Tina betekent voor managers van beleggingsfondsen iets anders dan de hond van Louis Tobback. Tina maakte van de fondsen een zéér populair spaarproduct.

Het verschijnsel beleggingsfonds blijkt ruim een eeuw oud te zijn. Het eerste – een Engelse vinding – dateert van 1863. Vlak na de oorlog, in 1946, zorgde de Kredietbank bij ons voor de Belgische première met het Engels Depôt. Goed tien jaar later vond de eerste vergadering plaats van de Belgische Vereniging der Gemeenschappelijke Beleggingsfondsen.

Die BVGB bestaat vandaag nog altijd, zij het onder de naam van Belgische Vereniging van Instellingen voor Collectieve Beleggingen. Terwijl het in de beginjaren ging om amper een half dozijn bankinstellingen, groepeert de club tegenwoordig zo’n 40 leden.

Naar verluidt, want de BVICB leidt een vrij teruggetrokken bestaan, onder het motto Pour vivre heureux, vivons cachés. Er zit namelijk elk jaar een fikse groei in de welvarende sector: 15 procent, zo berekende de Financieel Economische Tijd. Dat maakt dat wij allemaal samen, na een halve eeuw van collectief beleggen, het equivalent van één derde van ons bruto binnenlands product in fondsen hebben gestopt. Daarmee behoort de Belgische spaarder/belegger tot de absolute top in Europa. En dat is in zekere zin vreemd.

Enerzijds zijn we, ondanks koortsige markten in de jaren tachtig en negentig, nog altijd géén volk van kleine aandeelhouders. Wij blijven zitten met een voorliefde voor obligaties en ander vastrentend papier, dat méér zekerheid lijkt te bieden. Maar anderzijds stoppen wij dus nooit geziene bedragen – het gaat tenslotte om een paar duizend miljard frank – in fondsen die in allerhande effecten – ook aandelen – beleggen. Bij die schizofrenie staat de spaarder of belegger wellicht geen seconde stil. Voor hem of haar zit er aan het begrip beleggingsfonds geen connotatie van aandelen.

In de jaren tachtig, toen de fondsen massaal op het voorplan begonnen te komen, creëerden de emittenten van deze spaar- en pensioenproducten bewust die dualiteit. Beleggingsfondsen gingen de markt op als veilig, deskundig beheerd, risicoloos papier. Zeg maar een nieuwe vorm van of een alternatief voor een obligatie. Voor de leek was het alsof de Instellingen voor Collectieve Beleggingen (ICB) géén geld in aandelen stopten. Wel in korven of in indexen. Net alsof dat volstrekt abstracte begrippen waren, bijna lege dozen, die in de verste verte niets met aandelen van doen hadden.

WIJ GEVEN UW GELD TERUG

De uitgekiende marketing bespeelde ook zonder ophouden een thema waar de Belg zo verzot op is: vastigheid. Beleggingsfondsen, dat is geen speculatie, geen gis- en gokwerk. Het risico bedraagt nagenoeg nul. Lees de eerste advertenties van de later zo succesrijke klikfondsen er maar eens op na.

Al vanaf de eerste regel staat het overal zwart op wit: wat er ook gebeurt, de belegger krijgt gegarandeerd zijn inleg terug. Dat wekt vertrouwen, zo klop je miljarden uit de spaarkousen.

Alles zat in feite mee om van de fondsen een van de meest populaire spaarproducten ooit te maken. De overheid legde in verschillende stappen een stevige, wettelijke bodem. Eerst met de wet Cooreman-De Clercq (1982), dan met de wet op de pensioenfondsen (1986), ten slotte met die op de beveks (1991). En dan was er natuurlijk de rente: door dalende rentevoeten in de jaren tachtig en de historisch lage standen in de jaren negentig viel er op spaarboekjes of aan obligaties nog nauwelijks iets te verdienen. Daardoor ontstond het fameuze TINA-effect, een acroniem voor There Is No Alternative.

Geen alternatief met andere woorden voor de beurs – de enige plek waar nog echte rendementen konden worden gehaald – en bij uitbreiding daarvan voor de beleggingsfondsen.

Om de winkel draaiend te houden, vond elk jaar wel iemand een nieuw soort fonds uit. Zo bestaat er allang veel meer dan de inmiddels klassieke aandelen- of obligatiefondsen. We kennen korffondsen en gemengde fondsen, vastgoed-, groei-, cash- of sectorfondsen. We leerden het verschil tussen fondsen met een open end (variabel aantal deelbewijzen) en die met een closed end (vaststaand aantal deelbewijzen). Zware gokkers keken uit naar de optie- en futuresfondsen. Er kwamen pensioenspaarfondsen, in de kranten lazen wij over ontspoorde hedgefondsen en finaal doken er zelfs beleggingsfondsen op die het ingezamelde geld in andere fondsen stoppen.

Dikwijls ziet de vertwijfelde belegger door de bomen het bos niet meer. Elke financiële instelling prijst beginselvast de eigen producten aan als alleenzaligmakend, even later echter kijkt de spaarder weer aan tegen een heel ander aanbod van een concurrent. Maak de keuze maar, uit ruim 1000 fondsen die vandaag de dag op de Belgische markt worden aangeboden. Het berekenen van de kosten alleen – in- en uitstapkosten, beheerskosten, beurstaksen – vergt op zijn minst een doctoraat in de wiskunde.

En dan de rendementen berekenen. Probeer eens even te volgen. “Deze formule met een zeer defensief karakter bezorgt u op de eindvervaldag 100 procent van de inleg (vóór kosten) + de som van de jaarlijkse cliquets van de DJ Eurostoxx 50-index, met een maximum van 12 procent per deelperiode (max. 8,34% act/jr) OF een minimumrendement van 25,20% (2,71% act/jr). De Best Of-formule biedt bovenop het gegarandeerd minimum een reële kans op een meeropbrengst tegenover het rendement van een risicoloze belegging.” Nieuwe algebra of een toverformule van Jean-Pierre Van Rossem? Het is gewoon de omschrijving van het fonds Click Europe Best Of 2 van Kredietbank-Cera.

Geef toe: het leven was eenvoudig toen de bankdirecteur elk jaar een zegeltje bijplakte in het spaarboekje van de ASLK.

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content