Luc van Hove, componist voor het Festival van Vlaanderen: “Ik wil een stuk maken dat zo natuurlijk is alsof het er altijd al was.”

Een deel van de mooiste muziek die de jongste jaren werd geschreven, is van de hand van een wat schutterige, onopvallende man. Luc van Hove (41) is geen veelschrijver, componeren is voor hem een bijna ambachtelijke bezigheid. Hij zoekt de publiciteit niet op. Als je zijn muziek wilt horen, moet je naar de concertzaal. CD-opnames zijn er vooralsnog niet. Het Festival van Vlaanderen stelde hem aan als “composer in residence”. Het betekent dat Van Hove jaar na jaar voor dat festival een stuk zal schrijven. Dit jaar is dat een concerto voor cello en klein ensemble dat Roel Dieltiens en zijn muzikanten zullencreëren.

LUC VAN HOVE: Ik heb speciaal voor Roel gekozen, omdat ik als componist al jaren een speciale band met hem heb. Ik heb altijd het gevoel dat hij mijn muziek bijzonder goed begrijpt en aanvoelt en ook echt stevig vertolkt. Vandaar dat het voor de hand lag dat ik met hem ook het grotere werk zou aandurven. Wat mij bijzonder aanspreekt in zijn manier van vertolken, is de intensiteit, ook de manier van vertellen. Roel heeft volgens mij een heel vertellende manier van musiceren. Het zal mij wellicht ook inspireren om zo te schrijven.

Hij beïnvloedt dus uw manier van schrijven?

VAN HOVE: Niet op conceptueel, technisch of harmonisch niveau, dat blijft mijn eigen werk, mijn eigen gedachten die ik tracht te ontwikkelen. Maar de specifieke manier van vertolken, de directheid van articulatie, de souplesse van boogvoering, dergelijke zaken zullen wel een invloed uitoefenen.

U schreef voor een klein ensemble, hoe klinkt het?

VAN HOVE: Het zijn zeker niet de grote klankmassa’s die in beweging worden gebracht. Wel een heldere klank, naar de kamermuziek toe. Belangrijk in het hele stuk was – maar het moet nog blijken of ik daarin geslaagd ben – dat Roel de creatie wou doen zonder dirigent. We zullen zien of dat lukt natuurlijk. Want de partituur is op ritmisch en metrisch gebied soms vrij moeilijk. Het lijkt mij een tour de force om dat zonder dirigent te klaren.

Waarom moet dat zo moeilijk zijn?

VAN HOVE: Het moet niet altijd zo moeilijk zijn. Dat heeft te maken met de geschiedenis. De complexiteit is gegroeid vanuit de taal zelf, vanuit de teloorgang van de tonaliteit, door het probleem van de semantiek.

De kunst is over zichzelf gaan nadenken, over haar betekenis, haar taal, haar syntaxis. Ze heeft zelfs een hele filosofische betekenis gekregen. Ik reken mezelf tot die componisten die bij elk nieuw stuk geconfronteerd worden met taal en betekenis. Dat gaat van het kleinste detail, de kleinste cel, over het opbouwen van een syntaxis tot de manier om iets te vertellen en wat je wil vertellen. Als je op dat niveau het creatieve situeert – voor mij is dat zeker zo -, dan groeit daar automatisch een zekere complexiteit uit.

Een debat met het verleden dus.

VAN HOVE: Niet alleen dat maar ook hoe ik nu muziek ervaar. Aan welk soort muziek die uit mij komt, heb ik iets? Welke muziek zegt mij iets? En die probeer ik zo helder, zo consequent en zo juist mogelijk weer te geven.

Dan is er dus een grammatica en een inhoud.

VAN HOVE: Die scheiding is moeilijk, want eigenlijk horen die twee samen. Als je het zo voorstelt, lijkt het alsof je een syntaxis moet samenstellen en met die syntaxis een inhoud moet gaan vertolken.

