Yves T'Sjoen
Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

Vlaanderen eert zijn schrijvers niet. Het dreigt zijn literair erfgoed aan Nederland te verliezen. Een wetenschappelijk instituut kan de cultuurhistorische waarde van kritische tekstuitgaven garanderen.

Hoongelach en denigrerende commentaren zijn de jongste tijd het weinig benijdenswaardige deel van kritische leesedities van Vlaamse en Nederlandse schrijvers. Afgelopen zomer nog ridiculiseerden Herman de Coninck ( De Morgen) en Benno Barnard ( NRC Handelsblad) de wijze waarop de tekstediteurs van Hans Lodeizens?Verzamelde gedichten? (1996) waren omgesprongen met de literaire nalatenschap. Jeroen Brouwers ( De Morgen) verfoeide dan weer het editoriale ?waterhoofd? in Richard Minnes?Verzamelde verhalen?.

We zijn benieuwd hoe het teksteditie-vijandige schrijverskoor zal reageren op de uitvoerig becommentarieerde, ?definitieve? leesuitgave van E. du Perrons roman ?Het land van herkomst? (1935). Heeft de filologie zich nu ook vergrepen aan een klassieker uit het interbellum in de Nederlandse literatuur ? Een debat tussen de bevoegde overheid, het uitgeversbedrijf, de literaire auteur, de wetenschappelijke tekstuitgever en natuurlijk de lezer moet enkele hardnekkige misverstanden uit de wereld helpen. Als Vlaanderen met zijn grootste schrijvers naar de eenentwintigste eeuw wil tenminste.

Schrijvers hebben het moeilijk met de wetenschappelijke criteria die aan de basis liggen van moderne literaire tekstuitgaven. Willem Frederik Hermans vond er een heimelijk plezier in om de slothoofdstukken van zijn roman ?Nooit meer slapen? (1966) bij elke herdruk te wijzigen. Hugo Claus bundelde in zijn ?Gedichten 1948-1993? (1994) onder de titel ?Steeds (varianten)? enkele variante lezingen van gedichten, wellicht om vanuit een gevoel van dédain de academische kommaneukers te behagen. Leo Vroman publiceerde onlangs in een bibliofiele uitgave ?Geboorte van het platte kind? (als ?Het platte kind? opgenomen in de bundel ?Psalmen en andere gedichten?, 1995), waarin zich het complexe en revelerende wordingsproces van een gedicht, met alle doorhalingen, verschrijvingen en correcties, voor het lezersoog ontvouwt.

Zelfs de pater familias van de negentiende-eeuwse Vlaamse letteren, Hendrik Conscience, stuurde onder druk van de katholieke censuur twee verschillende versies van zijn roman ?In ’t Wonderjaer? (1837/1843) de wereld in. Daardoor kan ook een comparatistische variantenstudie veel over het opportunistisch manoeuvreren en enkele poëticale hersenspinsels van de Vlaamse schrijver aan het licht brengen. En ondertussen vermeien tekstgenetische exegeten zich in dat gul aangereikt, weliswaar voor de buitenwacht georkestreerd, corpus met varianten, teneinde constructies op te zetten die de capriolen van een schrijverschap moeten vertalen in een heuse auteurspoëtica.

GRAVEN NAAR KLADJES

Niet alleen die literaire Spielereien bieden de grondstof voor een studie van de genese van een tekst. Ze zijn bewust geconcipieerde publicaties die door de verschillende auteurs een definitieve status is verleend. Vooral de niet-geïntentioneerde overleveringen, datgene wat zich in de coulissen van het literaire bedrijf heeft laten optekenen namelijk handschriftelijk materiaal, plannen voor compositie, drukproeven en correspondenties werpen een ànder licht op een schrijverschap. Tekstwetenschappers graven in archieven naar kladjes, aanzetten van gedichten en verhalen in dagboeken, soms naar de meest onooglijke krabbels op enveloppen en confidenties tussen auteur en uitgever om de tekstontwikkeling van de vroegst bewaarde documentaire bron tot de gedrukte en uitgegeven versie te analyseren en te beschrijven.

Zo maakte Karel van de Woestijne al vóór de Eerste Wereldoorlog plannen voor wat pas een decennium later uitmondde in zijn postuum gepubliceerde poëzietrilogie ?Wiekslag om de kim? (1942). Een filologische studie van de bronnen heeft uitgewezen dat niet zozeer de oorlogsomstandigheden verantwoordelijk waren voor Van de Woestijnes uitstel. De lacune tussen de eerste concrete aanzetten en de uiteindelijke tekstuitgave moet veeleer poëticaal worden geduid.

Een blik achter de schermen van de gedrukte tekst biedt de literatuurwetenschap betrouwbaar materiaal voor een deviant, genuanceerder beeld van een literaire evolutie. Het boek als momentopname (het jaar van uitgave) wordt als het culminatiepunt van een langzame ontwikkeling gezien. Voor zover de auteur sporen heeft nagelaten, laat die voorgeschiedenis zich reconstrueren. Een perspectief dat in pc-tijden en delete-toetsen verloren dreigt te gaan : een Mulisch-editie wordt wellicht problematisch.

