Al vijf jaar jaagt Michaël Schumacher op een nieuwe wereldtitel. Om zijn naam definitief in de legende te parkeren, en misschien ook om met vervroegd pensioen te kunnen gaan. Want knagen de seizoenen niet aan zijn snelheid, dan wegen ze wel op zijn gemoed. Exclusief gesprek met de man die al tien jaar het verkeer regelt in de Formule-1.

Formule-1 is jongleren met de wetten van de natuurkunde. Zoeken naar die hoogst mogelijke snelheid waarmee een auto door de bocht kan, speuren naar die nauwelijks waarneembare grens waar vier banden nog net houvast vinden op het asfalt. Weinigen die de stiel zozeer beheersen als Michaël Schumacher, niemand die een scherper besef heeft van de limiet. Is het arrogantie of zelfverzekerdheid, dat gevoel van superioriteit waarmee hij om de twee weken achter het stuur kruipt? Hemels talent of genadeloosheid, waardoor hij al tien jaar in de topdrie rijdt? Concentratie of onverschilligheid, waarmee hij door de paddock struint? Michaël Schumacher blijft verliefd op het eigenlijke racen, maar verder heeft hij lak aan het hele F-1-circus.

Dit seizoen begon je met drie overwinningen op rij. Nooit meegemaakt, sinds je in 1996 voor Ferrari koos. Hoe verklaar je die kentering?

Michaël Schumacher: Het grote verschil is de nieuwe windtunnel die Ferrari deze winter liet bouwen. Onze huidige auto werd in dat ding ontwikkeld en zit aërodynamisch veel beter in elkaar. Neem daarbij dat de Ferrari zeer betrouwbaar is, en je kan het seizoen sterk aansnijden. Zo’n stevige seizoensstart is van cruciaal belang, de voorbije jaren grepen we meer dan eens naast de titel omdat we pas na een drietal races voorin begonnen te rijden. Het zijn vaak die vroege punten die in de eindafrekening het verschil maken.

Word je nauw betrokken bij de bouw van een nieuwe auto?

Schumacher: Nee, tijdens het winterreces steek ik geen poot uit. Af en toe bellen ze me natuurlijk wel eens op, vragen ze mijn mening over iets, maar dat is de uitzondering. Je moet het zo zien: tijdens het seizoen zelf ben je eigenlijk acht maanden bezig met de ontwikkeling van de volgende auto. Omdat je voortdurend zoekt naar een betere afstelling, en zo tegelijk aangeeft in welke richting de ingenieurs moeten werken. Het is die richting die de ingenieurs volgen als ze de nieuwe auto beginnen te ontwerpen.”

Je bent bezig aan je tiende seizoen Formule-1. Evolueer je nog als coureur?

Schumacher: Zeker. Er zijn altijd aspecten die je kunt bijschaven. Iedere race is een ervaring waaruit je leert. Ook naast het circuit. Misschien wel vooral ernaast, je manier van werken, omgaan met ingenieurs en pers. Het is een leerproces dat nooit ophoudt.

En toch is de auto in Formule-1 belangrijker dan de rijder, wordt gezegd.

Schumacher: Daar ben ik het niet mee eens. Als je mijn mening vraagt, dan zou ik zeggen fifty-fifty.

Je hebt in je carrière hommeles gehad met al je grote rivalen: ooit bijna op de vuist met Senna, zenuwoorlog met Hill en aanrijding met Villeneuve. Maar met Mika Hakkinen, nu jouw grote concurrent, nooit een vuiltje aan de lucht. Hoe verklaar je dat?

Schumacher: Dat is een zeer makkelijke vraag om op te antwoorden: ik weet zeker dat ik nog altijd dezelfde ben als vijf of tien jaar geleden. Nu sta ik gewoon tegenover iemand anders, en dat leidt tot een andere relatie.

En wie was van al die jongens de moeilijkste tegenstander?

Schumacher: Hakkinen, met voorsprong. Om te beginnen, zit hij nu al drie jaar in een waanzinnig goede auto, wat je als een voordeel zou kunnen beschouwen. En hij kan uit de voeten met die auto. Geloof me, Hakkinen is zeer snel. Maakt bovendien ook weinig fouten. In ieder geval toch niet wanneer ik in zijn buurt rijd…(lacht)

Als je de meeste renners vraagt wie de beste is, dan zeggen ze dat Schumacher toch ‘iets meer’ heeft. Vind je dat ook van jezelf?

