Op de overwinning van Sharon wordt in het Palestijnse kamp verdeeld gereageerd.

De spandoekenoorlog stagneert bij het inslaan van de weg naar het Arabische stadje Nazareth. Jonge partijactivisten, die elders nog wapperend met stickers en foldermateriaal op Israëls kruispunten het stemgedrag van de kiezer proberen te beïnvloeden, verdwijnen van de ene kilometer op de andere abrupt uit het landschap. Posters ontbreken, en geen jingle die door een luidspreker schalt. Zelfs de stemlokalen weten de meeste inwoners niet aan te wijzen. Verkiezingsdinsdag in Nazareth is ditmaal een dag als elke andere.

Doorgaans maken de Arabische burgers van Israël massaal gebruik van hun stemrecht. In 1999, toen de strijd om het premierschap werd gevoerd tussen rechtse Likoedkandidaat Benjamin Netanyahu en Ehud Barak van Eén Israël, toog 75 procent naar de kieshokjes. In 1997, toen Netanyahu het na de moord op Yitzhak Rabin opnam tegen diens plaatsvervanger Shimon Peres, lag dat percentage zelfs op 77. De begunstigde is altijd de linkse kandidaat, die meer oor en oog heet te hebben voor de behoeften van dit segment van de Israëlische bevolking dan de tegenstander uit de rechterflank van de politiek.

Maar in 2001 straft de Arabische gemeenschap de zittende premier meedogenloos af met een stembusboycot. Inzet zijn de intifada-zonden van Barak: de dertien doden die vielen toen de Israëlische politie het vuur opende tijdens rellen in de eigen Arabische steden vorig jaar oktober, en de politieke koppen die hierop nooit hebben gerold. Shlomo ben-Ami, de verantwoordelijke minister, bleef gewoon aan, de politiecommandant van het noordelijke district werd niet eens op het matje geroepen, en zijn excuses maakte Barak doorzichtig genoeg pas vier maanden later, op de zondag voor de verkiezingen die hij zonder de Arabische stem – 12 procent van het totaal – zeker verliezen zou. Links moet de steun van de Israëlisch-Arabische gemeenschap zeker niet als een vanzelfsprekendheid beschouwen, luidt de harde boodschap; die moet worden verdiend met goed gedrag en gelijkwaardige bejegeningen.

En zo wordt op de dinsdag van de verkiezingen het campagnevacuüm voor kandidaat Barak opgevuld door het eigen actiefront. Posters herinneren de passanten aan de namen en de gezichten van de dertien slachtoffers. Autobumpers gaan gesierd met teksten als ‘Pas als de martelaren stemmen, dan stem ook ik’ en afbeeldingen waarop het stembriefje glijdt in de gleuf van een lijkkist. Door de heuvels van het noordelijke Galilea, een streek met veel Arabische dorpen, rijdt een aan de intifada gewijde zwarte rouwbus. De enkele kiezer die wel naar de stembus gaat, stopt veelal niet het papiertje met daarop de naam van Barak of Sharon in de envelop, maar schrijft op een blanco blaadje ‘Arafat’, ‘Clinton’ of de naam van de plaatselijke intifada-dode.

Om twee uur ’s middags is al duidelijk hoe massaal de Arabische kiezer gehoor geeft aan de verkiezingsboycot. In Nazareths kiesdistrict 14 zijn op dat moment pas 74 van de 780 geregistreerde kiezers langsgeweest; nog veel vergeleken bij het belendende lokaal, waar de teller is blijven steken op 34 van de 609. Over de hele stad beschouwd, ligt de opkomst dan nog op minder dan drie procent.

Dat de thuisblijvers in feite de rechtse havik Ariël Sharon de overwinning aandragen, lijkt weinigen te verontrusten. Alletwee de kandidaten hebben bloed aan hun handen. ‘Barak heeft zijn kans gekregen en verkwanseld’, aldus een winkeleigenaar in het centrum van de stad. ‘Voor ons maakt het geen verschil wie van hen het ambt bekleedt.’