Teksten die tot de literaire canon behoren, die deel uitmaken van het culturele erfgoed omdat ze bijvoorbeeld in een tijdsgewricht innoverend waren, verdienen een dergelijke diepgravende dissectie. De tijd selecteert op literaire kwaliteit. Dat schrijvers andere (esthetische) normen hanteren dan wetenschappers, spreekt vanzelf. Aan scheppende kunstenaars de taak toevertrouwen om de literaire erfenis van collega’s te behartigen, leidt steevast tot waardeoordelen die een subjectief, eng-poëticale stempel drukken op de samenstelling van die tekstuitgaven. Jan Greshoff, Adriaan Morriën en J. Bloem bijvoorbeeld, bundelden in ?Het innerlijk behang? (1966) hùn Hans Lodeizen, althans wat hun het meest waardevol toescheen. Een verkeerd uitgangspunt, zo lijkt me, want iedere exécuteur testamentaire produceert dan een andere Lodeizen. En daar is niemand mee gebaat, nog het minst Lodeizen zelf.

TOETSSTEEN VOOR VERDER ONDERZOEK

Het Constantijn Huygens Instituut in Den Haag (vroeger Bureau Basisvoorzieningen Tekstedities) houdt zich sinds meer dan anderhalf decennium bezig met genetische tekststudies en presenteert de resultaten van dit veeleisend onderzoek in historisch-kritische uitgaven. Een dergelijke editie beschrijft op grond van het geïnventariseerde materiaal zo volledig en overzichtelijk mogelijk de tekstgeschiedenis van gecanoniseerde poëziebundels en romans. In de reeks ?Monumenta Literaria Neerlandica? verschenen al schitterende edities van onder anderen J.H. Leopold, Bloem, Nescio, Multatuli, Martinus Nijhoff en Van de Woestijne. Tekstuitgaven van Gerrit Achterberg, Hendrik Marsman en andere coryfeeën uit de twintigste-eeuwse Nederlandse letteren zijn in voorbereiding.

Die databanken met alle, zo neutraal mogelijk gepresenteerde gegevens over de ontstaans- en drukgeschiedenis van literairhistorisch belangrijke werken, vormen het fundament en de toetssteen voor verder poëticaal, interpretatief en receptiehistorisch onderzoek. Zonder het primaire tekstmateriaal is er natuurlijk geen sprake van literatuurwetenschap. Het beeld dat de schrijvers zelf hebben geconstrueerd (de zogeheten ?auteurswil?) wordt op die manier geretoucheerd, niet gemanipuleerd.

Het eenzijdige portret dat kunstenaars van hun eigen oeuvre de wereld willen insturen, is interessant maar meestal onvolledig. En precies dat ontbrekende luik is vaak de doos van Pandora voor een meer objectieve, althans geschakeerder beeldvorming. Veel auteurs verloochenden bijna vanzelfsprekend op een bepaald moment van hun artistieke ontwikkeling de vroegere schrifturen.

Het literaire idioom dat het jeugdwerk karakteriseert, blijkt vaak niet meer dan de vruchtbare voedingsbodem waarin de literaire persoonlijkheid geleidelijk tot wasdom is gekomen, waaruit de publieke en door critici en literatuurhistorici vastgebeitelde schrijversgestalte is gegroeid. Begrijpelijk dat dichters en romanciers de onvermijdelijke jeugdzonden willen verdoezelen, omdat ze er bij een terugblik niets van hun eigen stem in terugvinden.

Literatuurwetenschappers die, laten we dus wel wezen, hun bestaansrecht te danken hebben aan de tastbare artefacten van het letterkundig leven, moeten kritisch het subject van hun werkterrein beschouwen. Niet elke tekst moet in een dure historisch-kritische uitgave worden bezorgd. Ook lees- en studie-edities behoren immers tot de mogelijkheden, want minder arbeidsintensief. Dat we de jongste jaren een nieuwe versie van het verzameld dichtwerk van Nijhoff, Leopold, Bloem en Lodeizen kregen, en nu ook Louis Couperus‘, Multatuli’s ?Volledige werken? en Nescio’s ?Verzameld werk? is verschenen, zijn tekenen dat de nieuwe editietechniek de eerste vruchten afwerpt.

Ook de nieuwe tekstedities van Louis Paul Boons?De Kapellekensbaan? en ?Zomer te Ter-Muren? en de bundels met literatuur- en kunstkritische opstellen van Boon in De roode vaan, Front en De Vlaamse Gids tonen aan dat kritisch editiewerk in Vlaanderen ook kan. Bij sommige uitgevers begint stilaan iets te dagen. De overhaaste (want commercieel interessante) herdruk van Paul van Ostaijens?Verzamelde gedichten? is in dit kader een gemiste kans.