Schumacher: Het zou bijzonder verwaand zijn, mocht ik dat zeggen. En niet fair tegenover mijn collega’s. Je kunt twee rijders alleen op een eerlijke manier vergelijken als de omstandigheden vergelijkbaar zijn. Als ze in dezelfde auto zitten, dus. Met andere woorden: ik vergelijk alleen met mijn teamgenoten. En dan kan ik alleen maar vaststellen dat ik ze stuk voor stuk geklopt heb.

Waar haal je dat talent eigenlijk vandaan?

Schumacher: (denkt lang na) Ik zou het niet weten. Mijn zintuigen, en de manier waarop hun perceptie wordt verwerkt, wellicht. Vooruitdenken achter het stuur, de auto met je lijf aanvoelen. Je moet weten dat ik pas vier was toen mijn vader me in een kart zette. Ik zit dus al zesentwintig jaar tussen vier wielen die op een asfaltlint naar grip zoeken. Daarnaast zijn er ook de omstandigheden. Ik denk dat het belangrijk is dat je altijd dezelfde, consequente lijn kan volgen. Ik ben in die tien jaar Formule-1 nooit door een diep moeten gaan. Ik heb het hoge niveau haast constant kunnen aanhouden.

Weet of voel je zelf dat je snel bent, als je rondjes trekt?

Schumacher: Je voelt niet dat je snel bent, dat is het niet. Je weet aan het einde van een ronde wel of je overal op de limiet heb gereden. En dan ben je automatisch snel, als je een goede auto hebt.

Racen met een speer die 340 per uur haalt. Is dat een vorm van fysiek of mentaal genot? Is snelheid iets dat je lijf nodig heeft?

Schumacher: Nee, snelheid werkt niet verslavend. Het is wel bevredigend als je naar buiten rijdt en voelt dat de auto goed rond je lijf zit, dat hij doet wat je wil. En het mooiste is: een écht perfecte ronde rijden. Of na de race kunnen zeggen dat je je wielen geen centimeter verkeerd hebt gezet, van de eerste tot de laatste ronde. Ja, dat is het: de klus klaren, iets moois neerzetten. Daar put ik voldoening uit. En ik zal wel geen uitzondering zijn. Als iemand je zegt ‘jongen, dat was een mooi artikel dat je daar geschreven hebt’, dan zul je ook wel een soort voldoening door je lijf voelen gaan. Met mij is het net eender, als ik mijn naam bovenop het scherm zie staan, dan zeg ik tegen mezelf: goed gedaan, jongen.

Een artikel schrijven is iets helemaal anders dan met een Formule-1-wagen rijden. Is er iets dat even intens is als F-1?

Schumacher: Zeker. Louter sportief put ik evenveel voldoening uit een partijtje voetbal (tot zijn crash in Silverstone, verleden seizoen, ging hij geregeld trainen en spelen met een Zwitsers amateurclubje in de buurt, nvdr), echt waar. Van voetballen, scoren en laten scoren, geniet ik intens. En als je me vraagt of er op menselijk gebied iets intenser kan zijn, dan zeg ik: kinderen krijgen en opvoeden. Als je zelf kinderen hebt (hij heeft er twee, dochter van drie en zoon van één, nvdr), begrijp je wel wat ik bedoel.

Opgroeien als de zoon van Michael Schumacher: ik benijd je zoontje niet.

Schumacher: Ja, maar we wonen in Zwitserland, en daar wordt heel wat minder heisa over Michael Schumacher gemaakt. Daar ben ik gewoon iemand die toevallig ook in dezelfde straat woont. Dat helpt, geloof me. Anderzijds zullen mijn kinderen nooit opgroeien zoals jij en ik destijds, dat is onmogelijk. En of dat nu goed of slecht is, komen we pas later te weten. Er is niet iets als het grote handboek om je kinderen op te voeden. Je moet vertrouwen hebben in de waarden die je zelf koestert, en in je kinderen. Doen wat je hart je influistert. En, in de mate van het mogelijke, tijd voor hen maken. Ze niet systematisch toevertrouwen aan kindermeisjes, dat proberen wij te vermijden. Want dan zie je je kinderen niet meer opgroeien. Je moet ervoor zorgen dat ze weten wie en wat je bent, de waarden en overtuigingen die je in jezelf draagt. Ik gedraag me thuis zoals ik echt ben, ik heb daar geen helm op m’n hoofd. Ik weet wat ik mijn kinderen wel en niet wil laten zien. Dat is opvoeden. En ik breng mijn kinderen vooral nooit mee naar de races, want dat is niet de wereld die ik hen wil laten zien. Het Formule-1-universum is veel te kunstmatig.

