Wie wil voortstuderen kan vaak geen keuze maken tussen studie- richtingen en kiest laat. Studieadviseurs verstrekken toelichting.

Iemand van het PMS komt op bezoek bij de laatstejaars van een secundaire school. ?Ik kom u helpen bij uw studiekeuze,? legt hij aan de leerlingen uit. Op een tafel ligt een verzameling brochures uitgespreid, zoals gidsen voor hogere opleidingen, enkele folders van hogescholen, formulieren om een studiebeurs aan te vragen en reclame voor een ?beurs? waar je kan kennismaken met het aanbod van hogescholen.

?Maar u mag me ook vragen stellen,? zegt de PMS-medewerker. Na een lange stilte zegt een leerling dat hij graag Scandinavische talen wil studeren. Hij wil weten waar hij dat kan doen. De medewerker bladert in een boek, kan niet direct iets zinnigs antwoorden en zegt dat hij het antwoord later zal opsturen. Hij geeft dan zelf maar een voorbeeld over een carrière bij het leger en vindt dat zelf een slecht voorbeeld. Uiteindelijk deelt hij enkele foldertjes uit. Van een interessante brochure heeft hij helaas maar één enkel exemplaar bij zich, maar wie wil kan ze bestellen.

?Aan zo’n vertoning heb ik echt niets gehad,? zegt laatstejaars Nettie achteraf. Toevallig een slecht praktijkvoorbeeld, of beperkt de rol van de PMS-centra op school zich tot soortgelijke ?kennismakingen met hoger onderwijs? ? Rudy Fransen, medewerker van het Vormingscentrum van de PMS-centra van het Gemeenschapsonderwijs op de testbank gelegd.

Welke rol speelt een PMS-centrum bij de overstap van een achttienjarige naar het hoger onderwijs ?

RUDY FRANSEN : Vroeger stelden de PMS-centra zich voor als dé specialisten ter zake. Nu evolueren we naar een nieuwe situatie. De scholen zelf zullen instaan voor een groot deel van de begeleiding van studie- en beroepskeuze. De PMS-centra krijgen daardoor tijd om zich meer bezig te houden met jongeren die daar problemen mee hebben.

Wie gaat op de school de begeleiding van de studiekeuze op zich nemen ?

FRANSEN : Dat is een van de vraagtekens. Het zou in gezamenlijk overleg moeten gebeuren. Zo kunnen leerkrachten zinvol gebruik maken van knowhow die PMS-centra in de loop van de jaren ontwikkelden. Leerkrachten hebben meer gelegenheid om leerlingen systematischer te benaderen dan PMS-medewerkers. Voor tal van leerlingen is een PMS-werker die op school op bezoek komt veeleer een vreemde vogel.

Bereidt het secundair onderwijs eigenlijk wel goed voor op hoger onderwijs ?

FRANSEN : Het secundair onderwijs heeft een dubbele opdracht. Voor een deel bereidt het jongeren voor op de arbeidswereld. Voor een ander deel moet het scholieren klaarstomen om voort te studeren. Dat zijn twee verschillende dingen. De overheid probeerde dat verschil in een finaliteits- en doorstromingsstructuur te vatten. Het onderwijs kan de voorbereiding op de doorstroming dan weer veeleer praktischer georiënteerd invullen, of meer theoretisch. Los daarvan probeert de school menselijke waarden bij te brengen en ook nog een aantal buitenschoolse vaardigheden en kundigheden. Dat alles samen is een moeilijke opdracht voor het secundair onderwijs.

Intussen speelt het hoger onderwijs de zwarte piet door naar het secundair, waar het kennisniveau zou dalen.

FRANSEN : Veranderingen in onze maatschappij zullen een andere aanpak van de leerstof vereisen in het secundair onderwijs. Zal opeengestapelde, gememoriseerde kennis, die misschien over vijf jaar achterhaald is, nog belangrijk zijn ? Misschien worden transfers van vaardigheden naar nieuwe situaties belangrijker. Een afgestudeerde zal niet genoeg hebben aan één enkele opleiding. Hij zal zich moeten verzoenen met het idee van levenslang te moeten leren en zich telkens moeten aanpassen aan nieuwe beroepsvereisten. De leerstof in het secundair zal worden gekoppeld aan flexibiliteit. Overigens heeft een computer een veel beter geheugen dan de best getrainde geest.

