Theaterintendant Peter Stein van de Salzburger Festspiele flirt met de Oostenrijkse volksziel. Van alpengeesten en ijspaleizen.

HET Duitse theatermonument Peter Stein lukt het aardig om zich ongeliefd te maken. In eigen land raakt hij nog maar erg moeilijk aan het werk en hij kan er steevast op venijnige perskritieken rekenen. Zo is hij sedert het einde van de jaren tachtig haast persona non grata in ?zijn? Schaubühne, het theater in Berlijn waar hij lange tijd directeur was en vele legendarische voorstellingen maakte. En zijn droomproject, een productie van Goethes ?Faust?, komt maar niet van de grond. Meer dan één theater aborteerde het al, telkens om erg duistere redenen.

Wat hij als theaterdirecteur van de Salzburger Festspiele aan het realiseren is, mag dan ook echt wel een heksentoer worden genoemd. Stilaan heeft de grote vernieuwer immers het oerconservatieve deel van theaterminnend Oostenrijk op zijn hand. Beiden lijken een vreemdsoortig verbond te hebben gesloten. Enerzijds heeft Stein in zijn programmatie haast nog enkel oog voor zichzelf en daar kraait geen Oostenrijkse haan naar. Ook dit jaar weer zijn twee van de drie ?grote? producties van het theaterluik van het Festival van zijn hand. Wat er aan interessant buitenlands theaterwerk te zien is, werd door opera-intendant Gerard Mortier uitgenodigd. Anderzijds geeft Stein de plaatselijke theaterhaviken waar ze al zo lang van dromen. Hij herwaardeert dit jaar het werk van een van hun helden, Ferdinand Raimund (1790-1836), en sloot daarvoor twee Weense theatercoryfeeën, Otto Schenk en Helmut Lohner, weer in zijn armen.

Dat is ten dele strategie : Steins contract loopt in 1997 af en voor voorstanders van een open en vitaal theaterfestival is een verlenging geen evidentie. De man mag toch een beetje aan zijn toekomst denken, kan je zeggen. Als hij maar goeie voorstellingen maakt. En waarom zou dat niet kunnen met de heren Raimund en Schenk ?

Echt verontrustend is echter dat ?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? een reactionaire draak is geworden. Het is haast onvoorstelbaar. Stein trok een paar jaren geleden nog naar Moskou om er in moeilijke omstandigheden zijn adembenemende ?Oresteia? met Russische acteurs te hernemen. En aan het eind van het festival is hier ook nog zijn problematische maar boeiende versie van Schönbergs ?Moses und Aron? onder leiding van Pierre Boulez te zien.

?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? lijkt wel het werk van een andere regisseur : deze voorstelling ruikt naar bekrompen en in zichzelf gekeerd provincialisme. Precies daar zijn een heleboel mensen hier blijkbaar trots op. ?Hoe moet men een niet-Oostenrijker verklaren waar het bij Raimund om draait ??, vraagt de lokale Salzburger Nachrichten niet zonder leedvermaak. Stein heeft er alleszins enkele op en top Oostenrijkse vrienden bij, die de contractstrijd al via de pers zijn gestart.

LEDERHOSEN.

In het jongste nummer van het theatertijdschrift Bühne verklaart Otto Schenk, met wie Stein nog niet zo lang geleden voor eeuwig gebrouilleerd leek, dat hij bereid is eenieder die er nog maar over denkt Stein de laan uit te sturen, eigenhandig de nek om te wringen. ?In het begin beschouwde hij ( Stein, red.) Raimund (…) een beetje als Lederhosen-dramatiek, maar daarna heeft hij zich volledig in deze wereld verplaatst en is hij ‘Südländer’ geworden,? zegt Schenk apetrots. Helmut Lohner voegt eraan toe dat er ?kwade geesten? aan het werk moeten zijn in Salzburg, als Steins verlenging nog geen feit is. ?Reden ist silber, schweigen ist Salzburg? heeft een graffiti-artiest hier op een stadsmuur geschreven. Mooi, maar niet helemaal correct. Intriges en achterklap, die vormen het ware goud van Salzburg.