Wat bedoel je precies met ‘kunstmatig’?

Schumacher: Kijk eens om je heen. Alleen al het budget dat Ferrari ieder jaar door de molen draait om twee auto’s zo snel mogelijk op een circuit te laten rondrijden (zeven miljard, wordt gefluisterd, nvdr). Kom nou… Als je ziet hoe dit feest op televisie wordt gebracht, hoe het F-1-wereldje wordt gepromoot. Hoe het publiek warm wordt gemaakt voor deze sport. Kortom: Formule-1 is een groot circus, niet het leven zoals het is. Ik zei het daarnet al: privé ben ik heel anders dan die kerel die hier met zijn rode pakje rondloopt. En ik waak erover dat het ook zo blijft. Het moment dat ik het circuit verlaat, is de race over. En praat ik er ook niet meer over. Dan ben ik papa. Mijn kinderen hebben er lak aan dat ik sneller ben dan Hakkinen. Voor hen ben ik niet die gozer die de race gewonnen heeft, ze willen gewoon met papa spelen.

Je zou zowaar denken dat je niet van de F-1-wereld houdt.

Schumacher: Dat is ook zo. Trouwens, in het begin dacht ik dat ik hooguit vier of vijf jaar zou meedraaien, maar ondertussen ben ik bijna tien jaar bezig. Ach, we zien wel… Ik hou niet van de verpakking, wel van wat erin zit: van het racen, samenwerken met de ingenieurs. De zoete smaak van een gewonnen race. Als ik win, dan voel ik dat iedereen in het team tevreden is. Dan ben ik die kerel die het werk van driehonderd mensen bekroont. Dat is een zeer bevredigend gevoel. Het gevoel samen iets te verwezenlijken, dat scherpt voortdurend de motivatie. Je moet het zo zien: dit seizoen zijn McLaren en Ferrari meer dan ooit aan elkaar gewaagd, maar de voorbije vier jaar had Ferrari geen enkele keer de beste auto. Zodat ik al die races sinds 1996 won om één en dezelfde reden: omdat we het beter voor mekaar kregen dan de anderen. Of dat nu aan mij te danken was, aan de strategie van Ross Brawn (hoofdingenieur en strateeg van Ferrari, nvdr) of het werk van de mecaniciens, maakt niets uit. Als je de voorbije twee seizoenen bekijkt, dan kan je het zo stellen: als McLaren niet won, dan was het omdat ze verloren. Als wij niet wonnen, dan was het omdat de anderen een betere auto hadden dan wij.

Je ergert je aan het F-1-wereldje, maar het brengt wel op. Jouw jaarsalaris wordt in miljarden uitgedrukt. Vind je dat eigenlijk wel verantwoord?

Schumacher: Het is zeer makkelijk om op die vraag te antwoorden. Kun jij je inbeelden, als je baas niet wil betalen wat je nu verdient, dat je dit nog zou doen, zo achter F1-rijders aan hollen? Als je baas je zoveel betaalt, dan is dat omdat hij vindt dat je het verdient om zoveel te krijgen. Wel, ik heb ook bazen, en die betalen graag wat ze me nu betalen. Je moet al die bedragen die ze in de krant zetten ook niet geloven, dat is nonsens. Bullshit. Mocht iedere journalist die ooit schreef hoeveel ik verdien het verschil met mijn werkelijke inkomen moeten bijpassen, dan is die meteen geruïneerd.

Autoracen is duelleren. Maar met de huidige auto’s is inhalen moeilijker dan ooit, op veel circuits zelfs onmogelijk. Dat moet frustrerend zijn.

Schumacher: Inderdaad, en dat sleept helaas al jaren aan. Ik betreur dat ook. En met de komst van profielbanden werd het nog erger. Het is inderdaad frustrerend, als je de helft van de race achter een tragere auto zit, maar er niet voorbij kunt. Daar zal ik nooit aan wennen. In mijn hart ben ik nog altijd een karter. En met een kart ga je voorbij als je sneller bent. In Formule-1 dus niet. Maar wat doe je eraan? De coureurs blijven het herhalen, maar Max (Mosley, voorzitter van de internationale autofederatie, nvdr) wil gewoon niet luisteren.