Zo doen we het toch in onze gewone taal.

VAN HOVE: In die zin is muziek geen taal. Dat lijdt tot de grote discussie: heeft muziek inhoud? Het zit natuurlijk in mekaar, het is één. Het komt erop aan om die juiste syntaxis te creëren, om op de juiste manier om te gaan met het muzikale materiaal dat alleen dat verhaal kan opleveren.

Met andere woorden: de eerste noot die u schrijft, mondt onvoorwaardelijk uit in de laatste noot tien, twintig minuten verder.

VAN HOVE: Ja, ik streef iedere keer opnieuw naar dat soort concentratie, naar de helderheid van vorm, naar een consequentie van de eerste tot de laatste seconde, naar de intensiteit waarmee de tijd bespeeld en doorlopen wordt.

Is dat vergelijkbaar met de zoektocht van de klassieke componisten naar een prachtig thema?

VAN HOVE: Het gaat volgens mij verder dan dat. Ik tracht een gelijkwaardige manier te vinden om iets te creëren, zoals men vroeger deed in het tonaal modale denken. Tonaliteit is een onwaarschijnlijk strak, helder gestructureerd idioom. Dat heeft zichzelf echter door alle mogelijke complexiteiten uitgehold en is verloren gegaan. Sindsdien sta je als componist iedere keer weer voor de vraag om een nieuw betekenissysteem te genereren. Ik werk nog altijd met twaalf gelijkwaardige halve tonen, volgens het systeem van het welgetemperde klavier: het octaaf ingedeeld in twaalf gelijke halve tonen. Alleen sporadisch gebruik ik derde- of kwarttonen. Ik tracht met de twaalf tonen nieuwe consistente en consequente vertellingen te maken, waarbij je een nieuwe eenheid creëert van taal, inhoud en betekenis, en waar alles samenvalt in een enkel helder en duidelijk geheel.

We zijn nu toch al ver weg van het punctuele van een Webern; klanken zijn meer dan tonen, ze hebben ook kleur, dynamiek, context?

VAN HOVE: Je blijft toch nog altijd zitten met het basisgegeven van de harmonie, want daar gaat het over: de samenklank. Van zodra tonen gekozen worden, zijn er twee mogelijkheden. Ofwel is de keuze arbitrair. Dan is ze momentaan, vervliegt ze en heeft ze geen enkele consequentie. Ofwel is ze constitutief. Voor mij is componeren omgaan met structuur. De tijd structureren door klanken, geluiden en duur.

Maar geluiden zijn voor mij nog tonen, ik ben minder geïnteresseerd in het geluid op zich. Ik heb respect voor componisten als Kaija Saariaho die gefascineerd zijn door het geluid, door de grens waar toon geluid wordt, waar een toon breekt, ultiem zacht in boventonen en ruis. Wat dan allemaal vrijkomt, versterkt zij en dat hoor je dan. Dat zijn geluidscomponisten. Je zou bijna kunnen zeggen texturele componisten. Ik probeer nog iets met tonen te vertellen. Voor mij is het tonige, niet het tonale, nog lang niet uitgemolken.

Bent u om het met oude muziek te vergelijken, meer met de Kunst der Fuge van Bach bezig dan met de zonnige stukjes van Vivaldi?

VAN HOVE: Wil je zeggen dat ik meer met structuur bezig ben? Ik ben daar ook mee bezig, maar dat mag je niet overdrijven. Mijn bedoeling is om een stuk te maken waar van dat hele structurele gefoeter geen ene moer te horen is. Ik wil natuur maken. Ik wil een stuk maken dat zo natuurlijk is alsof het er altijd geweest is en dat perfect logisch is in zijn duidelijkheid. Niet gemaakt!

Daar gaat het dan wel om esthetiek. Maar dat is niet je eerste bekommernis.

