Op 24 november is Raf Renard negentig geworden. Veertig jaar geleden speelde hij een belangrijke rol bij het uitdokteren van de taalwetgeving. Hij kijkt nog één keer terug.

Het waren geen flaminganten bij hem thuis. Vlaamsgezind werd hij in het college van Kortrijk waar hij op pensionaat zat: ‘Dezelfde kostschool die door Hugo Claus wordt beschreven in Het verdriet van België. Zelfs Nederlands werd er toen nog in het Frans onderwezen. Maar er waren leraars die mij met het flamingantisme in contact brachten. Ik heb mijn vader jaren aan zijn kop gezeurd tot hij zijn abonnement op La Libre Belgique ruilde voor een abonnement op De Standaard. Het hele dorp sprak daar schande van.’

Zoals velen van zijn generatiegenoten is Raf Renard tegelijk diep-religieus en anti-klerikaal. ‘Omdat ik te veel misbruiken heb gezien. Hoe slecht heeft de kerk vaak haar eigen mensen niet behandeld?’ Hij vertelt over de kapelaan van Rollegem, de Verschaeve-adept Maurits Geerardyn. ‘Die was door de bisschop van Brugge geschorst omdat hij geweigerd had op de kansel een herderlijke brief voor te lezen waarin het Vlaams-nationalisme een doodzonde werd genoemd. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. Ik ben bevriend met hem gebleven tot 1940, toen hij probeerde mij te overhalen om toe te treden tot het VNV (Vlaamsch Nationaal Verbond). Ik voelde daar absoluut niets voor en dat leidde jammer genoeg tot een totale breuk, want _ zei Geerardyn _ in Vlaanderen is alle vriendschap politiek.’

TER WAARHEID

In de jaren dertig _ hij studeerde toen rechten in Gent _ was Raf Renard in de ban geraakt van Joris Van Severen, de charismatische leider van het Verdinaso (Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen). ‘Ik was hoofdredacteur van Dinaso-student en ging iedere maand op bezoek bij Van Severen. Het was de eerste keer dat ik in de Vlaamse beweging iemand ontmoette die zo’n grote culturele bagage had. Hij had Ter Waarheid opgericht, een blad van werkelijk internationale klasse, waaraan aanvankelijk ook socialisten als August Vermeylen en Achilles Mussche meewerkten. Maar om de een of andere reden is Van Severen zeer katholiek geworden. Ik heb nooit goed begrepen waarom, want hij ging nooit ter kerke en had de reputatie een rokkenjager te zijn. Maar hij had wél stijl. Ik herinner mij dat ik _ product van mijn puriteinse opvoeding _ twijfelde of ik een artikel kon illustreren met een schilderij van een naakte vrouw. Van Severen zei alleen maar: Vind je het mooi? Dan moet je het publiceren. Zo simpel was dat.’

Nogal wat aanhangers van het Verdinaso verzeilden tijdens de Tweede Wereldoorlog in de collaboratie. Hoe zou het Raf Renard zijn vergaan als Van Severen niet in mei 1940 door een dronken Franse officier was doodgeschoten? ‘Uit mijn contacten met Van Severen wist ik dat hij veel te trots zou zijn geweest om te collaboreren met de bezetter. Toen de Duitsers in 1940 binnenvielen, was zijn eerste reactie: Ces salauds.’ Renard was enkele maanden krijgsgevangene in Oostenrijk. ‘Omdat ik Duits sprak, was ik er tolk. Mijn medegevangenen richtten via mij een verzoek tot de commandant om te mogen werken, want we hadden honger. We werden op een rij gezet als bij een veekeuring. Ik bleef als laatste over. Ik hoorde een officier in het Duits zeggen: Wat kunnen we in godsnaam beginnen met een advocaat? Ik kon hem geen ongelijk geven.’

LOKETTEN IN SCHAARBEEK

Renard leek voorbestemd voor de politiek. Maar na de oorlog koos hij voor een carrière in het bedrijfsleven. ‘Ik heb nooit echt overwogen om politicus te worden. Ik denk dat Van Severen daar veel mee te maken had. Van Severen vond partijpolitiek minderwaardig: echte politiek kon je eigenlijk alleen maar bedrijven op het niveau van de Zeventien Provinciën.’

