De Britse schrijver Redmond O’Hanlon is uitgegroeid tot de vedette van het Beagleproject van Canvas en Knack. Een gesprek over klimaatverandering, het maken van een wereldreis en de geboorte van een wetenschappelijk icoon.

Redmond O’Hanlon is niet meer van de Stad Amsterdam weg te slaan, de klipper die voor Canvas en de VPRO de tocht van Charles Darwin en de Beagle overdoet. O’Hanlon was aanvankelijk uitsluitend voor het eerste stuk geboekt, van Engeland naar Tenerife, om als Darwinkenner wat inzicht te verschaffen in het leven van de ontdekker van de evolutietheorie, maar hij vond het zeilen zo aantrekkelijk dat hij besloot de hele reis aan boord te blijven. Nu is hij de vaste anker van het programma op het schip geworden – een rol die hij met verve vervult.

Onderweg ontmoet hij af en toe oude vrienden, zoals de Australische bioloog Tim Flannery met wie hij in de buurt van Sydney de Blue Mountains bezocht, waar ook Darwin naartoe trok. Hij is al lang bevriend met Flannery, de nieuwste klimaatgoeroe, een van de voorzitters van de laatste grote klimaatconferentie. Al vanaf het ogenblik dat de man, lang geleden, bij hem in Oxford kwam logeren, er een muizennest in het opklaplogeerbed bleek te zitten, en hij de enige salamander uit O’Hanlons tuinvijvertje viste om hem te kunnen bekijken – er leven geen salamanders in Australië.

O’Hanlon, een Brit die geschiedenis uitademt, was gefascineerd geraakt na lectuur van Flannery’s boek over de zoogdieren van Nieuw-Guinea, een werk dat nauw aansloot bij de traditionele literatuur van ontdekkingsreizigers als Darwin en zijn geestes- en tijdgenoot Alfred Russel Wallace. Ook Flannery’s analyse van de vernietigende invloed die de mens na zijn aankomst, 30.000 jaar geleden, op de megafauna van Australië had, vond hij indrukwekkend genoeg om een levenslange vriendschap met de man op te bouwen. Flannery’s stelling is dat mensen hun hulpbronnen waarschijnlijk altijd verbruikt hebben zonder rekening te houden met de toekomst.

In zijn laatste en bekendste boek, The Weather Makers, dat hij opgedragen heeft aan zijn kinderen en die van O’Hanlon, analyseert Flannery de kans die we hebben om nog zonder kleerscheuren door de huidige klimaatverandering te komen. Hij is veel optimistischer over de strijd tegen de opwarming van de aarde dan velen van zijn tijdgenoten. Hij is ervan overtuigd dat we, als we ons allemaal samen inspannen, het tij nog kunnen keren.

Ook O’Hanlon vindt dat er iets moet gebeuren, en wel snel, maar hij blijft altijd en overal de oude cynicus die ironie gebruikt om zich handig uit moeilijke vragen te wurmen. ‘Misschien moeten we een hoop ijzer in de oceaan gooien’, stelt hij wat smalend, als reactie op een voorstel tot ‘geo-engineering’ als oplossing voor de klimaatproblematiek dat hij aan boord van de klipper hoorde uitleggen. ‘Maar misschien ook niet, want ik weet in feite te weinig over dat soort dingen om er een gegronde mening over te kunnen vormen. Daarenboven rolt de man die dit project voorstelt altijd wild met zijn ogen als hij het woord “ijzer” hoort, wat niet veel vertrouwen opwekt. Ik veronderstel dat het nog niet te laat is om iets te doen, maar dan zouden we wel een manier moeten vinden om de bouw van nieuwe elektriciteitscentrales in China en elders te stoppen.’

Is een globale gedragsverandering een realistische aanpak om de opwarming te counteren?

Redmond O’Hanlon: Ik zou geneigd zijn te denken van niet, als je ziet hoe moeilijk veel mensen het hebben met zelfs eenvoudige maatregelen, zoals spaarlampjes kopen. Maar misschien zijn spaarlampjes wel de ideale oplossing voor het échte probleem, namelijk de overbevolking, want ze geven zo’n onaangenaam licht dat mensen er depressief van worden en mogelijk collectief zelfmoord gaan plegen.

Is het in te schatten hoe Charles Darwin tegen het klimaatprobleem zou hebben aangekeken?