Toch struikelen tal van studenten over het onvoldoende beheersen van vaardigheden zoals goed kunnen memoriseren.

FRANSEN : Leren leren krijgt langzaam maar zeker meer aandacht in het secundair. Hoe kan je, bijvoorbeeld, een cursus studeren zodat je op het eindexamen de structuur nog in je hoofd hebt ? Scholen beginnen in te zien dat scholieren dat zelden uit zichzelf kunnen. Leervaardigheden krijgen een groter gewicht dan de hoeveelheid leerstof of informatie. We stapten zelf in die val. Op een bepaald moment dachten we de scholieren vooral informatie te verschaffen over studie- en beroepskeuze. Allerlei salons, beurzen en infodagen werden georganiseerd om de eindejaars aan informatie te helpen. Wat zien we nu ? De jongeren worden overstelpt met informatie, waar ze op de koop toe niet mee kunnen omgaan. Ze weten niet wat ze er mee moeten aanvangen. Ze kunnen niet kiezen. Zo wordt informatie desinformatie.

Kiezen is een complex proces. Wat speelt er, afgezien van de informatiestortvloed, nog allemaal een rol in ?

FRANSEN : De sociale omgeving beïnvloedt de keuze. In de brede betekenis kan dat de maatschappij zijn, met daarin de vooruitzichten voor werkgelegenheid. In een engere betekenis spelen een heleboel elementen een rol : klasgenoten, vrienden, ouders, vrijetijdservaringen, de nabijheid van een universiteit of hogeschool, de invloed en de evaluatie van de leraar of school, het PMS-centrum, de beurzen, de opendeur- of infodagen.

Moet de knoop plots worden doorgehakt ?

FRANSEN : Studie- en beroepskeuze zou een geleid proces moeten zijn dat gedurende de hele schoolloopbaan groeit. In het procesmatige zitten verschillende elementen : jezelf leren kennen, je sterke en zwakke kanten ontdekken, je belangstellingspunten ontwikkelen, beslissen over de dingen die je in het leven wil doen… Daarbij moet een scholier op het einde van het secundair onderwijs weten welke mogelijkheden er op zijn verdere studieweg liggen. Dat omvat zowel de mogelijke studierichtingen en vormingsmogelijkheden als de latere beroepsuitwegen. Wie daar geen zicht op heeft, kan moeilijk een keuze maken.

We gaan ervan uit dat, in tegenstelling met vroeger, het keuzeproces zich richt op een flexibel beroepsleven en veel minder op een vak dat je heel je leven lang zal uitoefenen. Een kandidaat-student kiest dus veeleer voor een studiedomein dat bij zijn belangstelling, capaciteiten en vaardigheden past.

Het cliché blijft hangen dat een PMS-centrum scholieren via tests oriënteert.

FRANSEN : Wij zijn al lang geen waarzeggers meer. We zijn afgestapt van het vroegere oriënteringsmechanisme, waarbij een aantal deskundigen aan de hand van een aantal vragen en testresultaten voorspelde welke studierichting voor iemand in de toekomst de beste zou zijn. Nu leren we jongeren in het keuzebegeleidingsproces zelf hun eigen weg te vinden, zelf te ondervinden welke dingen ze beter of minder goed liggen.

Terwijl de PMS-centra hun klassieke testbatterijen naar de kelder verhuisden, duikt nu een ander soort tests op aan de universiteiten, zoals de toelatingsproeven voor de opleidingen arts en tandarts.

FRANSEN : Wij zijn tegen dat soort toelatingsproeven, omdat ze bindend zijn. Maar we zijn niet tegen vrijblijvende proeven, waarbij de kandidaat-student zichzelf leert situeren in bepaalde studierichtingen. Dat is veeleer oriënterend dan selecterend. De kandidaat moet daarbij een idee krijgen over zijn slaagkansen. Hij moet voelen of die richting hem al of niet ligt. Bij een bindende toelatingsproef heeft men tal van factoren niet in de hand. Wat vandaag niet lukt, lukt volgend jaar misschien wel.

Toelatingsproeven toetsen vooral kennis. Of een kandidaat-student in staat is zelfstandig een studieplan op te stellen, wordt niet getest.