Wie is nu Ferdinand Raimund ? Eerst was hij suikerbakker, en daarna groeide hij uit tot een uiterst populaire dichter en toneelspeler in het Wenen van het begin van de negentiende eeuw. Zijn vaste stek was het Leopoldstädter Theater, een volkstheater waar Raimund vooral als acteur grote triomfen oogstte. Zo ook op 17 oktober 1828, toen hij de hoofdrol voor zijn rekening nam bij de première van zijn ?Alpenkönig?. Net zoals het hoofdpersonage bekeek Raimund het leven niet altijd van de meest zonnige kant. Hij was een ontzettend melancholische figuur, ongelukkig getrouwd, en een spraakprobleem belette hem carrière te maken als ?serieuze? tragedie-acteur. Toen hij 46 was, schoot hij zich een kogel door het hoofd.

Samen met ?Der Bauer als Millionär? en ?Der Verschwender? behoort ?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? tot Raimunds meest gewaardeerde stukken. Zelf noemde hij het ?een romantisch-komisch toverspel?. Het verhaal is even knotsgek als eenvoudig. De rijke Heer von Rappelkopf is een onuitstaanbare mensenhater die zijn hele familie en alle bedienden in zijn huis het bloed van onder de nagels pest. Overal vermoedt hij complotten die tegen hem worden gesmeed, nooit komt het ook maar in hem op dat hijzelf zijn medemensen tegen zich in het harnas jaagt.

Sophie is zijn vierde vrouw, en volgens Rappelkopf is ze vier keer slechter dan de drie vorigen samen. Zijn dochter Malchen drijft hij tot wanhoop, omdat hij zich blijft verzetten tegen haar huwelijk met de schilder August. En zijn bedienden Habakuk en Sabine beginnen te beven van zodra hij het woord tot hen richt. Rappelkopf heeft er echter zelf schoon genoeg van om zich voortdurend te moeten ergeren. Hij pakt zijn biezen, trekt het woud in, koopt een kolenbrandersfamilie uit hun huis en besluit nooit meer naar de bewoonde wereld terug te keren.

Maar dan verschijnt, uit het niets, de alpenkoning Astragalus. Ontroerd als hij is door de diepe, maar gedwarsboomde liefde tussen Malchen en August, besluit hij de slachtoffers van de mensenhater een handje toe te steken. Hij zoekt Rappelkopf op in het woud en jaagt hem met donder, bliksem, sneeuw en regen de daver op het lijf. Temidden van het natuurgeweld geeft Rappelkopf zich gewonnen : hij wil zijn leven beteren. De alpenkoning neemt hem mee naar zijn ijspaleis en ontvouwt zijn plan. Rappelkopf zal naar zijn familie terugkeren in de gedaante van zijn zwager, de alpenkoning zelf zal als Rappelkopf verschijnen.

Zo volgt de grote confrontatie : Rappelkopf ziet in dat hijzelf een behoorlijk afschuwelijke man is enerzijds, en dat zijn familieleden en bedienden het eigenlijk allemaal goed menen anderzijds. Hij neemt het op tegen zijn dubbelganger en schakelt hem uit in een duel. Eind goed, al goed : Rappelkopf, de gepensioneerde mensenvijand, is gelukkig herenigd met zijn medemensen.

FOLKLORE.

In zijn stuk kwam Raimund tot een vermenging van dé twee traditionele vormen van het Weense volkstheater : het ?verbeteringsstuk? en het toverspel. Rappelkopf wordt vaak vergeleken met Alceste uit Molières ?De misantroop? of met Shakespeares ?Timon van Athene?. Astragalus, de alpenkoning, heeft iets van Sarastro uit ?De toverfluit? van Mozart : hij is de ?verbeteraar? en de beschermer van de geliefden. Bij een eerste lezing heeft ?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? iets van een ietwat brutale maar ook zeemzoeterige boulevardkomedie die zich op een alpentop afspeelt, en die hier en daar wordt ?verlucht? met liedjes.

Een sterke tekst is het echter niet. Daarvoor blijft hij te zeer gebed in de alpengeesten- en ijspaleizenromantiek en mist hij de brede en metaforische diepgang van bijvoorbeeld ?De misantroop?.