O’Hanlon: Het zou hem mateloos verbaasd hebben, maar hij zou het waarschijnlijk geologisch bekeken hebben, op de lange termijn, zonder zich echt druk te maken over de kortetermijnaspecten. Darwin had geen moeite met de notie dat dieren uitsterven – het was een essentiële component van zijn theorie. Maar als je de grafieken van de stijging van het koolstofgehalte in de atmosfeer bekijkt, zie je dat de veranderingen toch wel héél snel gebeuren. Daardoor gaan dieren misschien sneller verdwijnen dan goed is voor het systeem.

Darwin leek niet echt bezorgd om de bescherming van bedreigde dieren.

O’Hanlon: Nee, daarom deel ik met Tim Flannery een levenslange bewondering voor Wallace, die dat wel had. Wallace presenteerde in de geschriften van zijn laatste levensjaren een voorloper van de Gaiatheorie die het vandaag zo goed doet, en die de aarde als een organisme bekijkt waarin alles samenhangt. Wallace was een briljant denker, maar jammer genoeg een slecht wetenschapper. Hij deed geen enkel experiment in zijn leven, mogelijk door geldgebrek. Hij was wel een betere natuurvorser dan Darwin – en dat is een groot compliment. Het is onwaarschijnlijk wat hij zag als hij de natuur introk. Jammer genoeg is hij later in zijn leven wat gek geworden, maar je zou dat op een bepaalde manier ook van Darwin kunnen zeggen. Die begon er op den duur zelfs aan te twijfelen of hij niet te veel gewicht aan de natuurlijke selectie als motor van de evolutie had gegeven. In het zicht van de dood krijgt een mens gemakkelijk met twijfels te kampen.

Hebt u iets bijgeleerd over Darwin tijdens de reis met de Stad Amsterdam?

O’Hanlon: Het verbaast me steeds meer dat Darwin, die toch een begenadigd waarnemer was, zo weinig met de zee heeft gedaan. Hij zag letterlijk niets op zee, schreef amper over dolfijnen en walvissen, zo goed als niets over de vele zeevogels die hij gezien moet hebben. Daar zijn een aantal mogelijke verklaringen voor, zoals het feit dat hij altijd zeeziek was, dat hij zichzelf vooral als een geoloog zag, maar ook, en dat is misschien wel de belangrijkste, dat hij een verzamelaar was, en dat was op zee moeilijker dan op het land.

Misschien schreef hij weinig over walvissen omdat er in zijn tijd weinig walvissen zaten?

O’Hanlon: Dat heb ik ook gedacht, ja. Hij schrijft voortdurend over ontmoetingen met walvis- en zeeleeuwjagers, dus het is niet uitgesloten dat die dieren op de plaatsen waar hij met de Beagle kwam, daadwerkelijk zo goed als uitgeroeid waren. We hebben op sommige plaatsen waar Darwin ook was, grote kolonies van Magellaanpinguïns gezien, die er in zijn tijd niet waren. Waarschijnlijk bevonden ze zich te dicht bij stations van walvisvaarders en werden ze de vernieling in gejaagd.

Heeft Darwin op de Beagle al grote nieuwe inzichten gehad, of is alles achteraf gekomen?

O’Hanlon: Zijn reis met de Beagle is essentieel geweest om fundamentele inzichten te vergaren die hij nodig had om tot de evolutietheorie te komen. Isolement om soortvorming mogelijk te maken was er een van – iets wat ook Wallace had gezien. Reizen is altijd belangrijk om inzicht te krijgen. Daarenboven kon Darwin profiteren van de Britse militaire vloot om een reis te maken die weinigen hadden kunnen maken. Franse wetenschappers die in dezelfde richting als hij werkten, hadden die mogelijkheid niet, en dat maakte een wereld van verschil.

Is er iets fundamenteels over Darwin dat we nog niet weten?

O’Hanlon: Ik vrees van niet. Toen ik begin jaren zeventig van de vorige eeuw mijn doctoraat voorbereidde was er zo goed als niets over Darwin bekend, waren er nog geen echt goede biografieën. Maar toen maakte de BBC een geweldige televisiereeks over de man, en werd hij een vedette, waardoor de aandacht voor hem alleen maar is blijven groeien. Ik kocht destijds nog een eerste druk van zijn The Descent of Man voor amper vier pond. Nu zou dat boek 20.000 pond waard zijn geweest, als er in de buurt van de Australische stad Melbourne niet een aantal bladzijden van overboord zouden zijn gewaaid.