FRANSEN : Ik denk niet dat we toe zijn aan een soort evaluatiepakket om te zien in welke mate een leerling bepaalde studievaardigheden al of niet verworven heeft. Daarrond bestaan al dingen, maar ze zijn zeker niet veralgemeend. Nochtans is het voor jongeren van belang om zicht te hebben op hun studievaardigheid. Sommigen denken dat ze het studeren onder de knie hebben. Tenslotte zijn ze geslaagd voor het eindexamen secundair onderwijs. Maar ze houden er weinig rekening mee dat de situatie in het hoger onderwijs compleet verandert. Daar zeggen ze niet meer tegen welke dag ze een bepaalde taak moeten inleveren. Een student zal dit soort dingen als studieplanning zelf moeten organiseren. Hij zal een grote intrinsieke motivatie moeten bezitten. Als die ontbreekt, zal hij het erg moeilijk krijgen. Het gaat hem namelijk niet enkel om technieken en vaardigheden maar ook om inzet. Een goede studie- en beroepskeuzebegeleiding moet leiden naar een keuze waar een kandidaat-student volledig achterstaat. Waarin hij gelooft. Waarvoor hij zich wil inzetten.

Geloven velen niet in de keuze die ze maken ?

FRANSEN : Ze hebben maar ergens iets gekozen en ze zullen wel zien wat het geeft. Vaak draait dat uit op een mislukking. Waardoor ze na dat eerste jaar hun keuze verschuiven. Ze zullen dan maar wat anders proberen, desnoods een trapje lager. Maar het eerste jaar niet slagen, hoeft niet altijd een mislukking te zijn. Wie het risico minimaal houdt en de alternatieve studiemogelijkheden bewust inschat, doet nuttige ervaring op. We stellen overigens vast dat we steeds meer studenten op bezoek krijgen na een mislukt jaar. Blijkbaar komen ze sneller naar een PMS-centrum om raad dan naar een dienst voor studieadvies op de universiteit.

Kiezen heeft nogal eens te maken met status. Toch maar eerst universiteit proberen en later eventueel ?afzakken? naar hobu.

FRANSEN : Het omgekeerde is ook waar. Sommigen durven niet naar de universiteit omdat ze ervan overtuigd zijn het niveau niet aan te kunnen.

Hoe kiezen jongeren op dit moment ?

FRANSEN : Velen hebben angst om te kiezen. Ze willen zich niet vastpinnen op een richting, zolang ze niet definitief hebben uitgemaakt wat ze met hun leven willen aanvangen. Daardoor verliezen ze kansen. Door eeuwig twijfelen laten ze de inschrijvingsdatum voorbijgaan om deel te nemen aan toelatingsproeven. Dat komt omdat ze slechts vaag of helemaal geen idee hebben waar ze naartoe zouden willen. Anderen weten al zo goed als zeker waar ze zich zullen inschrijven. Maar die mag je niet loslaten, want we merken op dat ze hun keuze maakten op basis van heel beperkte informatie. Tijdens een begeleidingsgesprek op het PMS-centrum stellen ze dan vast dat ze er compleet naast zaten. Ze wisten, bijvoorbeeld, niet dat de gekozen richting voor hen te theoretisch was. Het is natuurlijk niet de beste oplossing om in de zomervakantie de knoop door te hakken. Van de PMS-centra wordt verwacht dat ze hun deuren openzetten. Ik ga ermee akkoord om te voorzien in een permanente informatielijn, maar ik zou het jammer vinden mochten jongeren daardoor hun keuze uitstellen.

Wat mag een jongere van een PMS-centrum niet verwachten ?

FRANSEN : Dat hij zekerheid krijgt over zijn slaagkansen.?

PROBEERSTUDENTEN

Mira heeft al lang belangstelling voor kunstgeschiedenis. ?Maar ik weet niet wat ik me moet voorstellen van zo’n universitaire opleiding. Graag had ik enkele cursussen van de eerste kandidatuur ingekeken. Ik heb al een lessenrooster kunnen bekijken, maar ik weet niet wat een overzicht van de historische kritiek is. Moet ik dat allemaal letterlijk blokken ? En je krijgt ook nog een inleiding tot taal- en tekststructuren. Het is mij allemaal veel te vaag. Zou het mogelijk zijn, op een weekend eens een proefcollege bij te wonen ??

