Nederland. Ofwel moet je het in de illegaliteit kopen, op straat of bij vrienden. En riskeer je in aanraking te komen met harddrugs. Ik zou als moeder blij zijn dat mijn kind naar de growshop gaat. Ik zeg dat ook vaak tegen die jonge mensen: “Neem uw ouders ’s mee.” Dat zijn vaak heel leuke ontmoetingen. Meestal zijn die dan tien jaar jonger dan ik.’

Sari: ”t Is moeilijk om op straat nog weed te kopen, oma. Coke is dé drug van het moment in Antwerpen. Er is een heel circuit van jongeren die daar zijn geld mee verdient. In 101 cafés hier kan je het wit van de wc-bril schrapen.’

Marie-José: ‘Iemand die harddrugs gebruikt, komt er bij mij niet in. Ik zie het direct als iemand iets mispeuterd heeft: dan roep ik hem in de keuken…’

Sari: ‘En dan zwaait er wat. Bij oma in de keuken moeten komen: dat is een begrip in Antwerpen. (grijns) Oma heeft al veel jongeren van de harddrugs gehouden. Ze heeft daar een sensor voor. Heel wat ouders hebben dat níét, zien gewoon niet dat hun zoon of dochter aan de harddrugs zit. Daarom loopt het ook zo vaak mis.’

Ze schenken allebei wat witte wijn bij. En vertellen. Over die ene keer dat ze samen gingen betogen tegen de oorlog in Irak (Sari: ‘Oma was in topvorm. Ze had een groot wit laken om zich gewikkeld. En roepen!’). Over die keer dat ze samen met de bus naar de cannabisbeurs gingen (Marie-José: ‘Op een bepaald moment was de hele bus aan het blowen. “Naar wat voor beurs gaan jullie eigenlijk?”, vroeg de chauffeur. Hij reed nog dertig op de autostrade, denk ik). Over de vader van oma, de Blokker, die nu ook een cannabisplantje in zijn tuin heeft staan. (Marie-José: ‘Na drie weken was het verwelkt. Hij verzorgt dat niet, hè.’) Maar vooral over al die blowende fanfares van honger en dorst die langs de Flow gepasseerd zijn. En over wat er van hen geworden is. Eén enkele keer worden ze stil en zeggen: ‘Met hem is het slecht afgelopen.’

Als Marie-José even weg is, zegt Sari: ‘Toen ik hoorde dat ze misschien weg moet: jong, ik heb gewéénd.’

Het is al laat op de middag. Sari is weg. Een groep vrienden heeft even binnen gezeten, maar is nu weer vertrokken, de Paardenmarkt op. ‘Een toerke gaan doen’, legt Marie-José uit. ‘Ze mogen hier niet blowen. Af en toe zagen ze wel de oren van mijn kop. “Toe, oma, één jointje…” Nee dus. Alleen op zaterdagavond, als het gezellig is, geef ik weleens toe. Dan denk ik wel: ach, ja. Ik sluit dan wel eerst de winkel, want ik heb al vodden genoeg.’

Ze kijkt even weg: de Flow is leeg. Zal ze al die jonge mensen niet missen, straks? ‘Natuurlijk. Heel hard, zelfs. Maar aan de andere kant: ze proberen mij al vijf jaar lang met alle mogelijke middelen psychisch en financieel te kraken. Behalve de doodstraf heb ik intussen alles gekregen: zes maanden voorwaardelijk, 5000 euro boete… Dat begint echt wel te wegen. Nu, ik troost mij dan met de gedachte: de eerste mens die de koffie invoerde, hebben ze ook op de brandstapel gesmeten.

‘Maar ik ga door. Ik kan niet anders: dat zit in mij.’ Ze klopt op haar hart. ‘Toen ik jong was, heeft mijn moeder drie jaar in de gevangenis gezeten. Voor souteneurschap: ze had een prostitutiehuis op de Italiëlei. Nu zou dat geen probleem zijn, maar toen stond dat gelijk met pooierschap. Ze heeft een straf gekregen die ze nooit verdiende. Ik denk daar nog vaak aan.’

Ze wordt even stil, herpakt zich. En zegt dan, met een twinkeling in haar ogen: ‘Als ik straks mijn winkel moet sluiten, begin ik een frituur. Ik heb al met de jongens afgesproken: een servela, dat is een kilo potgrond. Een braadworst, dat is een lamp. Een…’

Ze lacht. Weer die lange bulderlach.

Het zal stil zijn op de Paardenmarkt, straks.

STIJN TORMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content