Hij wil de snelheid drukken.

Schumacher: Ik weet zeker dat ik er fysiek niet het minste probleem mee zou hebben, om nog veel sneller te rijden. Ik ervaar mijn auto helemaal niet als ‘snel’, voor mij mag het gerust harder. Trouwens, hoe beter je dan bent als racer, hoe groter je voorsprong op de anderen als het harder begint te gaan. Hoe groter je marge om het verschil te maken.

Over Mosley gesproken: de Internationale Autosportfederatie ligt overhoop met de Europese Commissie, en Mosley dreigt ermee fors te snoeien in de Europese races. Hoe kijk je daar tegenaan?

Schumacher: Eerlijk gezegd: het zal me worst wezen. Voor mij is maar één ding belangrijk: kunnen racen op een veilig circuit. In welk werelddeel dat circuit zich bevindt, maakt niets uit. Ik zou zelfs graag hebben dat het aantal races wordt teruggeschroefd, dan zou ik tenminste wat meer vrije tijd hebben. Ik verdien hopen geld, en wat doe ik ermee? Veel minder dan wat ik graag zou doen.

Verleden seizoen liep je in Silverstone een dubbele beenbreuk op. Drie maanden later keer je terug in Maleisië en domineer je meteen de race. Alsof die crash je helemaal niet had veranderd.

Schumacher: Niets is minder waar, jongen. Het meest ingrijpende gevolg van die crash was dat ik daar plotseling drie maanden thuis zat met een spil in mijn been. Dat de routine werd verbroken. Dan heb je tijd om na te denken, zie je in wat goed is aan je leven en wat minder goed is. Wat je goed en wat je verkeerd hebt gedaan. Je gaat alles op een andere manier bekijken, je beseft dingen die je vroeger niet eens kon vermoeden. Je relativeert, ook. Voor mij een volslagen nieuwe ervaring, ik geef het toe. Silverstone was een pijnlijke ervaring, maar ik heb eruit geleerd. Hoewel ik de volgende keer toch wel graag op een andere manier zou leren (lacht).

Angst achter het stuur, ervaart de snelste man van de wereld dat?

Schumacher: Zelden. Angst zou ik het trouwens niet noemen, het is veeleer op je hoede zijn. Op dit circuit (Barcelona, nvdr) zijn er een tweetal plaatsen waar het zeer link kan worden, als je daar door je remmen stampt. Zoiets zit wel in je hoofd, als je op die plaats voorbijkomt.

Is angst een gevoel dat je als F1-rijder moet sublimeren?

Schumacher: Ik weet het niet, want ik ervaar geen angst. Als je echt bang bent, dan word je zo traag dat ze met je sollen. Nee, ik besef gewoon dat er risico’s zijn, en ik probeer die risicofactor zo klein mogelijk te houden. Binnen de grenzen van wat nodig is om nog echt snel te zijn. Het is echt een subtiele constructie, ja. Als je remmen het begeven, zoals verleden jaar in Silverstone, ben je toch kansloos. Dat is een situatie waaruit je je niet zelf kunt redden, dan moet je op de keienbak en bandenmuur rekenen. Dus dat is een factor die je niet incalculeert, als je het risico inschat. Anderzijds kijk ik sinds Silverstone wel anders aan tegen de mogelijke crash. Vroeger zette ik me gewoon schrap, zoals een bokser die de moker ziet komen en weet wat hem te wachten staat. En ik vreesde vooral voor mijn auto, als ik aan het schuiven ging. Dacht shit, ik hoop dat ik hem niet helemaal verniel. Terwijl ik nu wat meer aan mezelf denk, als ik het ding voel schuiven, ja. Maar angst heb ik niet. Van echte angst word je traag, en ik denk niet dat ik traag ben.

Wat zou je graag anders hebben in de huidige Formule-1?

Schumacher: Als ik eerlijk mag zijn: minder journalisten.

Vanwege de dingen die ze over je schrijven?

