Kijk, ik ben er een groot voorstander van dat iedereen Nederlands spreekt, minstens in zijn Antwerpse variant, en onverwijld. Al is het maar omdat mijn kunde in het Frans en het Hindi en mijn kennis van de sinologie beperkt is gebleven. Moeilijk kan dat overigens niet zijn, Nederlands leren. Volgens het traktaat Origines Antverpianae van de zestiende-eeuwse wetenschapper Johannes Goropius Becanus is het Antwerps immers de oertaal. Kennis ervan, en dus min of meer van het Nederlands, moet daarom ten minste in het DNA zitten van alle mensen. Behalve misschien bij de Franstaligen, want die zijn daar volgens voormalig Vlaams minister-president en huidig premier Yves Leterme te dom voor. Hoewel de Vlamingen de taallat op het eerste gezicht gelijk hanteren, valt wel op dat het toch vooral de Fransoos is die zich verzet tegen dit linguïstisch ‘verplichtende’ kader.

Ook zonder gekheid, kennis van het Nederlands is zinvol voor wie hier te landsdele graag werk wil vinden. Dat blijkt nog uit de recente cijfers van de VDAB over wie er vandaag gemakkelijk(er) aan werk raakt. Hoeft het gezegd dat een Nederlandsonkundige het op de arbeidsmarkt moeilijker heeft dan wie de taal wel (wat) kent? Het is dus zinvol dat de Vlaamse overheid een taalaanbod creëert, en dat wie er nood aan heeft op dit aanbod ingaat. En aangezien zwakke sociale groepen zelden meteen gemotiveerd zijn om zonder dwang de eigen taalvraag in te zien, is een verplichtend karakter wellicht noodzakelijk. Op die manier wordt taalverwerving immers een onderdeel van een emancipatoir beleid. En de noodzaak daarvan wordt door de cijfers van de VDAB alvast niet tegengesproken.

Toch mag de slinger ook weer niet doorslaan. En dat gebeurt allicht wel als taal een onderscheidend criterium wordt om een woning te kopen, of om als kind in vakantieperiodes naar een speelplein te mogen gaan.

Tegelijk moet men zich ook goed bewust zijn van een aantal mogelijke neveneffecten. Ik heb er geen probleem mee, en het Grondwettelijk Hof in hoofdlijnen evenmin, als de taalbereidheid wordt getoetst bij wie een sociale huisvesting wenst. Wie ‘graag’ een beroep wil doen op een woonvorm die grotendeels collectief wordt gefinancierd, die moet daar ook iets voor over hebben. En ja, kennis van het Nederlands zal in sociale woonblokken wel mede de leefbaarheid ervan ten goede komen, hoewel een cursus welvoeglijkheid – nee, een lift is geen urinoir, dat soort dingen – ook al en misschien beter zou helpen. Maar dat geldt niet enkel in sociale huisvesting, maar in alle flatgebouwen waar mensen van allerlei taal en slag samenwonen. Het is daarom wat bevreemdend dat publieke huisvestingsmaatschappijen wel een middel krijgen om de leefbaarbeid te trachten te verbeteren, maar dat voor de private woningmarkt op dit vlak niets is voorzien. Meer nog, ik ben niet zo zeker of een gemeenschap van eigenaren vandaag kan beslissen dat wie in ‘haar’ appartementsgebouw wil wonen, taalbereidheid moet aantonen. Wat zou de goegemeente vinden van zo’n statutenwijziging? Zou er dan moord en brand worden geschreeuwd? Waarschijnlijk wel. En nochtans gaat het om precies dezelfde samenlevings- en leefbaarheidsproblemen.

Bob Van den Broeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content