De vraag die in de Salzburger Nachrichten werd gesteld, legt meteen ook de zwakheden van de tekst bloot : het blijft allemaal te veel folklore. Zoals Otto Schenk opmerkte : je moet al een behoorlijke ?Südländer? zijn om hierdoor te worden meegesleept. Bovendien zijn de louter literaire kwaliteiten van de tekst beperkt : veel ?spectaculaire? oneliners krijgen enkel kleur in de confrontatie met een Raimund-gezind publiek. De Frankfurter Allgemeine vroeg zich af of Raimund misschien een postuum offensief is begonnen met de bedoeling zoveel mogelijk scalpen van ?kwaliteitsregisseurs? te verzamelen. Tijdens de Wiener Festwochen in juni stelde het echtpaar Ursel en Karl-Ernst Herrmann al zijn verguisde versie van Raimunds ?Het meisje uit de feeënwereld? voor. En nu dus Peter Stein.

Hij brengt het stuk in het piepkleine Landestheater in Salzburg. Dat theater heeft een erg smalle scène-opening en de technische middelen zijn er beperkt. Maar Stein had zeer ambitieuze decorplannen voor deze productie : er werd dus een massa geld geïnvesteerd in een aantal ?snufjes?. Zo bouwde men een hydraulisch systeem waarmee het hele speelvlak enkele meters kon worden opgehesen. Bovendien moest daarvoor ook de ?draaibühne?, noodzakelijk voor de snelle decorwisselingen, worden aangepast. Dat hydraulisch systeem werd welgeteld één keer gebruikt, in de eerste scène waarin Rappelkopf optreedt en die misschien een tiental minuten duurt. De huiskamer van huize Rappelkopf gaat de hoogte in en Rappelkopf verschijnt van onderen uit, in zijn kolenkelder. Spectaculair, maar niet meer dan dat.

Eigenlijk was het onbegrijpelijk dat in dat Landestheater zo nodig het onmogelijke moest worden gerealiseerd : een festijn van snelle en onophoudelijke decorwisselingen. De theatertechniek was hier niet langer een hulpmiddel maar een doel op zichzelf. Het moest camoufleren dat de voorstelling zelf eigenlijk geen enkele noodzakelijkheid had. In de Frankfurter Allgemeine werd het ?het probleem van de regisseur als miljonair? genoemd : het reusachtige budget moet nu eenmaal worden opgesoupeerd. Je kreeg inderdaad de indruk dat hier veel werd geïnvesteerd in overbodigheden. Bovendien liet die techniek het tijdens de derde voorstelling net iets te vaak afweten : niks zo ridicuul als een acteur die wordt verrast door de infrastructuur rondom hem. De grappen en grollen van Otto Schenk en Helmut Lohner werden er bleekjes bij.

DUBBELGANGER.

Echt erg was dat het de vormgeving totaal ontbrak aan eenheid. Nu eens werd er geopteerd voor erg naïeve, haast naturalistische decors, dan weer ging het veeleer de abstracte toer op. Stein werd duidelijk bijgestaan door een decorateur die hem niet echt waard was, en die er niet in geslaagd is de suggesties en invallen van zijn regisseur tot een geheel te smeden.

Daarmee is het cruciale probleem van deze enscenering aangeraakt. Op alle vlakken was de eenheid totaal zoek. Niet enkel is het decorateur Ferdinand Wögerbauer en kostuumontwerpster Moidele Bickel niet gelukt een lijn doorheen de vorm van de voorstelling te trekken. Kostuums of decor trokken in zowat iedere scène heel veel aandacht naar zich toe, maar het geheel waarin alle spectaculaire invallen kaderden, bleef opvallend onduidelijk.

Dat gold ook voor het acteren : het leek soms alsof bepaalde acteurs nooit met elkaar op de bühne hadden gestaan. Zo uiteenlopend waren de diverse acteerstijlen. Nooit heeft Stein de indruk kunnen geven dat hij precies wist wat hij met dit stuk wilde, laat staan dat hij er een of andere coherente kijk op had.

?Mijn hoofdrolspelers doen op de bühne min of meer wat ze willen. Acteervoorstellen zijn er van mijn kant nauwelijks geweest.? Deze ontstellende woorden komen uit de mond van Stein zelf : hij verbaasde er zijn toehoorders mee na de generale repetitie. Maar het resultaat was er dan ook naar. Zowel Otto Schenk als Helmut Lohner hebben van deze voorstelling een showcase van hun ouderwetse, onsubtiele, en makkelijke acteertrucs gemaakt. In het eerste deel krijgt Schenk als Rappelkopf carte blanche, in het tweede deel is het de beurt aan Lohner als Rappelkopfs dubbelganger.