VAN HOVE: Nee, ik zoek niet in de eerste plaats het esthetische op. Dat is zo ongrijpbaar en persoonlijk. Ik ben natuurlijk niet van plan om lelijkheid te produceren. Ik kan geen noot of een geheel van noten, een frase of een zin schrijven die me niet diep aangaat of die ik niet mooi vind. Maar ik wil niet het esthetische op zichzelf gaan nastreven. Ik wil een spannende vertelling maken die constant zichzelf genereert. Het ideaal van componeren is voor mij dat een stuk zichzelf schrijft. Het is natuurlijk niet zo, maar het lijkt zo. Bij de grote meesterwerken is het zo.

Dan moet het basismateriaal optimaal zijn.

VAN HOVE: Voor mij is componeren een langdurig proces van maanden voorbereiding. Je moet eerst tot in de kleinst mogelijke uithoeken controle hebben. Je moet weten welke samenklanken het stuk in zich gaat dragen en wat de basis, het fundament is waarop het zich voortbouwt. Geleidelijk aan groeit daar een hele wereld uit.

Beslist u die dingen dan arbitrair?

VAN HOVE: In allereerste instantie beslis ik dat arbitrair. Het is een vrije keuze, het is een moment van het vrijwillige. Zomaar. Maar dat moment moet je altijd meer funderen, je moet het verankeren in het denken, zodat er op den duur een nieuw soort vrijheid groeit die toch gebonden is door het stuk, de vorm, de snelheid, de klank, de vertelling, door met tonen om te gaan, door de melodieën. Ja, dat is componeren.

Moet er voor ieder nieuw stuk per se een nieuwe taal gevonden worden?

VAN HOVE: Het klinkt interessant om telkens een nieuwe taal te ontwikkelen, maar ik werk altijd met hetzelfde materiaal, met die twaalf tonen. Het komt er dan toch op aan om nieuwe keuzes te maken, nieuwe combinaties, een nieuwe vorm. Is dat nu een nieuwe taal? Je blijft natuurlijk altijd dezelfde. Ik vind niet iedere keer opnieuw het abc uit. Maar als ik zie welke meticuleuze aandacht componisten uit deze eeuw aan hun materiaal gegeven hebben, dan is het voor mij evident dat ik ook dat probleem probeer op te lossen.

De grote voorbeelden voor onze canon zijn Bach, Schönberg, Webern. Als je ziet met welke aandacht die mensen hun taal, hun klanken sculpteerden om tot hun zegging te komen. In die zin kan ik niet anders dan dat even aandachtig te doen. Bij de dodecafonie blijft een reeks altijd hetzelfde, wel in een andere volgorde. Je zou dus kunnen zeggen dat alle twaalftoonswerken allemaal hetzelfde zijn. Neem nu de Weberns, die zijn zo verschillend. Bij hem denk je totaal niet meer aan de reeks die daaraan ten grondslag ligt.

En Webern zelf klinkt niet als een andere dodecafonist.

VAN HOVE: Waar wij het nu over hebben is slechts een aspect en dan nog een privé-aspect waaraan het grote publiek geen boodschap heeft. Dat heb je totaal niet nodig om esthetisch genot te hebben. Het kunstzinnige is veruit het belangrijkste. Eén aspect is de taal, maar het is de componist die daarmee spreekt. Noem het het irrationele, daar komt de originaliteit van de kunstenaar naar boven. Je kan natuurlijk een aantal strategieën ontwikkelen om die herkenbaarheid van componisten te doorgronden. Wat is er typisch aan Webern, aan Stravinsky? Er zijn genoeg technische elementen die je zo kan analyseren, maar raak je dan nog de essentie van het denken van die mensen? Dan kom je tot schoonheidservaring en vertelling.

En dat raakt het publiek?