Waarom hebt u in godsnaam die eerste drukken van Darwins boeken aan boord?

O’Hanlon: Omdat een vreemde kronkel in mijn hoofd het een geweldig idee vond dat die boeken de reis van de Beagle zouden maken. Vraag me niet waarom.

Weinig mensen weten het, maar u hebt een doctoraat gemaakt over Charles Darwin.

O’Hanlon: Inderdaad, ik heb de invloed van Darwins wetenschappelijke geschriften op auteurs zoals Joseph Conrad onderzocht. Conrad had trouwens The Malay Archipelago van Wallace op zijn nachtkastje liggen. Hij is zeer sterk door beide reizigers beïnvloed en kwam naar Engeland omdat hij zich wel kon vinden in een natie die meende een superieur ras te kunnen zijn door zware discipline in te voeren vanaf de schooljaren en daardoor mensen te kweken die geschikt waren tot het maken van uitputtende zeereizen.

Wat vindt u zelf zo fascinerend aan de zeereis die u maakt?

O’Hanlon: Ik vind de reis zo fantastisch dat ik me nu al zorgen maak over wat ik ga doen als ze is afgelopen. Ik vrees dat er me niets meer zal resten dan eeuwig met mijn kat in bed te liggen en haar al mijn belevenissen te vertellen. Elke morgen wakker worden in je kajuit, en weten dat je bovenaan de trap boeiende mensen zult ontmoeten, is toch fantastisch. De schaduwkant is natuurlijk dat je regelmatig afscheid moet nemen van mensen met wie je een vriendschapsband hebt opgebouwd, en die je mogelijk nooit meer zult zien.

Zou u de reis op zijn Darwins hebben kunnen maken, zonder het comfort van vandaag?

O’Hanlon: In zijn tijd ongetwijfeld wel, want ik zou dezelfde harde opleiding gekregen hebben. Zelfs in mijn jonge jaren werden wij als kind al vroeg van onze ouders weggehaald om wekenlang op een streng internaat te worden klaargestoomd voor het leven. In zulke omstandigheden laat je je thuis makkelijker achter dan nu.

Na uw doctoraat werd u een gevierd auteur met een boek over Borneo. De voetsporen van Wallace?

O’Hanlon: Inderdaad, ik was mateloos gefascineerd door de harde manier waarop die man met zichzelf omging. Je moet het je proberen voor te stellen: na vier jaar in uiterst moeilijke omstandigheden door de jungle van de Amazone te hebben gezworven, verloor hij op weg naar huis zo goed als alles wat hij verzameld had in een schipbreuk. Maar hij liet het niet aan zijn hart komen, en vertrok opnieuw, naar de Maleisische archipel, met het bekende gevolg. En ineens bleek ik een gevierd auteur te zijn, en kon ik doen wat ik wilde.

Wat zijn tot dusver uw mooiste ervaringen op deze reis?

O’Hanlon: De prachtige zwart-witte Commerson dolfijntjes in de Straat van Magellaan. Die keer dat ik op een nacht honderden dolfijnen rond het schip zag dartelen, alsof ze me gezelschap wilden houden. En de nacht dat Ryan, een van de scheepsingenieurs, me een moeder zuidkaper met baby wees die zich waarschijnlijk kwam schuren tegen het schip, omdat ze jeuk had. Onvergetelijk.

Dat zijn allemaal walvissen en dolfijnen?

O’Hanlon: Inderdaad, en misschien is dat geen toeval. Ik heb het gekke idee dat wij ooit bijna voorbestemd zijn geweest om naast walvissen en dolfijnen een soort in het water te worden. Ik zie wel wat in de theorie van de wateraap die zegt dat wij meer aan water gebonden zijn dan veel mensen aanvaarden. Misschien liggen veel mensen daarom zo graag op een strand, of douchen ze zo graag met veel water.

Zijn er wetenschappers die onderweg indruk op u gemaakt hebben?

O’Hanlon: Natuurlijk, de passie van vele mensen voor hun vak blijf ik ontzettend fascinerend vinden. We hadden Lanna Cheng aan boord, een wetenschapster die schaatsenrijders op de oceaan bestudeert, sierlijke insecten, en daar een geweldig verhaal over heeft. Of de jonge Nederlandse planktononderzoeker Wim van Egmond die ongelooflijk begeesterend over de diertjes en plantjes onder zijn microscoop kon vertellen. Darwin zou het niet beter gekund hebben.

DOOR DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content