Schumacher: Nee, gewoon omdat de media ons onder fenomenaal veel druk zetten. Er zijn tweeëntwintig renners, en daartegenover honderden journalisten die de Formule-1 volgen. Het is dus uitgesloten dat al die jongens je echt leren kennen. Terwijl hun baas toch verwacht dat ze verhalen over me schrijven. Gevolg: je leest een hoop rommel. Van mensen die je niet kennen, maar wel over je schrijven alsof ze je goed kennen. Bovendien leveren negatieve invalshoeken vaak goede verhalen op. Of toch artikels die iedereen wil lezen. Weet je wat ik leuk zou vinden? Een plaatsje in de paddock waar geen journalisten en fotografen binnen mogen. Maar alleen de rijders met vrouw en kind. Waar ze allemaal samen kunnen ontspannen, waar de kinderen buiten het bereik van de lenzen kunnen spelen. Daar droom ik van. Nu is alles zo zakelijk, zo opgefokt. Kranten, media, televisiecamera’s, concurrentie op het scherp van de snee. Het eigenlijke racen is heerlijk, maar ik erger me aan alles wat errond hangt. Soms denk ik met weemoed terug aan die jaren toen ik met de kart ging racen, en zelfs later in Formule Ford. Heerlijk, anoniem.

Een journalist op pensioen vertelde me dat hij de avond voor een race ooit ging biljarten met Jackie Stewart.

Schumacher: Eerlijk waar, ik zou dat ook wel eens leuk vinden. Alleen: als ik met jou ga biljarten, dan vraagt je collega morgen waarom ik ook niet eens met hem een balletje stoot. In Stewarts hoogdagen waren er misschien minder journalisten die Formule-1 permanent volgden, dan er rijders waren.

Vind je het belangrijk, hoe je later herinnerd zult worden?

Schumacher: Zeker, dat houdt me bezig. Ik zeg altijd dat ik herinnerd wil worden als wie en wat ik ben. Alleen weten te weinig mensen wie ik echt ben. En van de weinige mensen die me wel echt kennen, wil ik niet dat ze met de pers gaan spreken. Een bewuste keuze, om dat kleine vierkante centimetertje privé-leven niet prijs te geven. Het is allemaal zeer complex. Het grote publiek zou moeten leren inzien dat ik ’s avonds, als ik thuiskom, gewoon een man van vlees en bloed ben. Maar het hele circus dat hier rond mij wordt opgebouwd, werkt dat natuurlijk niet in de hand. In de media wordt Schumacher geschetst als een bovenmenselijk iemand. Terwijl niets minder waar is, ik kan gewoon wat beter aan het stuur draaien. Daar komt het eigenlijk op neer.

Men zegt dat Schumacher geen spat genade heeft op het circuit. Een terechte reputatie?

Schumacher: Kijk, dat ik een van de best betaalde rijders ben, is geen toeval. De mensen die me betalen, weten dat ik wellicht de beste prestaties lever. Om een van de besten te zijn, moet ik alles doen wat binnen het toelaatbare valt. En moet ik mezelf verplichten om echt helemaal op de grens van dat toelaatbare te gaan racen. Ja, ik geef het toe: ik rij en duelleer op de limiet. Ga ik erover, dan straffen de sportieve autoriteiten me. En bij mijn weten werd ik maar één keer gestraft: in Jerez 1997 (hij probeerde er in volle titelstrijd Villeneuve van de piste te duwen, nvdr). Eén keer in tien jaar.

Er was ook Francorchamps 1995, met Hill.

Schumacher: Daar werd ik niet gestraft, maar kreeg ik gewoon een waarschuwing. Hoewel ik me nog altijd afvraag wat ik daar toen eigenlijk verkeerd heb gedaan. Dat was gewoon een duel waarin we elkaar geen duimbreed toegaven. Maar ik deed niets verkeerds.

Je zou het ook anders kunnen stellen: Hill was sneller omdat hij op andere banden stond, en jij gooide systematisch de deur dicht.

Schumacher: Luister, ik debuteerde in het gezegende jaar 1991. Dat betekent dat ik daar als broekje terechtkwam tussen rauwe kerels als Mansell, Senna of Prost. Voor die jongens was het de normaalste zaak van de wereld, dat je op het scherp van de snede duelleerde. Zij zijn het die me in dit wereldje hebben grootgebracht. Dat is het: een kwestie van opvoeding.

Over Prost gesproken. Is zijn recordaantal overwinningen iets wat je bezighoudt? Je komt zo stilaan in de buurt.

Schumacher: Als er later één statistiek is waar ik enig belang aan zou hechten, dan is het die. Omdat het toch iets is om trots op te zijn, het grootste aantal overwinningen in Formule-1.

Jo Bossuyt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content