Hij werkte op de Federatie van de Chemische Nijverheid, waar Léon Bekaert hem wegplukte om secretaris-generaal te worden van de Katholieke Werkgevers. Via een omweg kwam hij uiteindelijk toch nog in de Wetstraat terecht. Sinds zijn studietijd was hij bevriend met Theo Lefèvre (‘al behoorde die tot de franskiljons van de Jeunesse Catholique, we hebben ooit zelfs nog gevochten’). En toen Lefèvre in 1961 premier werd, werd Renard adjunct-kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson. In die functie stond hij mee aan de wieg van de nieuwe taalwetgeving. Terwijl Brussel op stelten werd gezet door de Vlaamse Marsen (‘ Neen Gilson!’) werkte Renard aan een moeizaam compromis. De taalwetten van 1962-1963 legden de taalgrens vast (de Voerstreek werd overgeheveld naar Limburg, Komen-Moeskroen naar Henegouwen), het hoofdstedelijk arrondissement werd gesplitst en zes Vlaamse randgemeenten kregen een speciaal statuut, met ‘faciliteiten’ voor de Franstalige minderheid.

Het was misschien geen ideale oplossing, vindt Renard veertig jaar later nog altijd, maar wel de best denkbare. ‘Achteraf kunnen we constateren dat de taalwetgeving slecht is toegepast, niet alleen door de Franstaligen, maar ook door de Vlamingen. Ik had ook liever gezien dat Komen en Moeskroen bij West-Vlaanderen bleven en natuurlijk zou het veel eenvoudiger zijn geweest om te zeggen: de zes randgemeenten zijn Vlaams, punt uit. Maar je moet rekening houden met alle tendensen. Men vergeet dat er ook nogal wat Vlamingen waren die aandrongen op faciliteiten. Ach, we leven nu eenmaal in een land van KMO’s, zonder al te veel visie.’

In 1964 liet hij zich door Jan Verroken en Karel Van Cauwelaert bepraten om voorzitter te worden van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Dat bleef hij tot aan zijn pensionering in 1976, en hij lag vaak met ministers in de clinch. ‘Ik heb ze allemaal gekend. Er waren weinig grote figuren bij. Theo Lefèvre, Paul-Henri Spaak, Gaston Eyskens, Pierre Harmel _ dat waren de enigen die allure hadden.’ Aan Leo Tindemans bijvoorbeeld bewaart hij niet echt prettige herinneringen: ‘Toen Tindemans premier was, vroeg hij mij te interveniëren in de zaak van de loketten van Schaarbeek. Het heeft me toen twee dagen gekost om de Vlamingen en de Franstaligen in mijn commissie ervan te overtuigen dat die loketten tweetalig moesten zijn. Tindemans wilde eerst nog het advies van de Raad van State inwinnen, maar ik zei hem dat hij dat niet kon doen zonder het prestige van mijn commissie aan te tasten. Hij was razend. Meneer Renard, zei hij, velen in het land zijn uw commissie beu. Ik heb daarop geantwoord: Meneer Tindemans, van uw regering kan hetzelfde worden gezegd.

Na zijn pensionering bleef Raf Renard actief, onder meer als president van de Orde van den Prince en als voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting Ons Erfdeel _ waarvan hij tot op de dag van vandaag erevoorzitter is. Hij vult nu zijn dagen met muziek _ Mozart, Haydn, Beethoven _ en lectuur: op zijn leestafel ligt Geheime kamers van Jeroen Brouwers. Op zijn negentigste is hij lenig van geest gebleven: ‘Waar vindt een mens troost? Ik zoek nog altijd de ontmoeting met de groten der aarde. En dat zijn de auteurs die vonken opvangen die wij niet gezien hebben, die iets kunnen opschrijven dat ons doet nadenken over de zin van ons bestaan.’ Hij denkt met weemoed terug aan zijn grote vriend Max Wildiers: ‘Toen hij negentig werd, zoals ik nu, vroeg ik hem: Max, wat denk je over het hiernamaals? Hij zei: Daar weet ik niéts over. Vandaag kan ik dat alleen beamen. En zoals Max voeg ik eraan toe: ik weet alleen wat in het evangelie staat, en dat is mij voldoende. Weet u, ik denk dat Karl Marx een paar bladzijden uit het evangelie gepikt heeft, die de kerk helemaal vergeten was. Bladzijden over eerlijkheid, gerechtigheid en zin voor naastenliefde, ook wanneer het je iets zal kosten. Ik denk dat het uiteindelijk daarover gaat.’

Piet Piryns

‘Wat kunnen we in godsnaam beginnen met een advocaat?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content