Binnen afzienbare tijd zal het literatuurwetenschappelijk onderzoek, dat op dit veldwerk is gebaseerd, ongetwijfeld tot opmerkelijke resultaten leiden. Opvallend is dat nogal wat tekstcorrupte edities (of compositieteksten) van overleden schrijvers bestaan waarin bezorgers onnauwkeurig, weinig consciëntieus en dus respectloos zijn omgesprongen met waardevolle literatuur. Twee jaar geleden wees ik er in het tijdschrift Ons Erfdeel al op hoe lamentabel, zeker tegen de achtergrond van de thans geldende editieprincipes, Verzamelde werken in de jaren vijftig zijn totstandgekomen.

VLAANDEREN KAN DAT OOK

Vooraanstaande Vlaamse auteurs van wie de uitgeverij A. Manteau in de jaren vijftig, met behulp van hoogleraren-filologen, het oeuvre in dure linnen banden heeft uitgegeven (Van de Woestijne, August Vermeylen, Herman Teirlinck) zijn volgens de objectiverende criteria van de moderne editiewetenschap oneer aangedaan. Zonder revisie dreigt een flink deel van de Vlaamse literatuur in een bedenkelijke vorm de volgende eeuw te halen. Uitgaven zonder tekstverantwoording, zoals de gebundelde verhalen van Rita Demeester, moeten stilaan een anachronisme zijn. Makkelijk geldgewin verleidt er sommige uitgevers toe maar wat bij elkaar te harken en klakkeloos over te nemen. Editeren is wel iets anders.

Het is niet denkbeeldig dat het kapitaalkrachtige en ondernemende Huygens Instituut binnen afzienbare tijd zijn oog laat vallen op de priester-dichter Guido Gezelle, die na de verdienstelijke editie van Jan Boets (zeker qua materiaalverwerving), aan een kritische opknapbeurt toe is. Vlaanderen loopt trouwens het risico dat niet alleen Van de Woestijne en Gezelle in een ?definitieve? uitgave in Nederland worden uitgegeven, maar dat ook Maurice Gilliams, Richard Minne, Teirlinck, Stijn Streuvels, Van Ostaijen, Emmanuel de Bom en binnenkort ook Hugues C. Pernath, Paul Snoek, Claus en talrijke andere schrijvers door onze Noorderburen met liefde worden opgeslorpt en bijgezet in hun boekenkast. De prospectie langs Vlaamse wegen is trouwens al volop aan de gang.

Als de Vlaamse Gemeenschap niets voor haar belangrijke auteurs doet, niet de middelen voorziet om naar het voorbeeld van de ons omringende landen wetenschappelijke editieprojecten te financieren, dan bewijst ze dat ze gewoon lak heeft aan wat tot ons cultureel patrimonium is gaan behoren. De interuniversitaire onderzoeksgemeenschap Genese, waarin specialisten uit Antwerpen, Leuven, Gent en Brussel zich hebben verenigd, ijvert al ruim twee jaar voor kredieten die een noodzakelijke inventarisering van literaire archieven mogelijk moeten maken.

Het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven (AMVC), het voormalige Museum van de Vlaamse literatuur, dat sinds dit jaar via Agrippa op Internet de archiefdeuren voor alle belangstellenden en navorsers heeft opengegooid, stapelt de dozen met waardevolle nalatenschappen bij gebrek aan faciliteiten gewoon op elkaar. De dossiers worden voortdurend doorverwezen, van het ministerie van Onderwijs naar Cultuur en Wetenschapsbeleid. dat laat vermoeden dat de problematiek van betrouwbare tekstedities van de grote Vlaamse schrijvers de Vlaamse Gemeenschap volkomen koud laat.

Na Willem Elsschot verhuizen binnenkort ook Gerard Walschap, Cyriel Buysse, Raymond Brulez en al die andere unieke schrijvers van beneden de Moerdijk naar Nederland, voor zover ze nog niet worden uitgegeven door Querido of Meulenhoff. Daar is natuurlijk helemaal niets op tegen. Integendeel zelfs, anders gebeurt er helemaal niets met het literaire werk van enkele belangrijke Vlamse auteurs. Alleen beschikt Vlaanderen wel degelijk over voldoende wetenschappelijke capaciteiten en geschoolde filologen om zelf voor betrouwbare tekstuitgaven te zorgen.

Hoe zit dat nu met die Vlaamse verankering ? Universitaire editieverenigingen in Nederland, Frankrijk, Duitsland en de Angelsaksische wereld bieden de eigen taalgemeenschap schitterende visitekaartjes. Alleen in betrouwbare tekstedities kan waardevol literair werk voor generaties lezers worden gevrijwaard. Net zoals in onze buurlanden is een instituut nodig dat de faciliteiten krijgt om op een wetenschappelijk onderbouwde manier die opdracht uit te voeren. Wie zijn schrijvers niet eert, enzovoort.

Yves T’Sjoen

Een handschrift van Guido Gezelle : wat veranderde de dichter in de tekst en waarom ?

Claus : academische kommaneukers behagen met varianten.

Van de Woestijne : uitstel omdat de dichter twijfelde.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content