Of de diensten voor studieadvies al die vragen kunnen invullen ? Luc Vanwanzeele van zo’n dienst aan de VU Brussel : ?We moeten de informatie zo concreet mogelijk maken. Daarom is een betere samenwerking tussen secundair onderwijs en universiteit of hogeschool nodig. De secundaire scholen kunnen de overstap naar het hoger onderwijs het best al in het voorlaatste jaar, en zelfs al vroeger, voorbereiden. Dat geeft perspectief aan het secundair onderwijs. De scholieren beginnen al aan de toekomst te denken en dat geeft zin aan de schoolse activiteiten waarmee ze bezig zijn. Wij zouden al een antwoord kunnen geven op de vraag wat wetenschappelijk onderzoek inhoudt, zonder het meteen over studiekeuze te hebben. We zouden secundaire scholen meer moeten uitnodigen om eens een universiteitslaboratorium te bezoeken. Scholieren zouden daar meteen antwoord krijgen op veel vragen. Wij herschreven onze studiegidsen alvast vanuit de concrete vragen waarmee een achttienjarige zit. We verduidelijken de opbouw van de cursus en leggen in tien regels uit wat historische kritiek is, of inleiding tot de sociologie.?

Ruim de helft van de beginners haalt het de eerste keer niet. Is dat de prijs die we moeten betalen voor de relatief vrije toegang tot het hoger onderwijs ? ?De eerste kandidatuur is een schiftingsjaar. Zo eens met je gezicht tegen de muur lopen, daar leer je nog iets van, menen sommige collega’s. Ik vind dat erg cynisch. Als blijkt dat na de tweede zittijd gemiddeld zestig procent niet slaagt, kan je daar als onderwijskundige toch niet fier over zijn. Dan is er toch iets mis in dat eerste jaar. De eerstejaars kampen op zijn minst met aanpassingsmoeilijkheden.?

Marc Vandersteen, eveneens van de dienst studieadvies VU Brussel, vindt hun zelfredzaamheid te weinig ontwikkeld. ?Ze behouden de attitudes uit het secundair onderwijs : afwachten tot het grote examen eraan komt. Ze struikelen over de hoeveelheid stof en weten niet hoe ze die kunnen faseren. Nochtans kunnen studenten het volume reduceren, waardoor ze gedwongen worden inzichtelijker te werken en de structuur van de stof bloot te leggen. Dit is een vereiste om de belangrijkste elementen uit een cursus te halen die ze uiteindelijk moeten memoriseren. Begeleiding in de eerste kandidaturen is daarbij belangrijk. De VUB doet dat niet met monitoraten of andere systemen, maar met zelfstudiecentra. In het secundair onderwijs krijgt een leerling begeleide studie. In het hoger onderwijs verwachten we van een jongere dat hij plots in staat is om zelfstandig aan zelfstudie te doen. Wij leggen een brug met begeleide zelfstudie.?

Meer studenten willen op kot. Ze verlangen zelfstandigheid en willen de meerkosten ervan opvangen met een studentenjob. Vanwanzeele : ?Veeleer is het omgekeerde waar. Ze willen het eerste jaar thuis blijven. Ze zijn nog niet zeker of het wel zal gaan. Het aantal pendelstudenten nam bij ons relatief toe. Pas na het eerste jaar durven de meesten hun keuze bevestigen.?

Onvermijdelijk zitten in dat eerste jaar hoger onderwijs tal van probeerstudenten. ?Dat is de rijkdom van de vrijheid van onderwijs,? repliceert Vanwanzeele. ?Moet misschien de overheid in hun plaats kiezen ? Het onderwijs begeleidt jongeren tot volwassenheid. Dat is ze niet enkel volproppen met leerstof, maar ze ook leren leren en leren kiezen. Een verstandige volwassene herken je aan het feit dat hij een keuze kan maken. Kiezen moet je ook leren. Een eventuele mislukking in een eerste jaar hoger onderwijs hoort daarbij. Als je er tenminste iets positiefs uit leert en een ervaring rijker bent.?

G.D.M.

Veel jonge mensen zijn bang om een studierichting te kiezen, omdat ze niet hebben uitgemaakt wat ze met hun leven willen aanvangen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content