Mortsels modern, mèt bakstenen (1920-1940).

De voorstad groeide, en hoe. Tussen 1920 en 1940 rezen er in Mortsel meer dan 2000 nieuwe woningen uit de grond. Het Antwerps collectief dat de voorbije jaren de interbellumarchitectuur in Brasschaat en Deurne onder de loep nam, bekeek hun grondplans en bouwaanvragen. Zo’n twintig Mortselse woningen bleken goed genoeg als getuigen van eigentijds creatief bouwen. Ze zijn in een boekje samengebracht, met een wandelcircuit los erbij ( Roularta Books).

Twee van de mooiste realisaties zijn helaas al naar de verdommenis geholpen. In 1933 bouwde Leon Stijnen een huis voor Oscar Schamp en bracht op diens verzoek op elk niveau betonnen vloerplaten aan. De pacifist Schamp, soldaat in de Eerste Wereldoorlog, was bang voor nieuw onheil. In 1943 bombardeerden de geallieerden Mortsel en maakten 936 doden, onder wie 209 kinderen. Ze hadden op het Ersatzlager Luftwaffe Frontreparaturbetrieb gemikt, de werkplaatsen van de bankroete Minerva-autofabriek waar de Duitsers hun tuig herstelden.

Het bombardement miste precisie. Bij Schamp viel een bom in de traphal, de enige plek zonder beton, schoot door naar de kelder en deed alle vloerplaten van het hele huis naar beneden donderen. Zijn vrouw en zijn dochter kwamen om. Zelf ging hij dood van verdriet. Ook de woning Reypens, het “robuuste bakstenen gebouw met betonnen raamomlijstingen” en een “leien hoedje”, meesterstukje van architect Eduard van Steenbergen, werd getroffen. Niet door de geallieerden in de oorlog maar in 1991 door sloopkoorts, bekend bijverschijnsel van de bouw- en verkavelingsdrift.

De gekozen rijhuizen, driegevelwoningen en villa’s volgen de lijn van het Hollandse baksteenmodernisme, de Amsterdamse School van Willem Marinus Dudok. Niet je reinste dus, geen nieuwe zakelijkheid. Modern in de dynamiek en de asymmetrie van de bouwmassa, in de wat kubistisch ogende opbouw, de allusies op transatlantische boten. Traditioneel veeleer in de materiaalkeuze (sjieke Hollandse gevelbaksteen eerder dan “la bonne brique de chez nous”) en in de planindeling: nog quasi geen open grondplan. Alleen architect Walter van den Broeck, die de tweewoonst Van Eyken-Oosterwijck weliswaar in de betere Nederlandse steen afwerkte, probeerde zoveel mogelijk ruimten open te maken. Met z’n grote gebogen gevels en lange horizontale vensters verdient dit pand zijn volkse benaming den boot.

BOEZEMVRIENDEN

Zonder de uitbreiding van de Antwerpse haven en de uitstekende spoorverbinding, zonder de Belgische autobouwer Minerva maar vooral zonder de foto- en filmproductenfabriek van Lieven Gevaert zou Morstel een boerendorp gebleven zijn. Er ontstonden typische arbeiderswijken met stereotiepe huizen, naast duurdere straten waar de ingenieurs van Gevaert een optrekje vonden, of lieten optrekken. Een van hen, Aloïs Vandemoortele, schoonbroer van de Vlaams-nationale politicus Hendrik Borginon, wilde een kast van een huis met vijf slaapkamers. Architect Stan Leurs – de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog de afdeling Monumentenzorg van het Commissariaat-Generaal voor ’s Lands Wederopbouw zou leiden, en daar nadien voor moest boeten – bezorgde hem een echte “boot” met ronde ramen, stalen leuningen en een schitterende halfronde erker in de gevel.

Twee andere Gevaert-ingenieurs, de boezemvrienden De Vos en Houbanckx, kregen een moderne tweewoonst met een vrij “romantisch” ogende gevel neergezet door Ernest Wauters, klasgenoot van Leon Stijnen en medestichter van de Vlaamse Architectenvereniging.

Enkele bedrijfsarchitecten van Gevaert zorgden op hun beurt voor modernistische creaties. Jos Lernout, na de oorlog als CVP-schepen van Openbare Werken betrokken bij de wederopbouw van het kapotte Mortsel, bouwde met veel zorg voor detail de woning Pelgroms. En GeorgesLust kweet zich elegant van z’n taak, een garage in de voorgevel van de grote woning Lauwers (1940) te moeten verwerken. Hij plaatste ze half ondergronds, waardoor het woongedeelte niet naar de bovenverdieping diende te verhuizen, en contact behield met straat en tuin.

De enige die nog wat anders dan bakstenen kende was Antoine George, een geboren Fransman. Met gevoel voorpoëzie en verhoudingen maakte deze eclecticus de gevel van tweewoonst Vansina-Michiels tot een gevarieerde compositie in pleisterwerk, baksteen en tegels. In strikt modernistische termen onorthodox was zeker ook zijn dak: niet plat maar een combinatie van zadel- en schilddak. Het was toch stukken minder bizar dan de omgekeerde scheepsromp die Gabriel Vinck op het huis De Vries in de Kapellelei zette.

De aanpak van het collectief dat het “Modern Bouwen in Mortsel (1920-1940)” voor de geschiedenis bewaart, is grondig, de stijl zakelijk. Sommige eigenaars krijgen toch beleefd goede of slechte punten. Zo heet het over huize Couturier (architect Nachman Kaplansky): “Recent werden de oorspronkelijke slanke, witte ramen nogal ongelukkig vervangen door nieuwe ramen met brede grijze profielen”, terwijl men in woning Tanghe (architecten Karel Van Riel en Max. Janssens) daarentegen de stalen ramen “zorgvuldig onderhouden” heeft, om nog te zwijgen van de “oorspronkelijke keukenkasten (met fijne handgrepen)”.

De opmaak van het boekje kon zèlf zorgvuldiger. De in bleekwater gedoopte zwartwitfoto’s waar de tekst soms overheen staat, voegen niets toe, en waren beter vervangen door meer volledige en duidelijker zichten op de beschreven woningen. Het is, met al die stukken van boten, soms om zeeziek te worden. Lieven Gevaert moest het weten.

J.B.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content