VAN HOVE: Ja, je ervaart niet hoe een componist met tonen omgaat, welke akkoorden hij gebruikt, welke snelheden. Tenzij je musicoloog of criticus bent. Volgens mij is het niet zo belangrijk als je naar een schilderij gaat kijken om exact te weten welk soort verf, welk soort borstels en welk soort doeken die schilder heeft gebruikt. Volgens mij leidt een technisch conceptueel doorgronden van een bepaalde werkwijze of een manier van denken niet noodzakelijk tot een groter esthetisch genoegen. Bij mij gaat het er zeker niet om te etaleren op welke manier ik met de materie omga. Wat ik wil laten horen, is een zo direct mogelijke ervaring van noodzaak en natuurlijkheid, van niet anders kunnen, van er zijn. Dat vraagt natuurlijk werk, vooral als je zoiets in kunst tracht te bereiken.

Moet u dan wel schrijven? Het is zoveel werk.

VAN HOVE: Die vraag stel ik me ook. Ik moet niet absoluut schrijven. Maar het is wel een noodzaak die zich na een zekere tijd laat voelen.

Begint er een molentje te draaien als u een tijd niet geschreven hebt?

VAN HOVE: Het is de zuiverste manier om mijn muzikale geaardheid tot leven te brengen, om die bot te vieren. Ik speel graag piano, ik improviseer heel graag, maar om daar mijn beroep van te maken, op podia te staan, om daar uren voor te studeren, de klank te boetseren, die handen, dan haak ik af. Dat is het niet voor mij.

Schrijven betekent ook achter uw bureau zitten, rondjes lopen.

VAN HOVE: Dat passioneert, dat geeft mij menselijk de grootste voldoening.

Hoe schrijft u dan? Zoals Mozart in één geut of zoals Beethoven met schrappen en herbeginnen?

VAN HOVE: Zoals Beethoven. Dat zie je niet aan het eindwerk. Dat is mooi. Maar je ziet het wel aan de vele kladwerken. Het gaat altijd in één lijn, maar er wordt aan gekneed en geboetseerd. Met de jaren is het wel zo dat ik niet tot schrijven kom of ik moet reserve hebben. Zomaar schrijven kan ik niet meer, ik moet meer voorbereiding hebben. Ik wil perfect weten waarheen het gaat, hoe een vorm gaat verlopen, ik moet een overzicht hebben. Ik schrijf dan en na lang werken kom ik tot een eerste ontwerp dat heel cryptisch is. Het zijn bepaalde ideeën, wendingen, maar daarmee ken ik het hele verloop. Noem dat maar de achtergrond. Dan kan ik beginnen met de vertelling, het schema om uiteindelijk tot een voorgrondpresentatie te komen. Dat is dan het stuk.

Een componist leeft ook in de maatschappij.

VAN HOVE: Om een autonomie en identiteit te cultiveren. We leven in een maatschappij van mogelijkheden, maar ook van vervlakking. Begin daar maar eens als kunstenaar gewetensvol iets tegenover te zetten. Iets eigens. Dat is moeilijk, beangstigend soms. Als ik zie hoe relatief weinig belang hedendaagse muziek heeft in het leven, in mijn kennissenkring, zelfs bij mijn studenten, dan vraag je je wel af waarmee je bezig bent. Wat heb je te vertellen? Waarover gaat het nog? Heeft het een breedheid waarin mensen zich nog kunnen herkennen? Is het meer dan alleen een eerste beluistering en een schouderklopje van “goed gevonden”. Een stuk zou blijvend iets te vertellen moeten hebben. Aan mijn tweede symfonie heb ik twee jaar heel intensief gewerkt. En bon, dat wordt een keer gespeeld en weg. Dat is toch bezopen. Hoe kan zo’n stuk ooit de mogelijkheden die het in zich draagt tentoonspreiden. Zulke zaken werken als componist verschrikkelijk deprimerend.

Cellist Roel Dieltiens creëert met zijn ensemble Explorations het concerto voor cello en ensemble van Luc van Hove op 21/9 in de Protestantse Kapel, Museumplein, Brussel.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content