Hubert van Humbeeck

De lange reis van Yaguine Koita en Fodé Tounkara eindigde tenslotte waar ze begon: op de luchthaven van Conakry, in het West-Afrikaanse land Guinea. De jongens kropen daar in de ruimte naast het landingsgestel van een vliegtuig, kwamen om door de kou op grote hoogte en werden vervolgens een aantal keren de oceaan overgevlogen, vooraleer ze in Brussel werden gevonden. Een mens zou denken dat zo’n toestel grondig wordt nagekeken voor het weer de lucht wordt ingestuurd.

Het nieuws wordt vandaag allicht weer door andere drama’s gedomineerd. Lang vergeten zijn, bijvoorbeeld, de (ook al) Afrikaanse verstekelingen die enkele jaren geleden tijdens een vorige hete zomer dagenlang geketend werden vastgehouden in het ruim van een schip in de haven van Antwerpen.

Yaguine en Fodé waren niet de eerste tieners die het leven lieten met de glitter van Europa voor ogen, ze zullen helaas ook niet de laatste zijn. Ze vielen op omdat er op hun lichamen een brief werd gevonden, waarin ze een lans breken voor hun continent. Door een gebrek aan opleiding en onderwijs zagen ze daar voor zichzelf geen kansen. Een merkwaardige brief van jonge mensen op zoek naar een toekomst. Vluchtelingen die op Zaventem stranden, reizen doorgaans zonder dat soort van bagage.

Als ze de tocht hadden overleefd, waren ze overigens vast niet veel verder geraakt dan het luchthaventerrein. De brief zou hen niet hebben beschermd tegen het lot dat alle Afrikanen ondergaan die zonder invitatie bij ons een beter leven zoeken – en doorgaans niet vinden.

Het ongelukkige avontuur van het tweetal was aanleiding voor zo ongeveer iedereen die met het buitenland en met ontwikkeling bezig is, om z’n boodschap onder de aandacht te brengen. Van deminister van Buitenlandse Zaken en zijn staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, over Artsen Zonder Grenzen en 11.11.11 tot de Liga voor de Mensenrechten en de Partij van de Arbeid. Het is logisch: zo’n concreet verhaal vertelt beter waar het om gaat dan nog een saaie beleidsbrief. Maar wat ze zegden, had soms jammer genoeg bitter weinig te maken met de kreet van Yaguine en Fodé.

De vraag is niet of Afrika moet worden geholpen. De verantwoordelijkheid die Europa daar heeft, is een historische erfenis. De vraag is op welke manier dat het beste kan gebeuren. We weten uit onze eigen, Belgische ervaring dat het allemaal niet zo eenvoudig is. Rwanda was tot 1994 goed voor een miljard Belgische frank bijstand per jaar. Er lag een door de westerse diplomatie mee onderhandeld, minutieus uitgewerkt plan voor, dat er op zijn minst rust moest brengen. Het heeft allemaal niet verhinderd dat er een genocide plaatsvond. Het Zaïre van wijlen dictator Mobutu is eindeloos lang in de watten gelegd; het land was er uiteindelijk erger aan toe dan ooit tevoren. De ongekend bloedige burgeroorlogen in Angola, Sierra Leone, Liberia, Somalië en tevoren in Oeganda en Mozambique zijn en waren geen gevolg van een gebrek aan steun.

De brief van Yaguine en Fodé bevat de universele boodschap dat opleiding en onderwijs tekenen zijn van hoop. Dat geldt in Guinea, zoals bij ons. Ook in ons land groeien veel jonge mensen op die zonder kansen verder moeten – het probleem zou hoog op de agenda van de nieuwe regering moeten staan. Onderwijs is veel, maar het is niet genoeg. Er kwam in West-Europa maar een einde aan een halve eeuw van oorlogen, toen na 1945 enkele politici het voortouw namen die vonden dat je beter kan proberen om samen vooruit te gaan dan elkaar de grond in te bombarderen.

Dat is ook het probleem van Afrika: het zal pas ernstig worden genomen als het zichzelf ernstig neemt. Het moet er in de eerste plaats zelf voor zorgen dat het een plek wordt waar mensen willen leven. Het stabiliteitspact voor Midden-Afrika, dat buitenlandminister Louis Michel voor de gelegenheid weer op tafel legde, heeft per slot van rekening weinig zin als het niet meer is dan een rustpauze tussen twee slachtpartijen.

Omdat hij aan de “excellenties van Europa” was gericht, laat Michel een kopie van de brief van de Guinese jongens aan zijn collega’s in de Europese ministerraad bezorgen. Hij mag niet vergeten om ook de Afrikaanse excellenties een afschriftje te sturen. Want het is daar dat het werk moet beginnen.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content