GEEN CENTIMETER

Maar aan gene zijde van de zogeheten Groene Lijn, de demarcatiegrens tussen Israël en de Palestijnse gebieden, wordt beduidend minder laconiek gereageerd op de verkiezing van Ariël Sharon. Velen herinneren zich nog levendig hoe de vroegere legercommandant in 1953 in het toen nog Jordaanse dorpje Qibya op de Westoever een aanslag in Tel Aviv vergold met een bloedbad dat vrouwen en kinderen het leven kostte, en hoe hij na de Zesdaagse Oorlog van 1967 van de ene dag op de andere brede boulevards trok dwars door de sloppenwijken van Gaza om het hier broeiende terrorisme effectiever te kunnen bestrijden. In Palestijnse ogen is Sharon de man achter de nederzettingen, de Libanonoorlog, en de slachtpartij in de kampen Sabra en Shatila in 1982; om van het recente ommetje op het complex van de Jeruzalemse al-Aqsa-moskee nog maar te zwijgen. Geen van de vredesverdragen die Israël tekende, zelfs niet die met Egypte en Jordanië, kon rekenen op ‘Ariks’ stem.

En Sharon zegt vooralsnog te willen onderhandelen met de Palestijnse leider Yasser Arafat – maar dan wel op zijn eigen voorwaarden. Pas als iedere steen in de gebieden conform de wetten van de zwaartekracht op de grond blijft liggen, nachtelijke schietpartijen en drive-by shootings slechts nog plaatsvinden in Amerikaanse televisieseries en alle bommenmakers zich louter wijden aan de olijvenpluk, wil hij zijn nette pak nog wel eens uit de kast halen voor een topontmoeting.

Ook daar hoeven de Palestijnen zich evenwel niet te veel bij voor te stellen. De uitgangspositie van Sharon is dat Arafat geen centimeter meer land zal krijgen dan hij nu geheel of gedeeltelijk bezit: 42 procent aan losse lapjes grond op de Westoever en de Gazastrook, verbonden middels tunnels en bruggen. De voorstellen van Barak – een ruime 90 procent meest aaneengesloten gebied plus delen van Oost-Jeruzalem plus de ontruiming van nederzettingen en landcompensatie – zijn met een ferme handbeweging van de onderhandelingstafel geveegd. Hadden de Palestijnen de voorstellen maar moeten aanvaarden.

Met een logica die geheel eigen is aan het Midden-Oosten lijkt de houding van de Palestijnse Autoriteit op z’n minst ambigu. Niets, zo leert de ervaring, is zo gunstig voor de Palestijnse zaak als een onvermurwbare, rechtse premier van Israël. Netanyahu bracht de Palestijnen de sympathie van de wereld, maar naast Barak stak Arafat af als een onwrikbaar leider die niet bereid was concessies te doen voor vrede en een uitermate gunstig ogende schikking van het conflict.

Bovendien, speculeren Israëlische commentatoren, is het nog maar zeer de vraag of Arafat op dit moment al bereid is tot een slotakkoord te komen. Het addertje onder het gras van Baraks vredesvoorstel was de ‘einde van het conflict-clausule’: de streep onder de rekening van de Palestijns-Israëlische kwestie. Een nieuw interimakkoord is alles wat Sharon lijkt te bieden, en precies de wortel die Arafat nodig heeft om zijn volk voor te houden terwijl hij tijd wint, zijn staatskundige zaakjes op orde brengt, en geduldig wacht op de premier die bereid is verder te gaan dan Barak.

Ondertussen lijkt de Palestijnse staat echter zo haar eigen intifadavuurwerk voor te bereiden ter verwelkoming van de nieuwe premier. En terwijl het steeds onduidelijker wordt in hoeverre Arafat en de zijnen nog controle hebben over het volk, moet Sharon zich geestelijk wellicht toch vast voorbereiden op het door hem zo verachte ‘onderhandelen onder vuur’. Totale chaos in de gebieden en een Palestijnse Autoriteit die ineenzakt als een kaassoufflé is immers wel het laatste waar Israël en de regio nu op zitten te wachten – laat staan de kersverse premier.

Jetteke van Wijk

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content