Waarschijnlijk had de regisseur ook geen andere keus toen hij deze heren eenmaal voor zijn productie had gecast. Hun vastgeroeste vertolkingen van steeds weer dezelfde rollen uit steeds weer hetzelfde komisch-burleske repertoire : daarvoor zijn ze gekend en geliefd. Schenk is directeur, regisseur en acteur in het Josefstadt-theater in Wenen. Lohner acteert daar in de eerste plaats, heel vaak in de ensceneringen van Schenk. En binnen een jaar volgt Lohner Schenk op als directeur. De drie of vier producties die zij telkens een jaar lang spelen, zijn maanden van tevoren uitverkocht. Uiteraard kies je niet voor zulke acteurs als je met de bedoeling speelt om de traditionele manier waarop zulke ?toverspelen? worden gebracht, eens even in vraag te stellen.

Daar krijg je dan ook een staalkaart van in deze voorstelling. Schenk is vervelend met zijn overdreven, opgeklopte gestiek en zijn voortdurende knipogen naar het publiek. De karikatuur van Rappelkopf die Lohner in het tweede bedrijf neerzet is ronduit beschamend. Dat alles valt nog sterker op, omdat naast hen enkele jongere acteurs op afstandelijker en subtieler manier met hun tekst omgaan. Zij tonen dat niet ieder vers van Raimund een billenkletser moet zijn. Enkel de vermaarde Duitse acteur Walter Schmidinger slaagt erin aan zijn personage, de bediende Habakuk, een emotionele en ontroerende diepgang te geven, die de dimensie van een stripfiguur overstijgt.

Zelfs wat de accenten betreft, doet iedereen zijn zin : Schenk en Lohner spreken een rasecht en voor buitenlanders haast onverstaanbaar Weens. Duitsers als Schmidinger doen er een verdienstelijke gooi naar, en het gemaakte accent van enkele jonge acteurs is totaal ongeloofwaardig. Het is onvoorstelbaar dat een regisseur als Stein, die met monumenten als Jutta Lampe of Gert Voss heeft samengewerkt, dit soort bekrompen amateurisme heeft laten passeren.

In een van de laatste interviews die hij gaf voor zijn dood, stak de Duitse auteur en regisseur Heiner Müller niet onder stoelen of banken dat hij van het theater van Peter Stein geen hoge pet op had. ?De idee een volkomen opvoering te willen maken, waaraan mensen als Peter Stein lijden, de idee Tsjechov te ensceneren zoals hij onder ideale omstandigheden door Stanislavski zou zijn gebracht, die maakt theater tot een mausoleum. Zo’n theater is dood.?

Of die idee nu de moeite waard is of niet, met ?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? heeft Peter Stein zijn eigen waarmerk verloochend. Met theater als ?de vermiddeling van een historische feitelijke toestand?, zoals hij het zelf ooit formuleerde, heeft dit niets meer te maken. Dit is een populistische, reactionaire en onkritische voorstelling die enkel diegenen in hun overtuiging sterkt, die vinden dat theater gemakkelijk en anekdotisch entertainment moet zijn.

Wat zou Peter Stein hiermee nu willen bereiken ? Voor zijn contractverlenging zal hij andere vrienden dan Otto Schenk en Helmut Lohner nodig hebben. Het kan toch niet mogelijk zijn dat hij, net als Herbert Von Karajan of de Wiener Philarmoniker, aast op zijn eigen straat of plein in Salzburg ? Als je de dames in traditionele dirndl na deze voorstelling ritmisch in de handen zag klappen, zou dat allicht wel een haalbaar doel kunnen zijn.

Jan Goossens

Alle verdere voorstellingen van ?Der Alpenkönig und der Menschenfeind? in het Salzburgse Landestheater zijn uitverkocht. De productie wordt volgend jaar hernomen.

Der Alpenkönig und der Menschenfeind : reactionaire draak.

Helmut Lohner (uiterst links) en Otto Schenk (uiterst rechts) : Weense theatercoryfeeën.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content